Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Samenvatting Vroegmoderne Geschiedenis

Beoordeling 5.2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 6e klas vwo | 32644 woorden
  • 6 juli 2015
  • 39 keer beoordeeld
Cijfer 5.2
39 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Staats- en Natievorming I
Vroegmoderne geschiedenis

College 1: Renaissance, Reformatie en Hof

In dit college wordt ingegaan op de Renaissance en de Reformatie, en wordt aangegeven wat hun verbanden zijn met de staatsvorming aan het begin van de 15e eeuw.

Introductie

De vroegmoderne geschiedenis loopt van 1492 (ontdekking Amerika door Columbus) tot 1789 (Franse Revolutie). Het jaar 1492 kenmerken we hierom ook wel als het begin van de globalisering.

De overgang naar een moderne staat kent verschillende aspecten:

-interne ontwikkelingen → aan het einde van de Middeleeuwen hebben sommige adellijke families de macht gevestigd in een territorium. De adellijke dynastieën moeten hun best doen om de macht hier te handhaven (zowel tegen andere dynastieën als tegen interne relschoppers). De adellijke families in deze tijd zijn nog steeds sterk gericht op de uitbreiding van hun territorium. In de vroegmoderne tijd ontstaat iets nieuws: mensen zetten een bureaucratisch apparaat op, wat lijkt op het huidige bureaucratische apparaat. Echter blijft dit apparaat een private aangelegenheid (dus van het adellijke huis). Het Romeinse recht geeft aanknopingspunten om de macht te kunnen versterken. Er wordt gebruik gemaakt van juridisch denken, dat is ontwikkeld door de Romeinen;

-externe ontwikkelingen → er ontstaat een verschuiving van de macht door oorlogvoering: bijv. de Honderdjarige Oorlog tussen Engeland en Frankrijk;

-culturele invloeden → de economische dynamiek gaat gepaard met de culturele dynamiek → Reformatie, Verlichting, etc. hebben ook allemaal impact op het staatsvormingsproces omdat ze helpen meedenken aan de ideeën over vorst en onderdaan. Deze stromingen leveren een juridische basis waarom sommigen macht hebben, en sommigen macht afstaan.  In deze periode ontstaan hierdoor ook de eerste aanzetten tot democratisch denken. Dit is echter geen lineair proces (dus met 'horten en stoten').

→ de Vroegmoderne tijd is de omschakeling van de feodale maatschappij in de Middeleeuwen naar onze huidige staatsvorm.

De staatsvorming aan het begin van de vroegmoderne tijd kent twee culturele ontwikkelingen: de Renaissance (1400-1600) en de Reformatie (1500-1550).  Bij de staatsvorming gaat het om wijze van besturen en het hof als machtscentrum.

Belangrijk is ook, dat in de late middeleeuwen er een einde kwam aan de Christelijke eenheid in Europa, met dank aan een proces van secularisatie.

Renaissance

Bij 'dé Renaissance' spreken we over de Italiaanse Renaissance. Deze Renaissance is in Italië ontstaan, omdat hier een klimaat heerste waarin menselijke persoonlijkheden zich konden ontwikkelen in seculiere richtingen. Mensen hebben het woord Renaissance zelf bedacht, ze creëren zelf een nieuwe geboorte. De culturele elite van de 15e eeuw was erg gespitst op een verandering van de cultuur. Ze wilden af van de macht van de kerk, en zochten naar aanknopingspunten voor een nieuw wereldbeeld → gevonden bij schrijvers uit de klassieke oudheid. Daarnaast zagen zij de Middeleeuwen vooral als een duistere periode en dat het nu tijd was om de menselijke geest wakker te maken.

Eén van de eerste Renaissancedichters was Petrarca, tevens de grondlegger van de Renaissance. Hij beschrijft de Renaissance als een terugkeer naar de klassieke samenleving. In de huidige tijd heeft men het woord 'Renaissance' gewoon overgenomen; het staat immers voor 'wedergeboorte, 'vernieuwing', en vat kort en krachtig een lange stroming in de geschiedenis samen.

Mentaliteit in de Renaissance

De mentaliteit van de Renaissance was enorm op het individu gericht → het zet zich af tegen het collectieve idee van de Kerk. Dit opkomend individualisme maakt ook competitie tussen mensen mogelijk. Het individualisme wordt ook gevoed door economische vernieuwing → het is een kunst om te slagen voor een goede baan → concurrentie → versterkt individualisme.

Daarnaast is de aandacht gevestigd op de maatschappij en de wereld. Niemand wilde meer iets weten van het moralisme, en wilde realistisch zijn en weten waarom de wereld anders functioneerde dan de Kerk voorstelde. Deze twee zaken komen duidelijk naar voren in de condottieri: dit is een manfiguur die met een strakke blik de wereld aanschouwt, en duidelijk weet welk idee hij moet realiseren. De condottieri zijn de mensen die de wereld moeten doorgronden.

Specifiek voor de Renaissancementaliteit is virtúVirtú betekent deugd. De   Condottiere van   Renaissancemens ontwikkelde zich door het idee van virtú → door doortastend     Leonardo da Vinci en slagvaardig op te treden weet hij iets tot stand te brengen. Dit optreden kaneen deugd genoemd worden op het moment dat wat tot stand is gebracht goed is voor de persoon die het tot stand heeft gebracht, of de groep van die persoon (opnieuw afzetting tegen de Kerk).

Sporen van de Renaissance (publieke domein)

De Renaissance laat overal haar sporen achter. De Renaissance begint in Italië, maar rukte al gauw op naar Europa. Het heeft een directe invloed op de cultuur. Iedereen die mee wil doen in het culturele leven moet de oude talen spreken, oude teksten kunnen lezen en begrijpen en een authentieke attitude eigen maken. Mensen reisden ook naar Constantinopel om oude teksten te bestuderen → begin middelbaar onderwijs.

Het eigen dialect werd ook belangrijk. In sommige gevallen werd het dialect geformaliseerd tot taal → om dit te realiseren moest het dialect dezelfde formele eigenschappen hebben als de talen uit de oudheid.

De Renaissance in het sociale domein: de gentilhomo

Er zijn ook invloeden van de Renaissance in het sociale domein. Men wilde in het sociale verkeerd een ander aanspreken als individu, en niet meer als een boer, jurist, ambtenaar, etc. → egalitaire stijl. Dit idee is voor het eerst ontwikkeld in de Italiaanse stadstaten → hier ontstonden nieuwe ideeën over hoe mensen zich zouden moeten gedragen. Hier was zoveel welvaart, da mensen konden filosoferen of kunst konden bedrijven. Het voorbeeld van deze gedragscode werd de gentilhomo: dit was wat je moest zijn, dit was je voorbeeld → iemand die in alle omstandigheden aardig is en andere mensen in beginsel altijd als gelijke aansprak. Echter bleven de klassenverhoudingen nog wel bestaan!

Het wordt dus belangrijk om functie en persoon van elkaar te scheiden. Dit werd ook ingegeven door een concreet probleem: door economische en demografische groei was een enorme dynamiek ontstaan. Je kon niet meer onaardig zijn tegen iemand → door sociale mobiliteit kon het leven veranderen, en je wist niet zeker meer wat iemands plaats op de wereld was. Het is beter om neutraal op hetzelfde niveau met elkaar om te gaan. Om dit idee te verspreiden schrijven mensen etikettenboeken → gedurende de Renaissance komen de ze op. Etikettenboeken beschrijven hoe je je moet gedragen.

Betekenis van Renaissance voor de staatsvorming

De Renaissance draait om het opgraven van oude teksten alsmede het oude rechtensysteem van de Romeinen. Er kwam een idee van centralistisch bestuur, mensen werden gedwongen om zich naar dit bestuur te voegen. Er worden allerlei Romeinse constructies opnieuw ontdekt en gebruikt. Dit wordt al snel bij de hoven (zie verderop) overgebracht. Dit is het directe verband tussen de Renaissance en staatsvorming. Indirect gaat men nadenken over wat een goede verhouding is tussen vorst en onderdaan.

De Renaissance eindigde met de Plundering van Rome in 1527. Dit gebeurde door het Heilige Roomse Rijk en Spanje, onder leiding van Karel V.

Machiavelli

Machiavelli werd verjaagd uit Florence door De Medici's. Hij schrijft hier ook deels over → hij zucht naar hoe politiek daadwerkelijk gebeurt. Hij wil een idee krijgen hoe sociale systemen werken → hoe diplomatie, onderhandelingen, etc. in hun werk gaan.

Het bekendst van Machiavelli is dat hij beschrijft hoe de stadsmensen van Florence zich (volgens hem) moesten gedragen → ‘Il Principe’ (De Vorst, 1513-1515). Volgens hem moesten de stadsmensen van Florence zich gedragen als de oude Romeinen. Daarnaast emancipeerde hij politiek van theologie en morele filosofie.

De noordelijke Renaissance en Erasmus

De Renaissance die op de vorige pagina's beschreven werd, is de zuidelijke vorm van de Renaissance. Er was echter ook een noordelijke variant. In de noordelijke variant was het religieuze element veel sterker aanwezig dan in het zuidelijke. De religie kenmerkte zich in Italië als een plezierige en publieke cultus met God, die ook afgebeeld werd in kunstwerken. In het noorden had de religie een meer spirituele en morele toon. De Renaissance in het noorden leidde ook tot de stichting van universiteiten.

Erasmus is in de eerste plaats de bekendste noordelijke humanist. Hij bespotte wereldlijke pretenties en ambities, vooral die van de kerk (Lof der Zotheid). Erasmus past wel in het kader van de noordelijke Renaissance, omdat hij in zijn werk nooit de essentie en principe van de Romeinse kerk in twijfel heeft getrokken.

Humanisme

Het Humanisme was de literaire beweging binnen de Renaissance. De literatuur werd een soort van lokroep, samen met een overpeinzing van morele filosofie. De literatuur was niet langer meer ondergeschikt aan religie, maar is er nog wel aan gerelateerd. Deze literatuur werd vaak in het Latijn opgeschreven. De grondlegger van het humanisme was Petrarca. De belangrijkste humanist was Erasmus.

Castiglione was een humanist, en de grondlegger van de etikettenboeken (zie boven over gentilhomo). Zijn 'Book of the Courtier' was het eerste etikettenboek. Een courtier was een man van goede komaf, maar voornamelijk ook het product van een goede training (pedagogisch → opvoeding, hoe te gedragen).

Hervormingsverlangens onder leken: de Reformatie

Er ontstaat een verlangen naar hervorming onder de leken → zij hadden in de Kerk geen plaats, dat was gereserveerd voor bisschoppen en kloosterlingen. Leken konden niet zelf een religieus leven leiden. Men vond dat het geloof afstandelijk was. Dit leidt ertoe dat aan het eind van de Middeleeuwen allerlei lekengenootschappen ontstaan, die ontstonden uit de nieuwe lekenreligie. Zij vestigden zich als wereldlijke genootschappen. Een voorbeeld van een lekengenootschap is de Broeders van het Gemene Leven. Dit was een beweging die ontstond in het kader van de Devotio Moderna in Deventer aan het eind van de 14e eeuw o.l.v. Geert Grote. Zij vonden dat mensen voor zichzelf mochten bepalen hoe ze hun geloof wilden vormgeven, en dat daar geen clerus aan te pas hoefde te komen.

Ook mensen die zich niet bij een lekengenootschap aansloten zochten hervorming van het geloof. Zij zochten een persoonlijke band met God, geen spirituele (bijv. persoonlijk bidden tot God → God integreren in hun denkwereld).

Al met al komt het erop neer dat deze leken die hervorming zochten een andere manier van Christen zijn bedreven dan de Katholieke Kerk tot dan toe wilde. God werd een metgezel in het eigen leven. Maar ook mensen binnen de Kerk sprak dit aan → zij wilden ook hervorming.

Verschillende hervormers: Luther en Calvijn

Er kwamen verschillende hervormers binnen de Reformatie. Dit was ook om volgelingen te kunnen creëren om zo meer druk uit te kunnen oefenen. Er is een tendens tot een middelpunt vliegende kracht. De twee belangrijkste hervormers ten tijde van de Reformatie:

-Maarten Luther → Duitser, begint zijn hervorming door in opstand te komen na aanleiding van de distributie van aflaten door Tetzel. Als reactie spijkerde Luther 95 stellingen op de deur van de kerk van Wittenberg (men kon alleen door goddelijke genade gered worden). Hij vond de claim van de geestelijkheid dat ze anders zouden zijn dan de leken een leugen was. Mensen moesten voor ieder zichzelf de eigen Christelijke waarheid in de Bijbel vinden. Hij veroordeelde het vertrouwen op vasten, pelgrimages, heiligen en missen. Verwierp het geloof in aflaten, reduceerde het aantal sacramenten van zeven tot twee en verklaarde dat de geestelijkheid mocht trouwen. Vertaalde in 1522 de Bijbel vanuit het Hebreeuws en Aramees naar het Vroeg-nieuwhoogduits → Lutherbijbel (iedereen moest de Bijbel voor zichzelf kunnen interpreteren).

-Johannes Calvijn → Fransman, richtte zich vooral tot wereldlijke instituten (Luther had zich vooral beperkt tot Duitse instituten). Het Calvinisme werd de grootste christelijke stroming in het Vroegmoderne Europa, die zich smolt in verschillende vormen:

  • Frankrijk: Hugenoten;
  • Nederland: protestanten.

            Het Calvinisme was verre van democratisch, het droeg zelfs een bijna aristocratisch karakter         → slechts een paar die zich door God voelden uitverkoren voelden zich vrij genoeg om te            dicteren aan het volk van de verloren zielen. Echter is het calvinisme een ontwikkeling                doorgegaan waarin het de huidige democratie is geworden.

Er zijn verschillen tussen Luther en Calvijn:

-Calvijn ging zich meer richten op de predestinatieleer, de Lutheranen vonden het belangrijker om de eigen Christelijke waarheid in de Bijbel te vinden;

-Calvinisten weigerden te erkennen dat de kerk ondergeschikt was aan de staat, terwijl dit een punt was uit de doctrine van de Lutheranen.

De Lutherse en Calvinistische kerk zijn twee belangrijke reformatorische kerken, maar er is nog één belangrijke. Deze speelt zich af in Engeland: de Anglicaanse Kerk. Deze kerk ontstaan als Hendrik VIII niet meer mag scheiden van de paus. Hij besluit daarop in Engeland een eigen kerk te stichten (met een aantal kleine verschillen van de Katholieke Kerk, bijv. het recht om te scheiden), waarbinnen het staatshoofd de hoogste macht is. Dit doet hij d.m.v. de Acte van Suprematie (1534) → Hendrik werd het hoofd van de Anglicaanse Kerk. Onder Elizabeth werd de Anglicaanse Kerk een staatskerk naar Luthers model. Tegenwoordig bestaat deze Kerk nog steeds, en is het staatshoofd nog steeds het hoofd van deze Kerk.

In de Reformatie vinden er dus twee belangrijke ontwikkelingen plaats:

-afstand van de traditionele opvatting van het geloof;

-afstand van de traditionele opvatting van de kerk.

Het Institutio religionis christianae van Calvijn

In 1536 publiceerde Calvijn de eerste versie van wat later zijn meesterwerk zou worden: Institutio religionis christianae (Onderwijzing in de Christelijke godsdienst). In boek IV, hoofdstuk 20 (p. 24-25) wordt hij duidelijk wat Calvijns houding is t.o.v. vorsten die hun macht misbruiken.

Hij walgt van dit soort koningen en hij schrijft dat er onder de mensen een gezindheid bestaat over het gedrag van de koningen. Hij schrijft dat de mensen God moeten volgen, omdat onder dienst heerschappij de vorsten op eenzelfde hoogte staan.

Palmer beschrijft dat Calvijn ook ideeën had om de staat te christianiseren. In het fragment uit het werk wordt duidelijk dat Calvijn daar een aanzet toe geeft: hij vindt dat 'onder God iedereen op eenzelfde hoogte staat' → de mensen moeten God volgen → christianisering.

Conflicten n.a.v. de Reformatie

Na aanleiding van de Reformatie vinden er verschillende conflicten plaats. Deze vinden plaats tussen:

-Ref. beweging en kerk;

-Ref. beweging en keizer;

-Ref. beweging en vorsten.

Conflictsituaties zijn gebruikt tussen:

-vorsten en onderdanen;

-vorsten en keizer;

-vorsten onderling.

In het geval van Luther ontstonden er de volgende conflicten:

-conflict met kerk: stadsbesturen operen vaak onafhankelijk, kregen direct te maken met een onrustige bevolking → kozen voor Luthers model, verschillende kerken onder dit bestuur gebracht; stadsbesturen vergroten hun macht t.o.v. de kerken;

-ingrijpen keizer: afstand doen van de leenheer (keizer = wereldlijk leider kerk). Duitse vorsten zijn de leenman, deze zien kansen om hun macht te vergroten → wirwar aan politieke belangen;

-beschermd door de vorst: Vrede van Augsburg (1555, beslechting conflict wirwar politieke belangen) → Duitse vorsten en keizer en stadsbestuur sluiten overeenkomst: vorsten die naar Luthers geloof zijn gegaan, mogen Luthers vorst blijven. Zij die loyaal bleven aan de keizer konden de katholieke godsdienst aanhangen → gewetensvrijheid (het volk wil voor zichzelf de godsdienst kiezen). Dit besluit komt echter niet tegemoet aan het reformatorisch verlangen.

De stroming binnen de kerk die reageerde op de Reformatie/opkomst van het protestantisme wordt de Contrareformatie genoemd.

Effecten van de Reformatie op het staatsvormingsproces

De betekenis van de Reformatie voor het staatsvormingsproces → de staat versterkt haar macht ten opzichte van haar onderdanen. De staat gaat zich actief bemoeien me het leven van de burgers.

-confessionele staten:

  • sterke band tussen kerk en vorst → kerk en staat gaan samenwerken, niet alleen in Lutherse gebieden maar ook daarbuiten;
  • religie ter legitimatie → vorst gebruikt de religie als legitimering van zijn macht;
  • bij alle kerken, ook katholieke kerk.

-disciplinering onderdanen → volgens de wereldlijk heerser die optreedt namens de kerk moeten de burgers religieus leven:

  • gemeenten/parochies;
  • gezin;
  • bij alle kerken, ook katholieke kerk.

Het doel is dat er orde komt in het sociale domein, evenals in het religieuze domein. Het is voor het eerst dat gezagdragers gaan controleren of (bijv.) kinderen wel gedoopt zijn, mensen wel naar de kerk gaan, etc.

New Monarchs

Rond 1500 wisten de New Monarchs hun macht te versterken, door de institutie van een monarchie aan te bieden als een garantiebewijs voor wet en orde. Europa werd in deze periode geteisterd door oorlogen waardoor de gecentraliseerde besturen vaak zwak waren geworden. Om de monarchie te organiseren vervingen de New Monarchs het 'gewone' recht met het oude Romeinse recht.

Nieuwe vorsten ontwikkelden een nieuwe bestuursstijl. Dit verschilt van het middeleeuwse feodale systeem. Men probeert namelijk overal feodale banden en rechten af te dwingen. Men moest rechten afstaan en voldoen aan uniforme regels die de New Monarchs opstelden → bureaucratie. Belastingen waren hierin belangrijk → dat was de financiële basis van het systeem en het leger.

De New Monarchs bleven wel middeleeuws in verband met dat ze oorlog voerden om hun territorium uit te kunnen breiden. De New Monarchs wisten een sterke centrale staat te stichten, waarin (wederom) het Romeinse recht ging gelden.

New Monarchies:

-Engeland → Tudors (eerste koning Hendrik VIII);

-Frankrijk → Lodewijk XI (Valois). Met het Concordaat van Bologna (1516) verklaarde hij de Pragmatische Sanctie nietig;

-Spanje → 2 koninkrijken: Aragon + Castilië. Verenigd onder Ferdinand van Aragon en Elisabeth van Castilië in een Personele Unie.

Staatsvorming aan het hof

New Monarchs bleven regeren vanuit een Middeleeuws territorium, wat zij opvatten als een privaat gebied (= benificium). Dit private gebied was hun hof, hun huis op het hof was de manor. Het hof is de baas en alles wordt ingezet om voor de familiezaak op te treden. Het hof was dus een private instelling. Daarnaast gaan vorsten pracht en praal uitstralen om mensen te imponeren → emotionele verbinding met het huis.

In de vroegmoderne tijd krijgen koningen ook zeggenschap over gebieden van andere leenheren/mannen. Burgers willen dat de koning betaalt uit zijn beneficium, maar de koning wil juist dat andere beneficia ook gaan bijdragen → feodaal stelsel.

De dynastie van het hof hield in dat de eerstgeboren zoon het bestuur overnam. De dynastie verdedigt het territorium en zetten hun gemalin en kinderen in om de goede betrekkingen te onderhouden. Vorsten vestigen hun macht aan het einde van de Middeleeuwen, maar krijgen wel te maken met inlandse strubbelingen door adellijke families.

De hofhouding bestond uit hovelingen. De hofhouding kende eveneens een bureaucratisch apparaat, bestaande uit sinecures. Een sinecure is een ambt waaraan een salaris of bepaalde privileges gekoppeld zijn, maar waar geen of vrijwel geen verplichtingen tegenover staan. De term werd oorspronkelijk voor bepaalde kerkelijke ambten gebruikt, maar wordt ook (in dit geval bijv.) voor staatkundige functies gebruikt.

Conclusie

De Renaissance en de Reformatie zetten de cultuur in Europa op z'n kop. De gevestigde verhoudingen tussen onderdaan en kerk zijn ter discussie gesteld. De staat vindt zichzelf opnieuw uit (door de New Monarchs).  Zowel de Renaissance als de Reformatie hadden elk hun eigen doel, met elk hun eigen resultaten. Echter hebben beide wel een effect gehad op de staatsvorming.

De vorst is de centrale figuur: hij heeft alle touwtjes in handen. Hij regeert vanuit een hof dat voorgesteld moet worden als huis → private onderneming. De verschillende vorsten raken verwikkeld in een strijd om de trouw van de onderdanen.

'Disasters of the fourtheenth century'

Palmer spreekt over 'rampen van de veertiende eeuw'. Hier verstaat hij de Pest ('Zwarte Dood') onder. Gedurende deze periode verdween ±30% van de Europese bevolking door toedoen van de Pest. Dit wordt ook wel een Malthuiaanse val genoemd. Gevolgen:

-opstanden:

  • Vlaanderen → Guldensporenslag, 1302 → burgerleger verslaat adellijk leger;
  • Frankrijk → jacqueries (boerenopstand), 1358;
  • Engeland → Wat Tyler's Rebellion (boerenopstand), 1381.

→ opstanden werden hard neergeslagen door regeringen en hogere klassen.

-opkomst van een klasse van kleine landbezittende boeren;

-vorsten gaan op zoek naar nieuwe manieren om hun macht uit te kunnen spreiden;

-(op kerkelijk gebied) vervolging en verbanning van Joden, zij werden als schuldigen van de Pest aangeduid.

Maar ook voor de economie was de Pest rampzalig: bijna de helft van de beroepsbevolking verdween, en de economie kwam in een depressie → belemmering handel en uitwisseling goederen. Daarnaast had ook de Kerk problemen in de veertiende eeuw. Er kwam een groeiend verzet tegen de Kerk op gebied van hun wereldlijkheid en buitensporigheid → op basis van de Babylonische Ballingschap en het Westers Schisma → uitbreken van massale neurose. De kerk kreeg ook te maken met problematiek n.a.v. de Zwarte Dood: men ging zich afvragen waarom juist zij getroffen werden.

Donatio Constantini

De Donatio Constantini is een Latijnse oorkonde uit de 8e eeuw. Volgens deze oorkonde zou keizer Constantijn de Grote het wereldlijke oppergezag van het westen hebben overgedragen aan paus Silvester I, als dank voor de overwinning op Maxentius.  Volgens de oorkonde zou Constantijn de bisschop van Rome boven de andere bisschoppen hebben gesteld betreffende wereldlijk gezag. Met deze oorkonde konden de pausen dus hun aanspraak op de heerschappij over de kerkelijke staat rechtvaardigen.

De oorkonde speelde de gehele Middeleeuwen een grote rol in de strijd tussen de paus en de vorsten. Pas in de 15e eeuw werd ontdekt dat het document vals was. Het had nooit door Constantijn geschreven kunnen worden, gelet op het handschrift, stijlgebruik, onderwerpen, etc.

Lorenzo Valla heeft een aanval geschreven op de echtheid van de Donatio Constantini. Valla kan gezien worden als voorbeeld van zowel de Renaissance als het Humanisme:

-Renaissance → hij ziet zichzelf als een Romein ('I, as a Roman') en hij grijpt terug op de Grieken ('if we press the Greek word closely');

-Humanisme → hij durft zich openlijk uit te spreken tegen de Kerk en het pausdom: hij is niet langer ondergeschikt (morele toon).

Valla's betoog is te verbinden met de opkomst van de Reformatorische beweging. Hij zet zich af tegen bepaalde factoren van de Kerk; zo zet hij een priester neer als een dommerik, zwaarlijvig en puddingachtig en dronken van wijn.

Gallican Church en St. Ignatius Loyola

De Gallicaanse Kerk was de Franse vorm van de Roomse Katholieke Kerk. Doordat de Franse koning Frans I zeggenschap over deze kerk kreeg, steunde hij in het conflict om zelf een religie te kunnen kiezen de paus, en keerde hij zich tegen Charles V.

St. Ignatius Loyola heeft de 'Society of Jesus' gesticht, beter bekend als de Jezuïeten. De Jezuïeten vormden een nieuw soort kloosterorde, die minder verbonden was met het klooster en meer gericht was op actieve participatie van aangelegenheden in de wereld. Zij waren geïnspireerd dor humanistische ideeën.

Concilie van Trente

Het Concilie van Trente (1545-1563) vormde de bestemming van het moderne Katholicisme. Het ging gepaard met een religieuze opleving binnen de Rooms-katholieke Kerk. De belangrijkste bepalingen/beslissingen:

-behouden van het pausdom als samenwerkend centrum van de Katholieke kerk om hiermee te voorkomen dat het geloof uiteen zou vallen in verschillende staatskerken;

-instelling van een katholieke doctrine;

-hervorming van het misbruik binnen de Kerk.

Voor sommige beslissingen duurde het tot het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) voordat deze daadwerkelijk gemodificeerd werden.

Na de Renaissance vond in de Kerk de Counter Crusade plaats. Dit hield in dat Renaissancepausen opgevolgd werden door hervormingsgezinde pausen.

College 2: Staatsvorming in de 16e eeuw

In dit college zal ingezoomd worden op de staatsvorming van de 16e eeuw en daaraan verbonden facetten, zoals expansie en het begin van koloniale rijken.

Introductie

In deze periode is er sprake van sociaaleconomische ontwikkelingen evenals interne ontwikkelingen die de staatsvorming betreffen. De vorsten introduceren een nieuw type van organisatie → uitbreiding hof. Hiervoor zijn ook een nieuw type mensen nodig: mensen die geschoold zijn, die dus kunnen lezen, schrijven, etc. Dit kost geld. Om dit geld te verkrijgen proberen de koningen hun koninkrijk te vergroten en de economie in hun gebied te stimuleren → meer belastinginkomsten uit beneficium en rijk.

Sociaaleconomische ontwikkelingen

In Europa verandert veel. Er ontstaat een soort systeem waarbij boeren hun producten in de stad gaan verkopen. We hebben eerder gezien dat door de hoge productie van voedsel niet iedere boer zich fulltime hoefde bezig te gaan houden met voedsel verbouwen → ontstaan ambachten. De ambachtslieden verenigden zich in de steden in gilden. Deze gilden gingen producten voor de stedelingen en de omgeving produceren. De gilden hadden een gereguleerd systeem → aanbod nooit groter dan de vraag → vaste prijzen en lonen; ofwel een systeem dat werkte.

Dit systeem wordt na 1500 ondergraven door initiatieven van nieuwe ondernemers, de entrepreneurs. Zij onderscheiden zich van de gilden omdat ze overal in Europa gingen kijken waar vraag was, en waar handel mogelijk zou kunnen zijn.  Ze bedienden zich door informatie uit de kranten, en opereerden ook vaak in familienetwerken.

De entrepreneurs zijn erop uit om buiten de gilden om productie tot stand te brengen. Dit gaan ze doen met het behulp van het putting-out system. Dit systeem hield een uitschuiving (outsourcing) in van werk naar plattelandsmensen door entrepreneurs, die door middel van dit systeem bepaalde beperkende praktijken van de gilden wisten te ontwijken. Dit systeem richtte zich vooral op de boeren die in de winter niks te doen hadden. Dit fenomeen verspreidde zich wijd onder de entrepreneurs. Zij gingen zelf de benodigde materialen leveren, en kochten overal in Europa goedkoop grondstoffen in. Deze nieuwe commerciële bedrijven verzwakten de bestaande gilden. Een nieuw economisch mechanisme ontstond, waarbij het platteland in dienst stond van de productie, en de steden in dienst van aanbod en verkoop. Daarnaast werd er ook naar boeren gezocht die de producten vervolgens wilden vervoeren van platteland naar stad.

Op termijn kwamen de gilden buitenspel te staan → producten van de entrepreneurs waren goedkoper. Er kwam een nieuwe type producten, men was bereid genoegen te nemen met mindere kwaliteiten. De entrepreneurs werden het spil van het economische leven, en interessant voor de vorsten. De producten werden door de entrepreneurs immers overal gebracht, en voor het vorsten was het heel verleidelijk om op dat transport belasting te gaan heffen. Anderzijds beseffen de entrepreneurs hun belang, en vragen ze hier ook iets voor terug → (bijv.) bescherming in gebieden met roofovervallen, monopolies, etc.

Deze samenwerking tussen vorsten en entrepreneurs heet mercantilisme.

Commerciële 'Revolutie'

De economische aanpassing zich in Europa voltrok en die o.a. leidde tot de Prijsrevolutie vanaf 1550 (tot 1650), was grotendeels te danken aan de Commerciële Revolutie. De 2 sleutelfactoren in deze revolutie waren:

-bevolkingsgroei → stijgende vraag naar voedsel, veroorzaakt door toevoer van nieuwe producten uit de nieuw ontdekte gebieden (Columbian Exchange!);

-stijging van de prijzen (inflatie) → ontstaan door import van edelmetaal uit Amerika: meer edelmetaal dan producten in het land → mindere waarde van geld.

In deze Commerciële Revolutie verbeterden de economische kansen voor commerciële bedrijven:

-kon gerekend worden op een groeiend aantal klanten;

-nieuwe mensen konden beginnen met handelen in de goede hoop op succes;

-voorraden en goederen stegen in prijs naarmate de tijd verstreek;

-geleend geld kon gemakkelijk terugbetaald worden.

De Commerciële Revolutie maakte Europa van stadsgecentreerd tot natiegecentreerd → de putting-out system zorgde immers voor een (goedkopere) verkoop in de steden. Echter was de Commerciële Revolutie niet echt een 'revolutie' → het startte in de 14e eeuw en duurde tot de 19e eeuw, toen de machine-industrie de commercie ging overschaduwen. Een periode die 5 eeuwen geduurde heeft kan moeilijk een 'revolutie' genoemd worden.

De gevolgen van de Commerciële Revolutie zijn samen te vatten in de '3 m's': monopolie, mercantilisme en multinationals (de handelscompagnieën waren in principe multinationals).

Mercantilisme

Het mercantilisme was een aspect van de Commerciële Revolutie (zie hierboven), en de eerste impuls tot een mercantilistische regulatie kwam van het verlangen van koningen/vorsten om goud- en zilverstromen naar hun koninkrijk/territorium (beneficium) te forceren.

Met mercantilisme wilden vorsten vooral proberen hun eigen vaardige werknemers (entrepreneurs) te weerhouden van migratie, maar anderzijds probeerden ze wel vaardige werknemers uit andere landen te stelen. Mercantilisme droeg bij aan het nieuwe commerciële kapitalisme door de steun van overheidsprotecties, subsidies en economische interventies. Het commerciële kapitalisme was voortgekomen uit militaire benodigdheden (massaproductie).

Omdat alles van het mercantilisme werd gedaan door een Koninklijk of nationaal systeem, werd het mercantilisme het economische aspect van wat de statenopbouw van de New Monarchs was in politiek opzicht → transitie van 'stadsleven' naar 'natieleven'.  Door de verschillende monopolies die de handelscompagnieën (VOC, WIC) verwierven, was het voor de NewMonarchs makkelijker om belasting te heffen. Er hoefden immers maar een paar bedrijven in de gaten gehouden worden, en dat vergde slechts een kleine bureaucratie. Ook het samengaan van handelscompagnieën heeft hieraan bijgedragen.

Daarnaast kwam in Nederland ook de eerste bank: de Amsterdamse Wisselbank (1609). In de 17e eeuw waren er verschillende munteenheden in Europa die de handel bemoeilijkten. Bij de Amsterdamse Wisselbank konden alle muntsoorten ingeruild worden → economische stimulans voor de Republiek.

Effecten van de Commerciële en de Prijsrevolutie

Sociale effecten

Als gevolg van de Commerciële Revolutie en de Prijsrevolutie ontstonden er grote verschillen in de sociale structuur van Oost- en West-Europa in de 16e eeuw. In Oost-Europa verarmden de boeren in hoog tempo, omdat in Oost-Europa enkel de vorsten profiteerden van de economische groei. In West-Europa profiteerden de boeren ook, gezien zij werkten voor de entrepreneurs. Daarnaast verloor de boerenklasse in Oost-Europa ook haar persoonlijke vrijheid. Dit kwam omdat in Oost-Europa minder middelen ter beschikking waren dan in West-Europa.

In West-Europa veranderde, als gevolg van de Commerciële Revolutie, de bevolkingsgroei en de dalende waarde van geld, de verdeling van de bevolking. Er ontstonden nieuwe klassen: gelande aristocratie, de boerenstand/agriculturele arbeiders, de diverse middenklassen en de stedelijke armen. De huidige indeling zag er nu als volgt uit:

1.Adellijken → de voormalige feodale klasse veranderde in een meer aristocratische klasse;

2.Bourgeoisie → onder de aristocratie, hele sociale klasse opgebouwd uit individuele bourgeois → trekken hun inkomen van het land en uit de handel;

3.Middenklassen → werden groter in de 16e eeuw, aan de top stonden de stedelijke elites (bourgeoisie);

4.Armen uit de werkende klasse → de massa, niet in staat om te lezen en te schrijven. Zij 'wonnen' het minst van de commerciële ontwikkelingen.

West-Europa: stad en land

-stad:

  • voordelig voor kooplui;
  • nadelig voor ambachtslui, dagloners;

-land:

  • voordelig voor boeren:
  • feodale plichten afgekocht;
  • vast geldbedrag;
  • nadelig voor feodale heren.

Oost-Europa

-profiteert van de vraag uit West-Europa (enkel de vorsten) → vraag naar graan en hout;

-voordelig voor grootgrondbezitters:

  • feodale structuur onveranderd;
  • heren;
  • peasants (soort slaven).

Gevolgen voor de economie

De economie groeide door de entrepreneurs, de Commerciële Revolutie en het mercantilisme uit haar traditionele verbanden. Mensen in de traditionele economie voelden zich bedreigd, terwijl anderzijds voor de entrepreneurs een wereld van mogelijkheden openging. Traditionele handelsroutes in Europa lagen op z'n kop doordat de vorsten van Spanje en Portugal zeeroutes gingen hanteren i.p.v. landroutes. Zij dachten hiermee de winst die de Venetianen normaliter genereerden te kunnen omzeilen. Het echte India werd uiteindelijk ontdekt in 1598, door Da Gama.

Later werd de macht op zee door andere Europese landen gewonnen, mede door de vernietiging van de Spaanse Armada.

Ontdekkingsreizen

In 1500 wordt de wereld groter door ontdekkingsreizen. De bekendste ontdekkingsreis is van Columbus, die in 1492 de Amerikaanse kust bereikte. Echter hadden hiervoor Portugese reizigers de kust van Afrika al aangedaan. Deze beide ontdekkingsreizen leidden tot een concurrentiestrijd tussen de Spaanse en Portugese vorsten. Beide hadden hetzelfde doel voor ogen: producten uit Azië via een zeeroute aanvoeren (niet over land), en de handel van de Venetianen verlammen.

Magellaan was de eerste die rond de wereld voer, in 1496.

Het begin van koloniale rijken

Voor Spanje en Portugal zijn de ontdekkingsreizen en daaraan verbonden ontdekkingen het begin van hun koloniale rijken. De concurrentiestrijd tussen deze twee leidde in 1494 tot het Verdrag van Tordesillas (Treaty of 1494). Met dit verdrag verdeelde de paus de wereld in een Spaans en Portugees deel, om hiermee de concurrentiestrijd te dempen en een oorlog tussen Spanje en Portugal te voorkomen. De verdeling was min of meer de uitkomst van de ontdekkingsreizen. Ruwweg werd het oosten voor Portugal en het westen voor Spanje. Tegenwoordig zijn hier nog steeds de gevolgen van te zien. Echter spreekt men in Brazilië Portugees en in de Filippijnen Spaans. Dit is als volgt ontstaan.

In 1494 dacht men dat Brazilië het oosten was, vandaag dat dit bij het oostelijke deel voor Portugal werd ingedeeld. Men had toentertijd nog geen flauw idee wat er zich achter Brazilië bevond (Columbus dacht

Verdrag van Tordesillas (l) en het verdrag van Saragiossa (r)             immers dat hij een kortere  vaarroute naar Azië ontdekt had).

De rechterlijn in het plaatje stelt het Verdrag van Saragiossa (1529) voor. Met dit verdrag werden de Filipijnen afgesneden van het oostelijke Portugal, en toebedeeld aan het westelijke Spanje.

Spaans Amerika en Portugees Azië

Zoals onder het vorige kopje benoemd, werd het westen toebedeeld aan Spanje en het oosten toebedeeld aan Portugal.

Spanje en Amerika

Spanje wil vanaf het begin af aan Amerika onder haar bestuur krijgen. In Amerika organiseert Spanje een systeem naar middeleeuws bestuur → koninkrijkjes. Spanjaarden (edelmannen) worden uitgenodigd om in dienst van de koning als een onderkoning een gebied in Amerika te besturen, met als taak het onttrekken van inkomsten uit het te besturen gebied. De inheemse beschaving werd vernietigd door de Conquistadores.

De vorst en individuele leenmannen zijn vooral uit op producten en edelmetaal (mijnbouw) → gebruikt om de handel met Azië te financieren. Er worden grote landbouwbedrijven opgezet en tropische producten geproduceerd voor de wereldmarkt. Deze plantages werden het belangrijkst voor de economie van Europa. De plantages waren kapitaalintensief, en werden vaak betaald door entrepreneurs die Europanen huurden om de plantages te besturen. De plantages leidden ook tot een stroom van slaven uit Afrika. De producten die geproduceerd werden waren meestal voor de Europese markt bedoeld.

De Zuidelijke staten in Amerika behoorden ook tot dit systeem van plantage-economieën. In de Noordelijke staten was sprake van vestigingskolonies, en in Midden- en Zuid-Amerika ontstond een feodaal bestuur gebaseerd op wijnbouw.

Portugal en Azië

Amerika was niet sterk ontwikkeld, maar dat kan niet gezegd worden van Azië. Azië is sterk ontwikkeld, en de economische activiteit speelt zich vooral af rond het Indische oceaanbekken. Er bestond voor de komst van de Portugezen al een route naar Azië: de Zijderoute, die gekenmerkt werd door het transport van hoogwaardige goederen.

In Azië werd veel geproduceerd voor de markt. De vorsten beschermden deze productie ook. Het kostte de Portugezen veel moeite om binnen dit systeem een plekje te veroveren. De tactiek van de Portugezen werd vervolgens het stichtten van handelsposten op knooppunten van handelsroutes → in staat om mensen te dwingen tol te betalen. Echter was dit niet meer dan het benutten van een militair en strategisch overwicht.

De Portugezen verkrijgen handelskolonies en het personeel daarvoor wordt allemaal betaald uit de inning van tolgelden. De Portugezen maken zich met hun politiek gehaat, maar desondanks bleef er sprake van een wederzijds belang → ontstaan haat-liefde verhouding.

Latere kolonisators proberen van de fouten van de Portugezen te leren. Als voorbeeld de Nederlanders:

-ontwikkelen ander betaalsysteem door zich intensief in de Aziatische handel te begeven;

-concurreren met lokale handelaren;

-opzetten van inter-Aziatische handel.

Vorsten

De Spaanse en Portugese vorsten organiseerden zelf hun internationale reizen en bestuur. Ze brachten ook zelf de producten op de markt. De vorsten wilden controle houden, en omdat zij met de handel begonnen hadden ze ook genoeg inkomsten om die controle te realiseren.

Parry en zijn blik op de Spaanse en Portugese expansie

J.H. Parry beschrijft in zijn werk The age of reconnaissance zijn blik op de ontdekkingen, exploratie en vestigingen in de periode van 1450-1650. Hij onderscheidt verschillende soorten kolonies c.q. vestigingen:

-permanent vrijblijvende aristocratie tussen meer primitieve maar wel gevestigde mensen. Deze mensen leefden van de arbeid van de inheemse bevolking en er was sprake van een gelimiteerde vorm van huwelijken en contacten → Spaans en Portugees Amerika;

-vrijblijvende aristocratieën waarbij de arbeid niet afkomstig was van de inheemsen, maar geïmporteerd werd → West-Indië;

-'pure' Europese gemeenschappen op plekken waar de inheemse bevolking schaars was of niet 'goed ' genoeg was voor het verrichten van adequaat werk en waar de gesettelden geen geïmporteerde slaven wilden/konden kopen. De mensen hier leefden van hun eigen werk als boer, visser of handelaar → Atlantisch kustgebied van Noord-Amerika.

Noord-West Europa

In Noord-West Europa verenigden de entrepreneurs zich in organisaties, die met een moderne term naamloze vennootschappen genoemd konden worden. Het enige verschil is dat men in de 16e eeuw wel weet wie de aandelen heeft.

Het kapitaal van deze organisaties werd gebruikt om schepen van te betalen en om handelsposten overzee op te zetten. Op het moment dat deze organisaties samengaan, ontstaan de bekende handelscompagnieën (kennen hetzelfde systeem als zijnde een 'naamloos' vennootschap). Deze compagnieën kregen soevereine rechten van de Staten-Generaal, indien ze in ruil daarvoor bedragen aan de Staten-Generaal en de schatkist van de vorst zouden afstaan. De vorst staat dus een deel van zijn rechten af aan de handelscompagnieën, en in ruil daarvoor deelt hij mee in de winst.

Staatsvorming en New Monarchs

De New Monarchs streven soevereiniteit na. Dit hangt samen met het streven naar een centralistisch bestuur. Sommige steden en universiteiten wilden zich los maken van het gezag en een eigen macht uitoefenen. De New Monarchs accepteerden dit niet meer. Zij wilden zelf wetten uitvaardigen die voor iedereen gelden → herinvoering Romeins recht (vervanging van het gewoonterecht). Echter konden zij de vorming van lokaal recht niet tegengegaan, en ook steden kregen hun eigen rechtspraak.

De vorsten zochten naar een uitbreiding van hun beneficium. Dit werd gevonden in een samenwerking met de entrepreneurs (belasting). De vorsten gingen nieuwe economische initiatieven en industrieën stimuleren (bijv. Delfts Blauw). Dit om te komen tot een versterking van de economie, en om de import en export zelf te kunnen beïnvloeden.

Tot deze tijd was er altijd gedoe over de belastingen. Palmer doet dit te simpel voorstellen. Mensen kunnen geen nieuwe verdienmodel voor de staat ontwikkelen → onderdanen voelen zich niet verplicht mee te betalen aan de hoven, omdat ze het niet als de hunne beschouwen. Pas in de 18e eeuw ontstaat er het idee van een verdienmodel op basis van het algemeen belang.

Staatsvorming Frankrijk

Frankrijk is in de 16e eeuw een lappendeken van gebieden met ieder een eigen traditioneel bestuur en gewoonterecht.  In 1515 komt Frankrijk onder bestuur van Valois-Angoulême. De eerste koning is Frans I (1515-1547). De macht van de vorst is in 1515 beperkt, maar Frans I wil dat doorbreken. In dit doorbreken wordt hij echter gehinderd door de Reformatie omdat het calvinisme in Frankrijk weerklank vindt, vooral bij adellijke families die in de feodale structuur hun macht niet willen afstaan. In het calvinisme wordt een mogelijkheid tot verzet tegen het bestuur gevonden → politiek en religie versterken elkaar hier. De calvinisten in Frankrijk werden de Hugenoten genoemd.

De Franse koningen en hun pogingen tot vernieuwde staatsvorming

De dynastie Valois komt op het aan het eind van de Middeleeuwen. Hiervoor waren echter al pogingen gedaan tot centralisatie en vernieuwing van de staatsvorming in Frankrijk. Lodewijk XI (1461-1483) was een New Monarch, en wilde de feodale structuur doorbreken door veel te doen aan de openbare orde. Feodale leenmannen werden hiermee aan banden gelegd, met name hun neigingen tot oorlogen. Daarnaast stimuleerde hij de economie voor belastingen. Hij benut de kansen om de touwtjes strakker aan te trekken. De gebiedsuitbreiding ging wel ten koste van de adel

Frans I (1515-1547) was ook een New Monarch, en  probeerde het territorium uit te breiden door oorlogen. Hij wilde de afstand tussen de paus en de vorst vergroten. Dit zou hem mee controle geven over de Rooms-Katholieke Kerk in Frankrijk. Om dit te bewerkstelligen sluit hij het Concordaat van Bologna (1516) met de paus → zorgt hiervoor dat hij gezagsdragers in de Kerk zelf kan benoemen zodat hij weet dat de bestuurders in de kerk de vorst welgevallig zullen zijn. Met andere woorden, de kerk heeft geen redenen om zich tegen Frans' gezag te keren (denk aan Reformatorische tendensen in Europa).

Hendrik II (1547-1559) was de opvolger van Frans I. Onder hem vond er een sterke groei van het calvinisme plaats. Hendrik beseft dat hij in zijn verzet tegen het calvinisme een probleem heeft, en dat het voor hem moeilijk zal worden om de centralistische politiek van zijn voorgangers voort te zetten. Het calvinisme is aantrekkelijk geworden voor stadsbesturen voor het tegengaan van centralisme. Calvijn zei immers dat wereldlijk ondergeschikt was aan religieus. Hendrik II is rampzalig voor het centralisme. Hij is een vorst waarin alles samenkomt, maar hij regeert maar kort. Op het moment van de troonswisseling zijn diens kinderen nog te jong om te regeren. Zijn vrouw Catharina de Medici wordt daarom regentes en koningin tot 1589.

Catharina de Medici en haar 'Bloedbruiloft'

Catharina heeft de grootst mogelijk moeite om de orde te handhaven. Ze is een vrouw en een buitenlander (De Medici → Italië), waardoor haar gezag niet serieus genomen wordt. Feodale facties verenigen zich om het verzet tegen het centralisme meer kracht te geven:

-Valois-Bourbon;

-Guise-Lorraine;      

-Coligny.

Deze facties zijn intern niet enorm stevig, gezien ieder een verschillende religie aanhangt:

-Rooms-katholiek:

  • Valois;
  • Guise-Lorraine (in feite dus als enige ook echt verenigd);

-Calvinistisch:

  • Bourbon;
  • Coligny.

Religieuze en politieke conflicten lopen hier dus parallel. Catharina trachtte aan het religieuze gedoe een einde te maken. Ze arrangeerde een huwelijk, waarbij haar dochter (een katholiek) zou trouwen met iemand uit het huis Valois-Bourbon → Hendrik van Navarra (een protestant). Dit is een feodale manier van orde brengen → d.m.v. een huwelijk. Op deze manier zou de troon in de familie behouden worden, en zou er rust in het land blijven → dynastiek denken.

Het huwelijk vind plaats in 1572. Iedereen, katholiek en protestant, stroomt naar Parijs met de verwachting van het einde van de burgeroorlog en een herstel van de vrede. Echter draait Catharina haar mening op het laatste moment resoluut om, en laat ze alle protestanten uitmoorden in de St. Bartholomeusnacht. Dit voedt de interne strijd in Frankrijk opnieuw. Vanwege dit bloedbad wordt deze bruiloft ook wel de 'Bloedbruiloft' genoemd.

Burgeroorlog en een nieuwe koning

De lijn van Valois sterft uit, en de troon valt via feodale regels toe aan Bourbon. Hendrik IV (zoals zijn Koninklijke titel is) gebruikt de burgeroorlog, ontstaan na de bloedbruiloft, om de Franse troon te claimen. Hij neemt het op zich om de rust te herstellen. Hij geeft zijn protestantisme op, en keert terug naar het katholicisme → wil zijn positie als vorst niet gebruiken om het belang van de protestanten te bevorderen, maar om vrede in Frankrijk te stichten.

Hendrik IV weet uiteindelijk rust in zijn land te scheppen door het Edict van Nantes (1598) → dit edict staat traditionele feodale gebieden/families toe om protestant te blijven en om ook voor hun stad/regio de godsdienst te kiezen. Met andere woorden → godsdienstvrijheid.  Er bestaan nu 2 religies in Frankrijk (calvinisme en katholicisme), maar het is duidelijk wie protestant en wie katholiek is → rust en vrede in Frankrijk.

Volgens Palmer heeft Hendrik IV de basis voor het Koninklijke absolutisme gelegd.

Politiques

De culturele elite van Frankrijk heeft door dat het uitvechten van de troon en het daarbij inzetten van religie een eindeloze strijd zal zijn. Volgens hen heeft het geen zin om de godsdienstoorlogen voort te zetten. Ze willen dat godsdienst iets privaat wordt → fundament scheiding Kerk en Staat. Men stelt zich de vraag hoe je een staat kan hebben waarbij het bestuur los staat van de Kerk. Mensen die met deze vragen bezig zijn, of andere vragen betreffende hoe de mensen vreedzaam samen kunnen leven, noemen we politiques.

De politiques concludeerden dat er teveel uit religie werd gehaald; geen doctrine is sterk genoeg om een eeuwigdurende oorlog te rechtvaardigen. Er moest ruimte zijn voor twee kerken, het land had boven alles burgerlijke vrede nodig → seculiere i.p.v. religieuze kijk.

Om anarchie te vermijden stopten de politiques hun hoop in de vestiging van een monarchie. Hendrik van Navarra vormt dus een voorbeeld van een politique: uit de verwarring van de burgeroorlog, ontstaan na de Bloedbruiloft, ontstond een Frankrijk met de ideeën van koninklijk absolutisme en een soevereine staat.

Politiques zijn dus belangrijk, omdat ze de eerste stenen leggen over het denken over religieuze tolerantie + fundament scheiding Kerk en Staat.

Frankrijk op weg naar absolutisme

Latere vorsten willen van Frankrijk een compleet nieuw land maken, een die mogelijk is omdat de vorst zwak is en het land in puin ligt. Vorsten na Hendrik IV die sterk genoeg zijn, proberen van Frankrijk weer een katholiek land te maken. Ze vinden dat je calvinisten niet kunt vertrouwen. Vaak werken vorsten in het bereiken hiervan samen met machtige kabinetchefs. Het bekendste voorbeeld daarvan is Richelieu.

Richelieu is als het ware de grondlegger van het absolutisme van Lodewijk XIV (college 3). Hij is voor meer mercantilisme, meer centralisatie, perkt de macht van de adel in en pas het Edict van Nantes aan.

Alhoewel Frankrijk richting absolutisme gaat, gaat het niet zonder horten of stoten. De vorst enerzijds en de adellijke heren anderzijds kleuren het verzet verschillend in, waarbij vaak godsdienst gebruikt wordt als legitimatie voor de machtspositie.

Staatsvorming in het Heilige Roomse Rijk

In het Heilige Roomse Rijk wordt gestreefd naar centralisatie door Maximiliaan I van Habsburg en Karel V van Habsburg.

Maximiliaan is een New Monarch, en de eerste Habsburgse keizer in 1493. Hij zorgt voor een gebiedsuitbreiding en centraliseert het bestuur. Karel V is eveneens een New Monarch (vanaf 1519), maar daarnaast ook een Universal Monarch (zie college 3 voor nadere beschrijving). Hij is een speler in het conflict van de keizer en de Duitse adel/Duitse steden. Krijgt te maken met de Schmalkaldische Oorlog (1546-1555), die beslecht wordt met de Vrede van Augsburg (1555). Deze vrede was een nederlaag voor Karel. Vorsten in het Heilige Roomse Rijk mochten zelf beslissen welke religie ze zouden aanhangen. Dit betekende dat er geen eenheid in het Rijk zou zijn, en Karel droop gedesillusioneerd af.

De Nederlandse Republiek en de Zuidelijke Nederlanden

Eén van de belangrijkste historische facetten van de 16e eeuw is de Nederlandse Republiek. Filips II zag Spanje als een katholiek leider, en hij zag in religie de oplossing voor orde en handhaving van zijn rijk → alle landen moesten katholiek worden. In 1576 waren de Nederlanden nog verenigd tijdens de Pacificatie van Gent. Echter raakten de Nederlanders later gesplitst in hun keuzes.

Filips stelde zijn landvoogd Parma in om over de Nederlanden te waken. Parma was niet alleen een soldaat, maar ook een diplomaat → hij beloofde de historische vrijheden van de provincies te respecteren, en hij richtte zich niet enkel tot de meer fanatieke katholieken, maar ook tegen de mensen die vermoeid waren van de strijd en geen zin meer hadden in geweld en religieus vandalisme → op deze manier wist Parma de zuidelijke Nederlanden in handen te krijgen. Zij verenigden zich in de Unie van Atrecht (1579), waarmee ze zich afsplitsen van Nederland en zich aansloten bij Spanje. Alhoewel de Republiek nog wel wat gebieden op de Zuidelijke Nederlanden heeft terugveroverd (de zogenaamde Generaliteitslanden), hadden de Zuidelijk Nederlanden ten tijde van 1579 de vorm van België aangenomen.

De Noordelijke Nederlanden weigerden de mooie praatjes van Parma te geloven, en verenigden zich met de Unie van Utrecht (1579, reactie op de Unie van Atrecht), en met het Plakkaat van Verlatinghe (1581) verwierpen ze de heerschappij van Filips.

In het begin werden de Noordelijke Nederland geleid door Willem van Oranje. In 1580 wordt hij door Filips II vogelvrij verklaard, en in 1584 wordt hij doodgeschoten door Balthasar Gerards. Als experimenten met ander (buitenlandse) vorsten op niets uitlopen, besluiten de Nederlanden zonder vorst verder te gaan, en roepen in 1588 de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden uit. De staatsgodsdienst wordt het calvinisme, en de Republiek wordt gekenmerkt door een grote mate van tolerantie en welvaart, die duren tot 1672. In 1672 vallen Frankrijk, Engeland en enkele vorstendommen uit het Heilige Roomse Rijk de Republiek binnen. Alhoewel de Republiek hier weerstand tegen weet te bieden, is het over met de welvaart en het grootste deel van de tolerantie.

In de Zuidelijke Nederlanden was de staatsgodsdienst katholiek en werd het calvinisme met wortel en al uitgeroeid.

De Slag bij Lepanto (1571)

De Slag bij Lepanto was een zeeslag in 1571 tussen een christelijke en islamitische vloot over de zeggenschap van het oostelijke Middellandse Zeegebied. De slag markeerde een scheidslijn in de strijd tussen het Christendom en de Islam:

-Christendom → oorlog werd een seculiere zaak;

-Islam → iedere innovatie kon aanleiding zijn voor discussie of zelfs verzet.

Het Christendom overwon, maar de vreugde was niet groot: Venetië wilde haar handelsrelaties snel weer herstellen en de Ottomanen bouwden al snel weer aan een nieuwe vloot. Deze slag is echter wel van belang voor Filips II. Hij kreeg hierdoor een soort van adempauze, waarin hij zich kon richten op de Nederlandse Opstand.

 

De Dertigjarige Oorlog (1618-1648)

De Dertigjarige Oorlog begon als een burgeroorlog tussen katholieken en protestanten in Duitsland → de Boheemse Oorlog (1618-1625). Deze oorlog begint bij de Defenestratie van Praag, waarbij boze protestanten het katholieke bestuur uit het raam gooien. Duitsland werd als gevolg hiervan katholiek, en dit deed alarmbellen rinkelen in Europa, met name in Zweden. In Frankrijk vond Richelieu dat hij de macht niet meer kon uitbreiden met een grootmacht als buurman → Frankrijk steunt Zweden in de strijd tegen Duitsland.

Doordat Frankrijk zich met Duitsland ging bemoeien, zag Spanje de kans om Frankrijk aan te vallen en te verzwakken. Echter was Spanje ook nog steeds een gevaarlijke grootmacht voor Europa, en wanneer Catalonië en Portugal beginnen te rebelleren voor onafhankelijkheid, verwerven zij snel steun van Engeland, Holland en Zweden → Europese Oorlog.

De Dertigjarige Oorlog werd besloten met de Vrede van Münster, evenals de Tachtigjarige Oorlog van de Republiek. Het Heilige Roomse Rijk viel uit elkaar tot losse (soevereine!) staten. De Dertigjarige Oorlog maakte een einde aan de religieuze conflicten. Sindsdien vormde religie geen inzet meer voor oorlogen.

College 3: Internationale verhoudingen, sterke staten, 17e eeuw

In dit college zal ingezoomd worden op de vorming van staten die de 17e eeuw vormden, waarbij ingegaan zal worden op exceptionele zaken als de opkomst van het absolutisme.

Introductie

Hiervoor zijn vooral de interne factoren van de staatsvorming behandeld. Dit college zal de externe factoren behandelen:

-concurrentie tussen staten;

-internationale relaties en organisaties vanaf 1648.

Leidt tot een wisselwerking tussen extern, intern en legitimatie:

            → voorbeelden: Engeland vanaf 1600 & Frankrijk vanaf 1650.

Machtsverdeling

De vorsten vechten vooral tegen elkaar om macht en land. Dit was al zo sinds de Middeleeuwen. De keizer werd geacht om de vorsten in toom te houden, om er leiding aan te geven. Samen met de vorsten was de keizer verantwoordelijk voor het wereldlijk bestuur.

De paus zou op zijn beurt de priesters en abdijen onder zon controle houden, en zorgen voor spirituele heil van alle mensen, voorbereiding op het leven in het hiernamaals. Dit vormde een Modus Vivendi in de machtsverdeling, waarbij de meeste macht bij de keizer lag.

De vorsten in het Heilige Roomse Rijk gaan zich verzetten tegen de keizerlijke macht. Er komt een proces in Europa op gang, wat vorm krijgt bij de Vrede van Westfalen (1648).

Universal Monarchy en balance of power

Een fenomeen wat in deze tijd ook opkomst is de zogenaamde Universal Monarchy. Een Universal Monarchy is een politieke situatie waarin één staat andere staten kan onderdrukken/haar wil op kan leggen. Met andere woorden: de keizer/koning heeft de macht over iedereen (absoluut). Het gevaar van een Universal Monarchy kwam in eerste instantie van de Habsburgers (Maximiliaan I, Karel V), maar na de overwinningen van Frankrijk bij de Dertigjarige Oorlog en de Vrede van Westfalen werd Frankrijk de nieuwe bedreiging.

Een mogelijkheid om de Universal Monarchy te voorkomen, was met de balance of power. Het doel van balance of power was om de soevereiniteit en onafhankelijkheid van alle Europese staten te waarborgen (territoriale integriteit) → balance of power gaat dus uit van een statensysteem. Het was niet zozeer bedoeld om er de vrede mee te bewaren (wat ook niet lukte). Staten konden vrijelijk allianties sluiten, om enkel hun eigen soevereiniteit te waarborgen. Vooral toen de macht van Frankrijk onder Lodewijk XIV groter werd, kwam de balance of power tot uiting in allianties van staten die de expansie probeerden te stoppen. Hele groepen sloten zich aaneen in allianties tegen universele monarchen. Kleine machten/vorsten wisselde strategisch van allianties om het eigen belang te dienen en macht te hebben. De doelstelling van de vorsten was om baas in eigen huis te blijven → politiek staat dus in dienst van behoud van de soevereiniteit van het eigen huis.

Belangrijk bij deze fase van alliantievorming, is dat de geallieerden zich niet lieten beperken door verschillen in religie of ideologie?

Vrede van Westfalen (1648)

De keizer had na de Vrede van Westfalen (als overkoepelende vorst) geen macht meer. De duvel komt echter terug in de vorm van Lodewijk XIV van Bourbon. Er ontstaan allianties die zich tegen de macht van Lodewijk XIV keren, zeker omdat er door zijn voorgangers (Hendrik IV & (kardinaal) Richelieu) al naar meer macht voor de monarch is gestreefd.

In de Republiek heerst er intussen strijd tussen de zogenaamde 'Duiven' en 'Haviken':

-'Duiven' → handelaren: willen vrede en handel;

-'Haviken' → uit huis van Oranje: willen versteviging van de macht (o.a. d.m.v. oorlog → slecht voor de handel).

Het standpunt van de Haviken is terug te zien in de deelname van de Republiek aan allianties: vaak nam de Republiek de leiding hierin (bescherming eigen soevereiniteit → macht → Havik). Dit ging echter vaak niet zonder conflicten (bijv. Rampjaar) als gevolg.

De oorlogen van Lodewijk XIV

Lodewijk XIV was een new monarch, en de eerste absoluut vorst van Frankrijk. Dit heeft hij te danken aan de centralisatiemaatregelen van zijn voorgangers, maar ook aan de oorlogen die hij gevoerd heeft. Echter waren ze niet allemaal even succesvol.

Devotieoorlog (1667-1668)

Een oorlog die draaide om opvolgingskwesties. Lodewijk had het huwelijk voorbereid door het sluiten van vriendschappen → politieke vrienden. Gevolg was dat hij rustig zijn gang kon gaan in de Spaanse Nederlanden. Echter kreeg hij te maken met verzet vanuit de Republiek, die een alliantie had gevormd met Zweden en Engeland (Triple Alliance).

Ten tijde van de Franse inval in de Spaanse Nederlanden waren de Republiek en Engeland in een oorlog verwikkeld (Tweede Engels-Nederlandse oorlog). Dit was de tweede (goh) oorlog in een serie van oorlogen tussen Engeland en Nederland, die was ontstaan doordat Engeland het economische succes van Nederland aan banden probeerde te leggen met de Acte van Navigatie en de Carrying Trade → economische oorlogsverklaringen. Lodewijk had dus berekend afgewacht wanneer het beste moment zou zijn om aan te vallen. Waar hij echter geen rekening mee had gehouden, was dat de Engelsen en de Nederlanders de expansie van Frankrijk gevaarlijker vonden dan elkanders anti-economische maatregelen.

Samen met Zweden vormen Engeland en de Republiek de Triple Alliance. Zweden had zich vooral bij deze alliantie aangesloten om te laten zien dat ze nog een relevante macht was. De oorlog werd bij de Vrede van Aken beslecht, waarbij de oude situatie hersteld werd.

Hollandse Oorlog (1672-1678)

Deze oorlog ontstaat doordat Lodewijk zijn aanval op de Spaanse Nederlanden herhaalt. Echter ziet de Republiek deze aanval wel aankomen. Wat betreft alliantievorming vindt er een uitbreiding plaats → allerlei kleine staatjes uit het Duitse gebied gaan ook meedoen. Door zich aan te sluiten bij allianties laten deze gebiedjes zien dat ze meetellen, dat ze invloed kunnen uitoefenen (bijv. bij vredesbesprekingen). De situatie verergerd als Frankrijk in 1672 3 van de 7 Nederlandse provincies weet in te nemen.

De oorlog start gelijk met het moment dat in de Republiek het 'Rampjaar' plaatsvindt. De strijd tussen de Duiven en de Haviken neemt hierin in alle hevigheid toe → de gebroeders De Witt, die verantwoordelijk gehouden worden voor de neergang van de Republiek, worden op straat door een woedende volksmenigte op gruwelijke wijze gelyncht.

Uiteindelijk is deze oorlog beslist met de Vrede van Nijmegen.

Negenjarige Oorlog (1688-1697)

Lodewijk gaat verder met stoken, en dit maal voornamelijk in het Heilige Roomse Rijk. Hij zicht zijn pijlers op de Franse Comté. Ook dit is berekenend gedaan. Door de Vrede van Westfalen is het Heilige Roomse Rijk verdeeld geraakt (regionale autonomie), en de keizer is verwikkeld in conflicten met de Hongaren en Turken.

Echter betekent dit niet dat Lodewijk (opnieuw) te maken krijgt met verzet. Dit keer komt dat vanuit de Liga van Augsburg (1686), onder leiding van de keizer. Deze liga verklaart de oorlog aan Lodewijk. In 1697 wordt het conflict beslecht met de Vrede van Rijswijk. Lodewijk krijgt een aantal kleine gebieden toegewezen, maar de liga was wel succesvol.

Spaanse Successieoorlog (1702-1713)

Deze oorlog is uitgevochten door huurlegers, en is het gevolg van een voortzetting van de politiek van Lodewijk die gefocust was op gebiedsuitbreiding. Deze keer richt Lodewijk zijn pijlers op het zuiden, gezien zijn pogingen tot territoriale uitbreiding in het noorden en oosten niets tot weinig hebben opgeleverd.

De oorzaak van de oorlog is de dood van de Spaanse koning Karel II. Lodewijk is getrouwd met de zus van Karel, en hoopt op deze manier te kunnen profiteren. Echter is in het huwelijksverdrag een clausule opgenomen, die inhield dat niet één persoon alles in handen zou kunnen krijgen → tegengaan Universal Monarchy. Daarnaast is Lodewijk niet de enige kanshebber voor de troon. Sterker nog, de legitieme troonopvolger is de keizer van het Heilige Roomse Rijk.

Lodewijk pikt dit echter niet, en probeert alles eruit te slepen wat erin zit → valt Spanje binnen en begint een oorlog om de Spaanse erfenis. Ook hierop komt een antwoord in de vorm van alliantievorming → de Great Alliance, bestaande uit de Republiek (aanvoerder), Engeland, Keizer, Brandenburg, Portugal en Savoye.

De oorlog wordt besloten met de Vrede van Utrecht (1713). Deze Vrede deelde Spanje in feite op. Een dominantie van Frankrijk was voorkomen (doelstelling Willem III). In Frankrijk leidde de Spaanse Successieoorlog tot armoede, ontevredenheid en ontvolking. De grootste overwinnaars waren Groot-Brittannië en Oostenrijk. Oostenrijk begon aan een expansie zuidwaarts (marinekracht), en Groot-Brittannië werd de nieuwe grootmacht in Europa.

De internationale statenorde, als dusdanig vastgesteld bij de Vrede van Westfalen, zou bij de Vrede van Utrecht in werking zijn gegaan. Mogelijke reden hiervoor is, is dat dezelfde landen die bij de Vrede van Westfalen aanwezig waren, ook bij de Vrede van Utrecht aanwezig waren (m.u.v. Engeland). Bij de Vrede van Utrecht werd het concept van machtsevenwicht gehandhaafd, en waren er geen politieke grootmachten meer.

De Vrede van Utrecht was belangrijk. Niet alleen voor de gebieden in Europa wiens soevereiniteit eindelijk geratificeerd werd, maar ook voor de koloniale gebieden. De Spaanse Successieoorlog wordt ook wel gezien als de 'eerste wereldoorlog' → ook in koloniale gebieden werd de strijd uitgevochten.

De Franse gebieden blijven verder intact. Een verre achterfamilie van de Bourbons komt op de troon, zodat Frankrijk niet opnieuw een gevaar voor de balance of power kon worden. De gebieden van Spanje (dus ook de kolonies!) worden verdeeld tussen Frankrijk, Engeland en de Keizer.

Kleine staten maken steeds gebruik van de situatie om belangen na te streven en proberen partij te zijn bij oorlogen om er bij de vredesbesprekingen iets uit te kunnen halen.

Vergroting van de macht

Lodewijk XIV kon op verschillende terreinen met verschillende middelen zijn macht vergroten:

-cultuur → Lodewijk had door dat de dominante positie van Frankrijk meer vroeg dan enkel grote legers; cultuur was ook belangrijk. In de Franse salons werd deze intellectuele cultuur gevoed;

-absolutisme → door de gruwelen van de religieuze oorlogen hadden veel Fransen zich tot de Franse monarchie bekeerd, die versterkt werd door Hendrik IV en Richelieu. De problemen die Le Fronde (abortieve revolutie) meedroeg, gaven extra aanleiding voor de centralisatie van de politieke macht:

            → de boeren en bourgeoisie waren het geweld zat en zochten bescherming achter de kracht van de koning;

            → laatste stap is dat Lodewijk e staat gaat belichamen ('l'état, c'est moi');

                       → idee dat wet en kracht binnen een staat gemonopoliseerd kunnen worden is typisch voor de 17e-eeuwse doctrine van het absolutisme!

-regering en administratie → strakke controle over de legers; oorlog werd een activiteit van de staat → binnenlandse rust. Lodewijk verbond zijn ijdelheid aan een bredere strategie: Versailles, teken van zijn wereldlijke pracht;

-economie → in ruil voor belastingbetaling kregen edelen en aristocraten privileges die de belastingen alweer teniet deden → belastingen grotendeels uit de onderste klassen. Colbert zorgde uiteindelijk voor meer economische stabiliteit door mercantilisme, zijn Commerciële Code en de oprichting van kolonies;

-religie → intrekken Edict van Nantes (1685): religieuze eenheid van het katholicisme → systematische conversie/uitroeiing van de Hugenoten.

Kort: Le Fronde

Le Fronde was een opstand in Frankrijk die zich afspeelde tussen 1648 en 1653. De opstand kende twee fasen:

1.La Fronde parlementaire; de leden van de parlementen en andere belangrijke bestuursinstellingen reageerden tegen de fiscale lasten die het de voorgaande jaren waren opgelegd door kardinaal  en van Oostenrijk tegen de beknotting van hun bevoegdheden;

2.La Fronde des princes (begon in 1649); opstand van enkele van Frankrijks meest vooraanstaande edelen tegen Mazarin en diens beleid.

Er waren echter onderlinge twisten tussen de Frondeurs. Enkele belangrijke rebellerende Franse edelen liepen over naar het Spaanse kamp (Frankrijk had na de Dertigjarige Oorlog nog steeds conflicten met Spanje; deze eindigden pas met de Vrede van de Pyreneeën in 1659). Het militaire weerwerk van de Koninklijke troepen deed de Fronde in 1653 doodbloeden.

De gebeurtenissen zouden steeds in de gedachten blijven van Lodewijk XIV, waardoor deze de macht van de edelen en de parlementen volledig zou verminderen.

Inperken macht van bestaande instellingen

Gelijk met de uitbreiding van de macht van een inperking van de macht van de bestaande instellingen. Lodewijk XIV realiseerde dit door:

-parlementen het zwijgen op te leggen;

-andere soevereine hoven werden onderdrukt;

-provinciale staten hadden niet langer meer zeggenschap over de belasting → werd vanaf nu gedaan door de monarchie, werd van de bevolking verwacht dat die dit zou accepteren;

-economie van de bonnes viles werd beteugeld;

-het commando over versterkte steden in de grensregio's werd aangepast;

-de hogere adel werd gedwongen in Versailles te resideren → zo kon Lodewijk ze beter in de gaten houden.

Natuurlijk leidden al deze maatregelen tot verzet, voornamelijk vanuit traditionele groepen en bewegingen, en de provinciale autoriteiten. Maar er waren ook bepaalde bevolkingsgroepen die belang hadden bij Lodewijks politiek. Dat was de aristocratie → d.m.v. het beleid van het absolutistische Frankrijk was zij in staat om 20-30% van het nationale inkomen te claimen. De aristocratie steeg dus in welvaart, met dank aan het beleid van Lodewijk XIV.

Frankrijk: intern, extern, legitimatie

Het beleid van Lodewijk XIV

Lodewijk XIV had gebiedsuitbreiding als kernpunt van zijn politiek. Van Lodewijk wordt gezegd dat hij de belastingen gebruikte om de oorlog te kunnen financieren. Voor belasting is er echter een centralistisch bestuur nodig + mercantilisme. Mercantilisme leidt tot verhoogde inkomsten uit het binnenland, waarover meer belasting kan worden geheven.

Dit zijn pijlers van het binnenlandse beleid die andere new monarchs ook hanteerden. Het beleid wordt door Lodewijk echter gehandhaafd en geperfectioneerd → absolutistische staat. Het absolutisme is de staatsvorm en de legitimering daarvan. Lodewijk slaagt erin de om de touwtjes strakker aan te trekken, en hij laat zijn macht gedetailleerder voelen. Daarnaast stimuleerden de oorlogen de interne staatsvorming.

Colbert

De kabinetschef ten tijde van Lodewijk XIV was Colbert. Zonder hem had Lodewijk niet kunnen  bereiken wat hij wilde. Colbert is belangrijk geweest voor de economische ontwikkeling van Frankrijk, en voor de kolonies. Hij wilde van Frankrijk een zelfvoorziende economische unit maken, de export van Franse goederen vergroten en de welvaart vergroten waaruit overheidsinkomsten kwamen. Om dit te bereiken kwam hij met een zogenaamde 'Commerciële Code' → hij verving een groot deel van het lokale gewoonterecht voor een nieuw model van zakelijke praktijken en regulatie.

Colbert hielp ook mee met de opbouw van een vloot, en hij stichtte de Franse Oost-Indische Compagnie, die zorgde voor een rappe expansie van Franse presentie in India.

Het leger onder Lodewijk XIV

Lodewijk was de eerste vorst in de geschiedenis die een staand leger opstelde → klaar om ieder moment uit te trekken of om het land te verdedigen. Daarnaast maakt hij het leger veel omvangrijker: gaat van 30.000 naar 300.000 soldaten. Deze explosieve groei is mogelijk door de aanvoer van huurlingen. Er werd niet langer een beroep gedaan op de zonen van leenmannen, men vond het veiliger om mensen in te huren die moeilijk een baan konden vinden op de beginnende arbeidsmarkt. Deze mensen kregen een kans om een inkomen te verwerven als soldaat onder Lodewijk XIV.

Mercantilistische maatregelen

Frankrijk:        zelfvoorzienend, exporterend, belastingoverschot

                        stimuleren van de nijverheid, handel in Frankrijk, in koloniën

                        oorlog met de Republiek om handel

Belastingen

Lodewijk bouwt een bureaucratisch apparaat op. Hij deelt het land op in districten en benoemt in elk district in intendant → deze moet erop toezien dat de regels van Lodewijk goed geïnterpreteerd worden. Er wordt vervolgens belasting geheven op iedere interne en externe transactie (genereren van BTW). Colbert stimuleert nijverheid en handel.

Daarnaast stelt Lodewijk een permanente politiemacht in, die alles en iedereen controleert. Met name in Parijs.

Adel

Het centralistische bestuur van Lodewijk XIV leidde tot opstanden. Ondanks deze opstanden slaagde Lodewijk in zijn centralisatie. Er kwam een pact tussen de Franse koning en edelen → de edelen zouden het verzet opgeven in ruil voor belastingvrijheid. Ze werden daarvoor wel gedwongen om te verblijven in het Koninklijk Paleis in Versailles[10], waar Lodewijk de adel goed in de gaten kon houden.

De adel hoeft geen belasting meer te betalen → belastingdruk volledig op de derde stand (burgers + boeren). Deze groep moet een enorme hoeveelheid belasting betalen, hierom breken in deze groep ook regelmatig opstanden uit. Deze opstanden hebben niet zozeer een politiek, maar meer een sociaaleconomisch imago, wat te maken heeft met schaarste. Een groot argument van verzet was voor de burgers dat de staat nu betaald werd op kosten van de burger.

Absolutisme als legitimatie

Er kwam een nieuwe legitimatie → het absolutisme. Het absolutisme bevatte ook een opvatting over hoe vorst en onderdanen zich tot elkaar verhouden. De staat is wat Lodewijk ervan maakt, hij bepaalt in zijn eentje wat de middelen zijn waarmee hij de staat vormgeeft.

Een bekende uitspraak van Lodewijk XIV is 'l'état, c'est moi': 'de staat, dat ben ik'. Eigenlijk grijpt Lodewijk hier terug op de Middeleeuwse koningen. Deze zagen zichzelf als een personificatie van de staat, met als betekenis dat ze de hoogste rechter waren, de hoogste bisschop in de kerk, de primus inter pares onder de bevolking, etc. Lodewijk gaat exact hetzelfde gedachtegoed uitoefenen in het vroegmoderne Frankrijk, en versterkt hiermee zijn absoluut gezag omdat hij de Franse bevolking kan controleren en tegenstanders kan onderdrukken.

Hiervoor moest de vorst in Frankrijk altijd de macht delen met leenmannen, universiteiten, steden, etc. Nu had de koning alleen de macht. Een deel van de legitimatie kwam ook weg bij de Divine Rights of Kings, geschreven door Bosuet. Hij schreef dat de vorst de macht van God zelf heeft gekregen, en dat de koning dus ook verantwoording schuldig is aan enkel God en niet aan de onderdanen.

Het idee kwam op de staat een speciaal instituut is, waar mensen speciale relaties met elkaar hebben om de staat als dusdanig te laten functioneren.

Sterke staat op lemen voeten

In 1685 trekt Lodewijk het Edict van Nantes in. Hij vindt het het veiligst als iedereen in Frankrijk lid is van de Franse (katholieke!) staatskerk. Frankrijk kent dus een sterke staat, maar een op lemen voeten → bestuur door dynastie en aristocratie, maar het volk lijdt en kan niet meer het eigen geloof belijden → deze zwakte wordt Frankrijk uiteindelijk fataal.

Engeland: intern, extern, legitimatie

Vorst en Parliament

De interne orde is in Engeland beter geregeld. De Schotse familie komt in aanmerking voor de troon → koningshuis Stuart. Het beleid van de Stuarts wordt vooral gedomineerd door een centralistische politiek en een versterking van de economie.

Echter is in Engeland een tegengewicht aanwezig voor de vorsten, in de vorm van het Parliament. Deze laat zich niet zo gemakkelijk wegspelen. Ze verenigt alle vormen van verzet in zich, evenals regio's. Ze is een vertegenwoordigend orgaan voor het hele land.

Dit komt in conflict met de ideologie van Jacobus I, die in 1603 wil gaan regeren volgens het droit divin.

Karel I en de burgeroorlog

Karel I probeert nadrukken en absolutistisch bestuur na te streven → confrontaties Parliament:

-eerste: belasting → Karel I hief meer belasting, zonder overleg met het Parliament. Dit om de vloot te kunnen betalen. Grootgrondbezitters moesten opeens meer belasting gaan betalen, waarmee Karel I alle grootgrondbezitters tegen zich in het harnas joeg → veel leden van het Parliament waren landeigenaar/grootgrondbezitter;

-tweede: godsdienst → Karel I wil ook graag religieuze uniformiteit, en steunde hierom de Anglicaanse Kerk. Hij joeg hiermee het Parliament tegen zich in het harnas, omdat deze voor het overgrote deel bestond uit puriteinen.

Karel I probeerde te regeren zonder het Parliament. Het verzet in Engeland neemt grote vormen aan, maar leidt niet tot een oorlog → wordt pas een oorlog als de Stuarts ook de Schotten tegen zich in het harnas jagen, waarop de Schotten een leger samenstellen en Engeland binnenvallen. Het feit dat Stuarts tegelijk vorst waren van Engeland en Schotland was de oorzaak voor de oorlog → de maatregelen in Engeland werden ook in Schotland doorgevoerd, en de Schotten waren uiteindelijk de eerste met rebelleren.

Toen het Parliament Karel geen steun wilde geven om de opstand neer te slaan, ontbond Karel het Parliament en schreef hij nieuwe verkiezingen uit. Echter werd hetzelfde Parliament nu weer gekozen ('Long Parliament'). Het Parliament ging de Schotse opstand gebruiken om eigen belangen door te kunnen drukken → openlijke oorlog Koning en Parliament in 1642:

-Parliament → aanhangers uit zuiden en oosten;

-Koning → aanhangers uit noorden en westen.

Cromwell als 'Lord Protector'

De Puriteinse Revolutie, zoals de burgeroorlog ook wel genoemd wordt, bracht Oliver Cromwell aan de macht. Hij brengt Engeland en Schotland nadrukkelijker onder het gezag van de vorst, zodat opstanden zich niet nog eens voor kunnen doen. Hij neemt de titel 'Lord Protector' aan, maar sticht in feite een dictatoriaal bewind.

Tijdens het bewind van Cromwell heerst het zogenaamde ‘Rompparlement’: Cromwell verwijderde 100 parlementariërs die hem niet aanstonden. In 1649 executeert hij Karel I.

Engeland is dus in de 17e eeuw op buitenlands gebied oppermachtig, maar binnenlands gezien is het een warboel.

Karel II, Jacobus II en herstel van de parlementaire monarchie

Na de dood van Cromwell in 1658 komen de Stuarts weer op de troon (Restored Stuart Line). Karel II krijgt weer problemen met het Parliament, omdat hij het katholicisme voortrok. Het Parliament reageerde hierop met de Test Act (1673) → verplichtte alle ambtenaren om communie te hebben gedaan bij de Anglicaanse Kerk. Op deze manier werden Katholieken ook uitgesloten van regeringsambten. Dit gold overigens alleen voor de publieke functie, individueel bleef men vrij om zelf de religie te bepalen! In 1689 werd dit versterkt met de Toleration Act: het werd mogelijk voor dissidenters om hun religie uit te oefenen.

Jacobus II wil het voortrekken van het katholicisme doorzetten. In Engeland ontstaat de angst dat er een oneindige lijn aan katholieke koningen zal ontstaan. In Engeland ontstaat hierom opnieuw een protestbeweging, die wordt geleid door Lord Ashley. Hij was een politiek strateeg, die het lukte om verschillende belangen verenigd te krijgen.

Ashley biedt de troon aan aan Mary Stuart, die getrouwd was met Willem III. Alleen een koning afzetten had immers weinig zin → het land zou verzeilen in een burgeroorlog om de macht. Willem III verjaagd Jacobus, en wordt op deze manier de nieuwe monarch van Engeland. Er wordt een deal gesloten → Mary en Willem krijgen de troon, mits zij de macht van het Parliament erkennen + toestaan dat elk politiek initiatief voorgelegd wordt aan het Parliament en dat het Parliament hier inhoudelijk over discussieert.  Deze regeling staat ook wel bekend als de Bill of Rights (1689).

Ashley verenigde alle mensen tegen de Stuarts door belastingonvrede en zorgde ervoor dat het Parliament budgetrecht kreeg → Parliament bepaald wat waar en hoeveel aan uitgegeven wordt → mensen betalen niet meer aan iets waar ze het niet mee eens zijn (denk bijv. aan de belasting in het vroegmoderne Frankrijk).

De Glourious Revolution, zoals het herstel van de parlementaire monarchie heet, leidde tot een Personele Unie tussen Engeland en de Republiek (Willem III was immers monarch resp. stadhouder van beide landen). Er kwam een samenwerking tot stand tussen vorst en parlement. En er kwam (vooral na de Dertigjarige Oorlog) een economische grootmacht tot stand, die sterk in het land was verankerd (i.t.t. Frankrijk).

Conclusie: intern, extern, legitimatie

De vorsten in Engeland en Frankrijk:

-streven naar centralisme in het bestuur;

-onderdanen komen in verzet.

Frankrijk → de vorst wint, absolutistisch bestuur gevestigd, verlies in oorlogen (meer land weer inleveren dan uiteindelijk gewonnen);

Engeland → parlement wint, Bill of Rights, Glourious Revolution, vorst en parlement gaan samenwerken op binnenlands gebied.

Acte van Navigatie (1651) en de Amsterdamse Wisselbank (1609)

De Acte van Navigatie was een in 1651 opgesteld document dat inhield dat producten die geïmporteerd werden in Engeland alleen nog maar in het exporterende land zelf geproduceerd mochten worden. Dit was nadelig voor de Republiek → zij waren vooral een doorvoerland, er was te weinig bevolking om zelf producten te gaan maken. De Akte werd daarmee een economische oorlogsverklaring van Engeland aan de Republiek. Daarnaast kan de Akte gezien worden als de eerste maatregel in de opbouw van het koloniale rijk van de Engelsen.

De Wisselbank van Amsterdam werd opgericht in 1609. Het Europese geld was een chaos → koningen, privaten, bedrijven; iedereen sloeg zijn eigen munt. De waarde van geld werd hierdoor steeds minder duidelijk. Bij de Amsterdamse Wisselbank kon men al haar geld inleveren. Vervolgens werd er gekeken hoeveel goud er in het geld zat, en kreeg men de hoeveelheid terug in de munteenheid die de Amsterdamse Wisselbank zelf gebruikte. Deze eenheid werd een meer algemeen geaccepteerd betalingsmiddel: men wist immers wat de waarde ervan was.

 College 4: Staatsvorming in Midden- en Oost-Europa, 17e eeuw

In dit college wordt de staatsvorming in Midden- en Oost-Europa behandelt, waarbij ingezoomd zal worden op drie nieuwe grootmachten: Rusland, Pruisen en Oostenrijk.

 

Introductie op de geografie

De situatie in Midden- en Oost-Europa was heel anders dan de situatie in West-Europa. De gebieden zijn vrij dun bevolkt, er zijn weinig steden, mensen leven in kleine dorpen en de economische activiteit bestaat vooral uit land- en bosbouw.

Het is bestuurlijk georganiseerd in landgoederen waar de adellijke familie het gebied militair verdedigt, politiek bestuurt en belasting int (in ruil voor bescherming). Er ontstaat een grote kloof tussen de adel en de boeren. In West-Europa ontstaan kansen voor boeren, in het gebied achter de Elbe blijven deze kansen achterwege. De geldeconomie is in Midden- en Oost-Europa niet geland → men betaald er nog steeds in natura of arbeid. In West-Europa was het werk daarnaast ook meer vrij, en er was handel → geld. In Oost-Europa werd handel niet als belangrijk gezien omdat er geen toegang tot de zee was, of vanwege bevroren havens.

Introductie

Gedurende de staatsvorming van Midden- en Oost-Europa komen door een combinatie van factoren drie nieuwe machten ten tonele: Pruisen, Rusland en Oostenrijk. Dit zijn de drie ‘nieuwe’ rijken, die de ‘oude rijken’ (Heilige Roomse Rijk, Polen, Ottomaanse Rijk) vervangen. Deze zijn door zowel interne als externe factoren gegroeid:

-intern: absolutisme, vorming van een absolutistisch bestuur, niet zonder opstanden en verzet;

-extern: de dreiging en omstandigheden vanuit Frankrijk en Zweden.

Aandachtspunten voor dit hoofdstuk

Het verschil tussen peasants en farmers:

-peasant → produceert voor een heer en daarmee indirect voor een markt, horigen en 'slaven' vallen hieronder, gebonden aan de grond die ze niet zelf bezitten;

-farmer → produceert voor zichzelf, ook d.m.v. anderen, reguleert ook over peasants, landheer omdat het land waarop hij produceert/laat produceren zijn bezit is.

De definitie van soevereiniteit. Het begrip is geïntroduceerd bij de Vrede van Westfalen, maar pas geratificeerd bij de Vrede van Utrecht. Het is de basis geweest voor een Westfaals Systeem.

            Soevereiniteit is het recht van een regering om het hoogste gezag over haar burgers uit te            oefenen, en dat andere machten op afstand gehouden worden. Iedere regering regelt zijn        politieke arena zoals hij of zij dat wil. Het streven naar een machtsevenwicht tussen staten      heeft zich vorm gegeven in een systeem van congressen en internationale organisaties.    Soevereiniteit is één van de kernbegrippen van de politieke wetenschap, en nauw verbonden       met het Westfaalse Systeem.

Zweden

Zweden vormde een groot gevaar voor zowel Oostenrijk, Rusland als Pruisen. Het was een grootmacht in het Baltische Zeegebied. De heren van het Scandinavisch gebied zitten verenigd in de Unie van Kalmar: Denemarken, Noorwegen en Zweden. De Unie valt in 1523 uit elkaar, als de familie Vasa (van Zweden) besluit dat ze niet langer in een samenwerkingsverband willen zitten, maar voor de eigen kansen willen gaan. Ze claimen het koningschap over Zweden, en de meeste edellieden gaan met hen samenwerken.

Het streven van de Vasa dynastie is om van de Oostzee hun eigen persoonlijke binnenzee te maken. In Scandinavië is al een tegenstelling ontstaan tussen Zweden en Noorwegen door het uiteenvallen van de Unie van Kalmar, maar met deze territoriale politiek jaagt Zweden ook het Heilige Roomse Rijk, Denemarken en Polen tegen zich in het harnas.  Met het maken van de Oostzee tot een binnenzee hoopten de Vasa's een groter territorium te verkrijgen en meer inkomsten → meer macht.

Een makkelijke prooi voor Zweden is Polen. Polen was een uitgestrekt landbouwgebied, met veel feodale eenheden. Er was een centraal bestuur, maar een los staatsverband. De Zweden weten Polen ook in te nemen, en een neef van de familie werd koning. De Polen worden onmachtig gehouden. De oude feodale structuren blijven bestaan. Hierin zijn feodale systemen belangrijker dan dynastieën.[11]

Zweden had vooral veel interesse in het veroveren van Denemarken. Deze kent een gunstige ligging voor tolheffingen. De gunstige handel en bloei in het Oostzeegebied maakten tolheffingen tot een winstgevende zaak. Een voorbeeld hiervan is door de activiteiten van de VOC, de moedernegotie in het Oostzeegebied werd een pijler voor het VOC-beleid (t.t.v. de Republiek).

Zweden gaat onder Gustaaf II deelnemen aan de Dertigjarige Oorlog, maar zonder succes. Na 1718 is Zweden geen grootmacht meer.

Grote Noordse Oorlog (1700-1721)

De Grote Noordse Oorlog speelde zich af tussen Zweden en Rusland (Peter de Grote). Door deze oorlog kon Peter overgehaald worden om van Rusland een moderne staat te maken als middel om te kunnen overleven.

Deze oorlog is de genadeklap geweest voor de Vasa dynastie → buitenlandse expansie moest voorlopig tot een einde komen (en gelukt dus).

Voor verdere informatie over de Grote Noordse Oorlog zie het kopje 'Rusland'.

Oostenrijk

Oostenrijk werd bestuurd door de Habsburgse Dynastie. De Habsburgers waren vanaf het begin van de moderne tijd keizer in de christenheid. Vooral in het Heilige Roomse Rijk hadden ze leenmannen. Alle vorsten die in de HHR actief zijn, moeten de keizer als hun feodale heer erkennen.

Kleine vorsten maken van de godsdienstconflicten gebruik om afstand te doen van de keizerlijke familie en om zich los te maken van de keizerlijke macht (uitkomst godsdienstoorlog → keizer minder invloed).

De belangrijkste keizers waren Karel V en Ferdinand I. Onder Karel werd alles in de keizer verenigd (hele familiebezit in z'n eentje). Echter lukt regeren in zijn eentje hem niet, en zijn broer gaat helpen. Na het aftreden van Karel V wordt het rijk daarom in tweeën verdeeld:

-Spaanse Habsburgers o.l.v. Filips II;

-Oostenrijkse Habsburgers o.l.v. Ferdinand I.

→ sprake van een Dyarchy: twee poten van het koningschap. De één heeft ingeboet en is mislukt (Spaans), de ander probeert zich te manifesteren als een new monarch (Oostenrijks).

In Oostenrijk kan dit ook weer onderverdeeld worden in drie heersers:

-Aartshertog van Oostenrijk;

-Koning van Bohemen;

-Koning van Hongarije

→ in de Bohemen en Hongarije werd het koningschap niet erfelijk.

Oostenrijk: Personele Unie (tot 1701)

Oostenrijk kende 3 kerngebieden, met alle drie hun eigen traditionele besturen. Edelen vormden de ruggengraat van het rijk. Deze gebieden kenden verschillende verhoudingen tot de koning. De koning was ook hun enige overeenkomst. Deze gebieden hadden te maken met dreiging van zowel buitenaf (Frankrijk, probeerde leenmannen in grensgebieden te paaien met geld & de expansie van het Ottomaanse Rijk) als van binnenuit (adel die autonomie wilde).

Oostenrijk: beleid

Het beleid van Oostenrijk bestond uit het volgende:

-centralisatie van bestuur;

-regio's (en daarmee de adel) binden aan de kroon;

-erfelijk koningschap ingevoerd → Habsburgse positie sterker;

-confessionele, katholieke staat → grotere eenheid;

-gebiedsuitbreiding

Oostenrijk: problemen

Oostenrijk was geen probleemvrij gebied. De volgende problemen deden zich voor tijdens het proces van staatsvorming:

-verzet van de adel tegen het centralisme → adel wilde de eigen autonomie behouden;

-in de sociale structuur ontstond een kloof tussen de adel en de boeren;

-er ontstond een culturele diversiteit van volken, talen en religies:

  • vorst → katholiek;
  • Hongaarse adel → calvinistisch.

Oostenrijkse heersers: Ferdinand II & Leopold I

Ferdinand II (1619-1637) is aangetreden tijdens de Dertigjarige Oorlog. Onder hem komt de oorlog echt op gang. De aanleiding hiervoor gebeurde in 1618, tijdens de Tweede Praagse Defenestratie[12].  Hierbij duwde een groep protestantse edelen de katholieke vertegenwoordigers van koning Ferdinand II uit het raam. Dit vormde de aanleiding tot de Boheemse opstand, waaruit de Dertigjarige Oorlog ontstond. De protestanten wilden met deze actie ook voorkomen dat Ferdinand II koning van de Bohemen werd, omdat hij gezien werd als een te fel katholiek.

Ferdinand II behaalde zowel winst als verlies:

-Winst (Bohemen):

  • nieuwe edelen benoemd;
  • erfopvolging.

-Verlies

  • Rijnland:
  • kleinere gebieden;
  • HRR:
  • meer invloed.

Leopold I (1658-1705) richt zich vooral op Hongarije. Daarnaast moest hij zich ook verweren tegen oprukkende Ottomanen. In 1683 belegerde het Ottomaanse leger o.l.v. Mehmet IV de stad Wenen. Een nipte redding van Wenen kon worden volbracht door de Heilige Alliantie. Deze had zich ten doel gesteld het Ottomaanse Rijk terug te dringen en het christelijke Europa te behouden. Deze Grote Turkse Oorlog (1683-1699) werd beëindigt bij de Vrede van Karlowitz (1699). Leopold verkreeg d.m.v. deze vrede Kroatië, Transylvanië en Hongarije.

Onder Leopold I kwam ook een staand leger tot stand, met dank aan Eugenius van Savoye (zie hieronder).

Prins Eugenius van Savoye

Eugenius van Savoye is de stichter van de Oostenrijkse staat. Hij blonk uit als zowel militaire administrator als bevelhebber in het veld. Hij zorgde voor een toevoer, bewapening, training en bevel van de Habsburgse troepen. De Habsburgers hadden een goed fortuin om de diensten van Eugenius te verkrijgen.

Oorspronkelijk was Eugenius van Savoye een Franse nobelman aan het hof van Lodewijk XIV. Hij versloeg tot twee maal toe de Ottomanen.

De Pragmatieke Sanctie

Toen de Habsburgers hun macht op Hongarije consolideerden, bedacht Karel V een vorm van verzekering om een onverdeelde successie te garanderen, wat uitgevaardigd werd als de Pragmatieke Sanctie, in 1713. Het hield in dat iedere rijksdag in het keizerrijk (en de aartsbisschoppen van de Habsburgse familie) moesten instemmen met dat ze de Habsburgse territoria zouden zien als individueel en dat ze alleen de Habsburgse lijn van koningen zouden erkennen.

Door toedoen van deze uitvaardiging kon Maria Theresia aan de macht komen. Zij gold als een van de meest invloedrijke en verlichte monarchen van het absolutistische tijdperk.

Oostenrijkse Habsburgers, Habsburgse bezittingen, het Heilige Roomse Rijk en het Ottomaanse Rijk

Staatkundige structuur van de erflanden van de Oostenrijkse Habsburgers in de 17e eeuw

De Oostenrijkse Habsburgers kregen controle over drie belangrijke gebieden in Europa: de erflanden, de Bohemen en Hongarije. De Oostenrijkse Habsburgse dynastie werd de bindende politieke factor van deze gebieden. De feodale structuren bleven bestaan. Daarnaast waren ze gedecentraliseerd en erfelijk → huwelijkspolitiek.

Staatkundige relatie tussen de Habsburgse bezittingen en het HHR in de periode 1648-1740

Het keizerrijk was gebaseerd op een kosmopolitische[13] aristocratie van landbezitters. De oude rijksdagen overleefden echter in de Bohemen, Hongarije en de Oostenrijkse provincies. Er werd geen rijksdag gecreëerd voor het keizerrijk als geheel. De regionale rijksdagen waren voornamelijk vergaderingen van landheren. Deze hadden echter geen middeleeuwse vrijheden meer, maar hielden wel macht over belasting en administratie ze hadden een bepaalde mate van constitutionele vrijheid t.o.v. de kroon.

Strijd tussen de Oostenrijkse Habsburgers en het Ottomaanse Rijk in de periode 1526-1740

In 1516 was het grootste gedeelte van Hongarije van de Turken. In 1663 begonnen de Turken op te rukken langs de Danube. Een gemixte alliantie wist deze opmars in 1664 te stoppen. Lodewijk XIV profiteerde echter van de Ottomanen → na de 10-jarige wapenstilstand stookte hij de Ottomanen op, die vervolgens in 1683 een belegering van Wenen belegden. Er kwam een anti-Turkse kracht op gang (Heilige Alliantie) die de belegering wist te stoppen. Deze anti-Turkse kracht trok vervolgens heel zuidoost-Europa door. De Turken werden teruggedreven en met de Vrede van Karlowitz (1699) werd een nieuwe grens getrokken tussen Oostenrijk en het Ottomaanse Rijk, die stand hield tot 1918 (status quo). Het verlies van het Ottomaanse Rijk was ook toe te schrijven aan de staat van haar leger: deze was verzwakt door te weinig hervormingen.

Pruisen

Pruisen doet steeds mee in oorlogen tegen Frankrijk om haar belangen veilig te stellen. Het gebied kent een sterke mercantilistische politiek. Pruisen heeft door dat ze steden nodig heeft om op gebied van economische kracht mee te kunnen spelen. Ze stichten steden, en bewegen migranten om zich daar te gaan vestigen. Er wordt een bestuur opgebouwd in verschillende gebieden (leger, bureaucratie, e.d.). Men weet de adel ook aan zich te binden. De militaire krachten van de staat Pruisen komen hier tevoorschijn. Echter kent ook Pruisen een grote sociaaleconomische kloof van de adel vs. boeren. Reden hiervoor is onvoldoende doordringing van de geldeconomie.

Het ontstaan van Pruisen

De Pruisen, verwant aan de Litouwers, waren primitieve landbouwers en veetelers die leefden in stammen in de toen zwaar beboste streek tussen de rivieren Weichsel en Memel. Het Pruisenland kwam in de tiende eeuw in de invloedssfeer van de zich uitbreidende Duitse en Poolse staten.

De volgende poging de Pruisen te kerstenen kwam van de monnik Christiaan van Oliva, die in 1215 de eerste bisschop van Pruisen werd. De kerstening mislukte echter, evenals de poging van hertog Koenraad van Mazovië het gebied te veroveren. De laatste bood de Duitse Orde in 1225 het bestuur over het Kulmerland aan in ruil voor verovering van de regio.

De ridders van de Orde onderwierpen en kerstenden de Pruisen te vuur en te zwaard. Daarna raakte het land echter in verval. De steden en de inheemse aristocratie verdroegen de vreemde overheersing steeds slechter. De Orde rekruteerde regeringsfunctionarissen bewust uit het westen en niet uit de plaatselijke bevolking. De hiernavolgende Pools-Pruisische Dertienjarige Oorlog (1454-1466) eindigde met een Poolse overwinning. In de Tweede Vrede van Thorn (1466) verloor de Duitse Orde met Pommerellen, Kulmerland, Ermland en de rebellerende steden Danzig (Gdańsk), Thorn (Toruń), Elbing (Elbląg) en Mariënburg (Malbork) het gehele westen van Pruisen aan Polen. De Duitse Orde behield het oosten, maar moest daar sindsdien Polen als leenheer erkennen.

Albrecht van Brandenburg, grootmeester van de Duitse Orde, verkreeg Pruisen in 1525 als erfelijk seculier hertogdom. In 1618 viel dit vervolgens toe aan Johan Sigismund (keurvorst van Brandenburg) → Brandenburg en Pruisen verenigd. De Grote Keurvorst Frederik Willem vestigde de Brandenburg-Pruisische machtspolitiek.

Johan Sigismund behoorde tot de Hohenzollern familie, die de heersers waren van het Markgraafschap Brandenburg. Van 1618 tot 1701 was Brandenburg-Pruisen een personele unie. Pas na 1701 werd het verheven naar de status van een koninkrijk.

Tot 1657 bleef het hertogdom Pruisen een autonome vazalstaat van het Pools-Litouwse Gemenebest, totdat Frederik Willem in het Verdrag van Wehlau (1657) en het Verdrag van Oliva (1660) volledige soevereiniteit wist te krijgen over Pruisen.

Het verenigen hiervan begon met Frederik Willem (1640-1688). Hij was de eerste van invloedrijke leiders die het moderne Pruisen gevormd hebben. Frederik Willem had door dat hij voor de verdediging van Pruisen zijn vertrouwen moest leggen in een betrouwbaar leger → 'army in being'. Het werd een staand leger, maar de bedoeling was om deze zo min mogelijk te gebruiken.

Dit leger van Pruisen ging een eigen leven leiden, bijna onafhankelijk van dat van de staat. Het had ook een sterk effect op de sociale ontwikkelingen in Pruisen. Frederik Willem en zijn opvolgers onderdrukten de staten en parlementaire rijksdagen → centralistisch bestuur.

Zijn opvolger, Frederik I van Pruisen (1701-1713) werd de eerste koning van Pruisen. Onder zijn leiding ging Pruisen deelnemen aan de Spaanse Successieoorlog. Frederik stond al jaren aan de zijde van de kandidaat voor de Spaanse kroon, keizer Leopold I van Oostenrijk in de hoop van hem het recht te verkrijgen zich koning te mogen noemen. Dit kreeg hij voor elkaar in 1701, na het betalen van een forse som geld aan de Oostenrijkse keizer en de Duitse clerus. Frederik mocht zich echter alleen koning in Pruisen noemen, omdat het westen van het oude Pruisen nog altijd deel uitmaakte van het Pools-Litouwse Gemenebest. De titel koning van Pruisen zou als een territoriale claim op dit gebied kunnen worden opgevat.

Hij zorgde voor een gebiedsuitbreiding door bij de onderhandelingen van de Vrede van Utrecht en Rastatt aan de onderhandelingstafel te zitten. Onder hem wist Pruisen zich te verenigen tot één rijk (centralisatie), en dus geen aparte gebieden meer. En door zijn succesvolle claim bij Leopold I kwamen er na hem alleen nog maar koningen van Pruisen.

Huis Hohenzollern

Het Huis Hohenzollern is een Duits vorstengeslacht, oorspronkelijk afkomstig uit Zwaben. Uit het geslacht kwamen monarchen van onder meer Pruisen, het Duitse Keizerrijk en Roemenië voort. De naam van de dynastie is afgeleid van de burcht Zollern (later Hohenzollern) bij Hechingen.

Albrecht van Brandenburg, grootmeester van de Duitse Orde, verkreeg in 1525 Pruisen als erfelijk seculier hertogdom. In 1618 viel het toe aan Johan Sigismund, keurvorst van Brandenburg, waarmee Brandenburg en Pruisen verenigd waren. De Grote Keurvorst Frederik Willem vestigde de Brandenburg-Pruisische machtspolitiek. Zijn zoon Frederik III verwierf in 1701 als Frederik I de titel van koning in Pruisen. 

Kantonsysteem en Junkers

Het kantonsysteem werd ingevoerd/geïntroduceerd door Frederik Willem. Het hield in dat elk regiment binnen dit systeem een speciaal district of kanton kreeg aangewezen waar soldaten voor het betreffende regiment uit gerekruteerd konden worden.

De Junkers was de gevestigde aristocratie in Pruisen. Het was het beleid van de leiders om de Junkers volledig op te nemen in het leger. Reden hierachter was dat de Junkers gezien werden als beter officieren, gezien ze gewend waren aan de gewoonte om hun eigen boeren te sturen (aristocratie → leenman/leenheer). Daarnaast spreken we hier van Oost-Europa, waar de feodale structuren (zie begin college) overleefd hadden.

 

Het Pruisische mercantilisme

De markt werd bepaald door het leger. Frederik Willem was enige tijd in Nederland (Republiek) geweest, en was daar erg onder de indruk geraakt. Gevolgen:

Tussen de leiders en de gelande aristocratie bestond een verstandhouding: de gelande adel zou de heersers accepteren en in het leger dienen als zij hun boeren in een feodaal systeem mochten behouden.

Keurvorsten en de Grote Keurvorst

Een keurvorst (elector) was een van de rijksvorsten in het Heilige Roomse Rijk die het recht had om de Rooms-koning, of later de keizer, te kiezen. Eén van die vier wereldlijke keurvorsten was de Markgraaf van Brandenburg. Vanaf 1415 lag de titel van Markgraaf van Brandenburg volledig in handen van een vaste lijn uit de Hohenzollern familie.

De Grote Keurvorst (Great Elector) was de titel van Frederik Willem. Dit vanwege zijn militaire en politieke dapperheid.

Het leger van Pruisen: anders dan Europa?

Palmer is van mening dat in Pruisen het leger een andere positie innam dan de legers in andere Europese staten. Argumenten voor:

-in Pruisen werd de complete aristocratie erin opgenomen, terwijl de legers van Europa vooral uit huurlingen bestonden;

-het leger in Pruisen ging een eigen leven los van de staat leiden, in Europa was het leger een strikt orgaan van de staat;

-het leger zorgde in Pruisen voor sociale veranderingen, in Europa was daar geen sprake van, omdat de gevestigde aristocratie niet binnen te dringen was.

Argument tegen:

-in Frankrijk had Lodewijk XIV ook een staand leger, net als Pruisen.

Rusland

Rusland is in beginsel hetzelfde als Oostenrijk en Pruisen. Het is een feodaal gebied, waar de adel onder elkaar uitmaakt wie de tsaar zal zijn → vaak degene die het veiligst (zwakst) is en het minst zal doen aan centralisatie. De allereerste tsaar was Ivan de Verschrikkelijke.
Van 1604 tot 1613 kende Rusland de woeligste periode in haar geschiedenis tot de Russische Revolutie van 1917: de Tijd der Troebelen (verkiezingskwestie over de tsaar waarbij 'valse' tsaren ingezet werden). Dit conflict werd beëindigt met de verkiezing van Michael Romanov als tsaar → begin Romanov dynastie.

Michael wordt niet zonder reden gekozen. Men denkt dat hij zwak is, en dat hij dus geen gevaar zal vormen. Echter ontwikkelt Michael zich tot een sterke vorst. Hij behoudt de Koninklijke titel in de dynastie en draagt dit over aan zijn zonen.

De eerstvolgende Romanov is Alexej (1645-1676). Hij reorganiseert het bestuur:

-introduceren van een hiërarchie;

-overal in het land departementen met bestuurlijke vertegenwoordigers;

-opbouw van een leger;

-territoriale expansie → oostwaarts, richting Siberië en Azië. Dit is niet zozeer om onder bestuur te brengen, maar als werkplaats voor bosbouw en bont. Er is genoeg reden in Siberië economische controle uit te gaan oefenen. Overal in Siberië worden steden gesticht, en daar worden mensen neergezet die de bosbouw regelen en beschikbaar maken etc. De stedenvorming leidt tot een binding tussen steden → infrastructuur.  Heel het gebied staat onder controle door louter economische activiteiten.

Peter de Grote

De belangrijkste vorst uit de Romanov dynastie is Peter I van Rusland, alias Peter de Grote (1689-1725). Hij heeft veel tot stand gebracht, waarbij een angst tot verlies van controle zijn stimulans was. Hij heeft een slechte kindertijd gehad, vandaar dat hij nooit in zijn leven iemand vertrouwd heeft.

Peter komt aan de macht op het moment dat Zweden een grootmacht is, en wanneer Zweden ook bereid is om Rusland binnen te vallen. Niet lang na zijn aantreden moet hij al slag leveren. De eerste slag tegen de Zweden is de Slag bij Narva (1700), die de Grote Noordse Oorlog ontketend (1700-1721). De Zweden o.l.v. Karel XII versloegen het Rusland van Peter de Grote met een veel kleiner leger: 8.000 Zweedse soldaten wisten 40.000 Russische soldaten te verslaan. De oorzaak van deze slag was dat Peter toegang wilde tot de Baltische zee. Echter kreeg hij een harde les dat er nood was tot hervorming en westernisering van zijn staat en leger.

De Zweden weten helemaal door te lopen tot aan de Zwarte Zee. In 1709 kwam er echter een kantelpunt in de oorlog, bij de Slag bij Poltava. De Russen waren door de Slag bij Narva verzwakt en hadden geen goed leger meer. De tactiek werd om de Zweden zo ver mogelijk Rusland in te lokken, en ze over te leveren aan de ijskoude Russische winter. Bij de volgende Slag bij Poltava werden de Zweden definitief verslagen → de Russische invloed reikte verder in Europa dan ooit tevoren. Betreffende de oorlog duurde het nog tot 1721 voordat de Vrede van Nystad gesloten werd.

Gevolg van deze oorlog was dat er een reorganisatie van bestuur en leger had plaatsgevonden, en dat Peter zichzelf stevig op de troon had gevestigd (op hetzelfde moment dat Lodewijk XIV stevig in de Koninklijke zetel zat). Hij vestigt een nieuw bestuur in St. Petersburg, wat de nieuwe hoofdstad van Rusland wordt. Hij forceerde de adel om hier te resideren.

Onder Peter de Grote vond er ook een proces van Europeanisering plaats. Deze Europeanisering bestond vooral uit de import van kennis en instituties. Echter werd alleen de bovenlaag van de samenleving ge-europeaniseert, en de rest van de bevolking niet.

Het Rusland van Peter de Grote: radicale veranderingen

Peter regeerde als een absoluut vorst. Hij pakte het nog een tandje strakker aan.

-Bestuur: senaat, colleges → om het apparaat van belastinginkomsten, rekrutering, economische controle e.d. te kunnen controleren en overzien, creëerde Peter een nieuw administratief systeem waarbij de oude organen van lokaal zelfbestuur weggespoeld werden. Centralistische staat, maar op lemen voeten door slecht onderwijs, onwillende bevolking en het lekken van regelmaat;

-Leger: modernisering → stimuleerde de export, bouwde een vloot in het Baltische zeegebied, ontwikkelde mijnwerk, metaalwerk en textiel (onmisbaar voor een leger);

-Kerk: staatskerk → verzet onder gelovigen, oud-gelovigen trekken weg → religieuze verdeeldheid in Rusland. Peter was zelf agressief seculier, hij dreef de spot met priesters en stond minachtend tegenover de Kerkelijke waardigheid;

-Economie: om de overheidsinkomsten te vergroten + productie te verhogen adopteerde Peter de mercantilistische maatregelen van Colbert;

-Belastingen: hoofdgeld → belastingdruk viel vooral toe aan de armere klassen;

-Robot: gedwongen arbeid → de arbeidsdruk wordt steeds hoger, men moet niet alleen werken voor de feodale familie, maar ook betalen voor wat de adellijke familie moet bijdragen aan leger en vloot. De edelen betalen dit vaak door horigen overal heen te sturen om daar arbeid te gaan verrichten. Het economische achterblijven van Rusland heeft grote gevolgen voor het volk → horigen worden 'slaven'.

Rusland: lijfeigenschap en opstand

Het land is Rusland was overvloedig, met aanbod aan werkers was schaars. Vooral nadat werk verspreid werd over de vlaktes van Siberië werd de arbeidsdruk op de werknemers erg hoog. Veel land en weinig arbeidskrachten betekent immers een intensievere productiviteit. De landheren die de arbeiders onderdrukte kregen steun van de tsaren, omdat deze zichzelf een voldoende productie wilden verzekeren.

De werkgebieden voor de Russische arbeidskrachten werden een afspiegeling van de Amerikaanse kolonies (slavenplantages) → de landheren gingen zichzelf politieke en juridische macht toebedelen en onderdrukten de arbeiders met geweld.

Door het verlies van deze persoonlijke vrijheid kwamen boeren in opstand. Stephen Razin organiseerde het verzet tot een opstand, bestaande uit gevluchte boeren en Kozakken. Zij vernietigden een vloot op de Kaspische Zee, veroverden Russische schepen, vielen Perzië binnen en plunderden dorpen en staken deze in brand langs de Wolga.

In 1671 kwam deze opstand tot een eind toen Razin gevangen werd genomen en gedood. Tijdens de opstand waren er dingen begaan tegen de Russische elite die men hoe dan ook voorkomen wilde zien → fellere onderdrukking van de boeren.

Oostenrijk, Pruisen en Rusland: de situatie in 1740

-Oostenrijk is in 1740 een grote staat. Met de Vrede van Utrecht en Rastatt in 1715 verkrijgt het de Spaanse Nederlanden, Milaan en Napels. Met de Vrede van Karlowitz (1699) wordt er een grens gelegd tussen Oostenrijk en het Ottomaanse Rijk, dat stand zal houden tot 1918 (zie verderop).

Betreffende bestuur ligt het hof in Wenen, en gaat in samenwerking met de adel. Echter    worden de regio's apart bestuurd en bestaan er regionale verschillen → geen centralistische staat.

-Pruisen is in 1740 een groot koninkrijk. Het kent een centralistisch, adellijk bestuur waarbij de adel gelieerd is aan de kroon. Het leger is van grote waarde in Pruisen, het Pruisische militarisme wordt gauw door heel

Europa gevreesd.

-Rusland is in 1740 een land van sterke en zwakke punten:

  • sterke punten:
  • nieuwe                       bestuursstructuur

(departementen, senaat);

  • nieuwe hoofdstad (St. Petersburg);
  • staatskerk;
  • zwakke punten:
  • staat leunt op adel;
  • kloof elite-horigen;
  • uitbuiting (horigen zijn 'slaven').

            Iedereen wist dat Rusland zich in het vervolg zou gaan bemoeien met oorlogen. Rusland wijkt in deze vorm niet   De situatie in Europa rond 1740

af van Pruisen of Rusland, maar is erger

omdat de druk op de armen harder en pregnanter is → leidt na Peter de Grote tot opstanden die zich ook met etniciteit gaan relateren. De tsaren in Rusland krijgen het moeilijker dan de vorsten in Pruisen en Oostenrijk.

En verder

Lodewijk XIV heeft Midden-Europa nog wel eens uitgedaagd, maar latere Franse vorsten durven dit niet meer. Dit geeft aan hoe Midden-Europa in aanzien is gestegen door de opmars van de drie grootmachten Rusland, Oostenrijk en Pruisen. Latere oorlogen zullen hierdoor vooral gaan tussen grote staten in West-Europa enerzijds en grote staten in Oost-Europa anderzijds.

College 5: Culturele ontwikkelingen en legitimatie van de macht

Dit college gaat over de Wetenschappelijke Revolutie en de Verlichting als culturele ontwikkelingen. Theorieën van filosofen zullen behandeld worden die betrekking hebben op de legitimering van de macht.

Introductie: onzekerheid in de 16e eeuw

Palmer draagt enkele argumenten aan waarom in de 16e eeuw onzekerheid kon ontstaan over het gevestigde wereldbeeld:

-de wetenschappelijke visie werd karakteristiek onder de Europese elite → afname van de macht van de Kerk, die tot dan toe altijd 'de waarheid' voorschreef

-de moderne wetenschap evolueerde als een nieuw soort cultureel systeem, dat meer afhankelijk was van communicatie en wijdverspreide overtuigingen dan de briljantheid van geïsoleerde denkers;

-er was een 'great deal' aan scepticisme (twijfel), wat inhield dat er geen bepaalde kennis is voor de mensen, dat alle overtuigingen enkel gewenning is en dat bepaalde mensen die geloven en andere mensen niet, en dat er geen solide weg is om daartussen te kiezen → dit kwam door contacten met andere culturen en door (nieuwe) ontdekkingen;

-een tendens om te 'overgeloven' in mysterieuze en bovennatuurlijke krachten, die voortkomen uit hetzelfde onvermogen om een verschil te maken tussen goed kwaad.

Introductie: 17e en 18e eeuw

De absolutistische staat van de 17e eeuw verandert in de democratische staat van de 18e eeuw. Er moet hier dus een onderscheid tussen gemaakt worden:

-17e eeuw:

  • Wetenschappelijke Revolutie → systematisch onderzoek dat zich heeft ontwikkeld vanaf de 16e eeuw naar de natuurwetenschap in enge zin: zwaartekracht, kosmos, etc. Het belang hiervan was dat deze systematische praktijk veel succes had door op een systematische manier te werken;
  • Effecten → vrij belangrijke resultaten, Palmer beschrijft deze aan de hand van een aantal belangrijke geleerden. Men werd geïnspireerd om op eenzelfde manier naar de maatschappij te kijken als dat naar de natuur gekeken werd → systematische interpretatie;
  • Politieke theorie:
  • Natural Law → een ideeënvorming binnen de gestudeerde elite, die ervan uitging dat het menselijke gedrag op dezelfde wijze wordt gestuurd als de natuur. Wetenschappers die de Natural Law aanhingen waren Hobbes en Locke.

-18e eeuw:

  • Verlichting → mensen die in deze stroming actief waren dachten met hun werk licht in de maatschappij te brengen. Mensen baseerden zich hierbij ook op de natuurwetenschappen van de 17e eeuw. Echter, mensen die voorop liepen in deze stroming vonden het functioneren van de natuur minder belangrijk dan het functioneren van de maatschappij. De Verlichting hield zich bezig met hoe men aan het begin van hun leven gelijke kansen konden krijgen en waar verschillen tussen mensen vandaan kwamen, met als doel om de sociale ongelijkheid te laten afnemen. Mensen die actief waren binnen de Verlichting konden op leuke manier hun ideeën aan de man brengen, door bijv. artikelen te schrijven → filosofen zijn dus meer schrijvers. Ze houden nauw verband met de tegenwoordige stand-up comedians. Deze mensen wilden naam maken als auteur en daar ook van leven. In 1700 beschikten mensen over voldoende geld voor consumptie → kranten.

Een belangrijke bijdrage in de 18e eeuw was de Encyclopédie van Diderot. Deze bevatte bijdragen van álle filosofen.

  • Effecten: in de 17e eeuw is er een absolutistisch bestuur aan de ene kant en verzet hiertegen aan de andere kant. Voltaire en Rousseau maken deel uit van het verzet: politieke praktijk (Voltaire) en politieke theorie (Rousseau).

 

Inductie vs. Deductie

In deze periode kwam een nieuwe denkmethode op: de inductie en de deductie. Deze twee houden het volgende in:

-inductie → verdergaan van het precieze naar het algemene, van het concrete naar het abstracte. Er vormt zich een conclusie die in een bepaalde vorm aannemelijk is. Voorbeeld: als iemand op een dag eenden gaat tellen in een park, en hij telt 100 bruine eenden (en ziet verder geen andere kleur eend), dan zal hij volgens de inductie concluderen dat alle eenden bruin zijn. Inductie is daarmee een vorm van empirisme: op basis van wat het oog ziet een conclusie trekken;

-deductie → het trekken van logische implicaties uit dat wat men al weet. Hieruit vormt zich dus een conclusie die logisch onontkoombaar uit een aantal aannames volgt. Hier gaat de wetenschapper dus met reason & logic een casus te lijf → Middeleeuwse scholastiek.

De deductieve methode was de oude manier van kennis vergaren. Na Bacon en Descartes (zie onder) wordt de inductieve methode een meer toepast verschijnsel.

Natural Law en Natural Right

De Natural Law bestaat uit wetten die verankerd zijn in de (menselijke) natuur, en die het gedrag van de mensen stuurt. De staatsinrichting is in overeenstemming met deze wetten, en de staat dient deze wetten te respecteren. De Natural Law is seculier aangelegen, niet wat van een Christelijke moraal of van God moet.

De Natural Right hield in dat er, op de een of andere manier, in de structuur van de wereld een wet bestond die goed onderscheid van fout. Dit is een natuurlijke wet, het is een menselijke uitvinding of een culturele constructie. Het is voor geen enkel land bepaald door erfgoed, traditie of gewoonten. De mensheid detecteert oneerlijkheid of onrechtvaardigheid door acties te vergelijken met deze natuurlijke wet.

De Natural Right is iets wat op een meer persoonlijk niveau bekeken moet worden. Mensen weten van zichzelf wat zij goed en fout vinden (een natuurlijke manier dus). Maar er kan niet gesteld worden dat daarom iedereen maar vrij gelaten kan worden in diens gedrag, alleen omdat men van zichzelf weet wat goed en fout is. Immers, dat is relatief. Hierom is er ook een natuurlijke noodzaak tot een regering, een ordehandhaving. Dit is de Natural Law: de noodzaak om ervoor te zorgen dat de Natural Right niet het dagelijks leven gaat leiden.

Scepticisme

Scepticisme hield in dat alle overtuigingen relatief zijn, en verschillen van tijd, plaats en de cultuur waarin ze ontwikkeld zijn. Dit is ontstaan n.a.v. reisverhalen. De belangrijkste vertegenwoordiger van deze stroming was Robert Boyle. Zijn belangrijkste boeken waren ‘Thoughts on the Comet’ en ‘Historical en Critical Dictionary’.

Een voorbeeld ter illustratie:

-in Turkije is het gebruikelijk om het haar te scheren en de baard te laten staan;

-in Europa is het gebruikelijk om het haar te laten staan en de baard te scheren.

→ wat is nou het werkelijke verschil?

Scepticisme draaide vooral om twijfel. Hoeveel en wat wist men nu eigenlijk? Zo werd de Bijbel nog eens onder de loep genomen, en kwam er meer kritiek op religie. Een voorbeeld van kritiek op religie is Spinoza (zie verder deze samenvatting).

Nieuw bewijs

Er kwam nieuw bewijs naar voren in de historische en theologische wetenschap, wat ook invloed had op de rechtspraak:

-historisch → mensen onthouden de geschiedenis in verschillende feiten en perspectieven → scepticisme in de geschiedwetenschap. Geschiedenis verloor aan vertrouwen van denkende mensen die de wetenschap zagen als model voor betrouwbare kennis. Dit twijfelende gevoel kwam door een strikter besef van bewijs, of het besef dat er (te) weinig bronnen waren over wat er over het verleden gezegd werd → leerlingen gingen op zoek naar zoveel mogelijk bewijs ('new historical scholarship'). Anderen gingen zich richten op de bestudering van oude gebouwen/personen. In de 17e eeuw kwam er ook een hernieuwde interesse in getallen → aanleg chronologieën;

-theologisch → de historische wetenschap deelde met de natuurlijke wetenschap dat veel traditionele ideeën onjuist waren, maar dat men veel te weten kon komen door een meer gedisciplineerd gebruik van het menselijke verstand. Vanuit het wetenschappelijke idee van de absolute regulariteit van de natuur aan de ene kant, en het sterke besef van lichtgelovigheid aan de andere kant, werd ontkent dat wonderen nooit zouden hebben kunnen gebeuren. Op de Griekse/Hebreeuwse orakelen en profetieën werd nu met een dubieus oog gekeken;

-rechtspraak → de rechtspraak veranderde: er werden meer vragen gesteld, bewijs werd belangrijker en het verkrijgen van een antwoord d.m.v. marteling werd afgeschaft (of kreeg in ieder geval veel kritiek) → men had door dat iemand onder hevige pijnen alles wel wilde toegeven, als de pijn maar zou stoppen. Dit werkte vooral in Engeland goed door,omdat dit al in de Bill of Rights was vastgelegd: men mocht niet gearresteerd worden zonder een schriftelijk arrestatiebevel.

Hugo de Groot (Hugo Grotius) (1583-1645)

Hugo de Goot publiceerde het eerste boek (1625) dat ging over een international wet ('law of nations') → 'The Law of War and Peace'. Hij beschreef dat soevereine staten moesten samenwerken voor het gemeenschappelijke goed, en dat alle soevereine staten ondergeschikt waren aan natuurlijke reden en rechtvaardigheid. Een ander bekend werk van Hugo de Grote is zijn Mare Liberum (17e eeuw). Hiermee betoogt hij een vrije toegang tot de wereldzeeën. Uit angst voor repressies heeft hij dit boek anoniem uitgegeven.

Verder is Hugo de Groot bekend om zijn (geslaagde) ontsnappingspoging in een boekenkist uit Slot Loevestein.

Francis Bacon (1561-1626) en René Descartes (1596-1650)

Bacon en Descartes hadden bezwaren tegen de manier waarop de generaties voor hen naar kenniss streefden. De karakteristieke procedure van de Middeleeuwen om te beginnen met definities en algemene aannames en om aan de hand daarvan te onderzoeken wat voor verdere kennis daaruit gehaald kon worden, werd door de twee als deductief gezien. De Middeleeuwse (Aristotelische) methoden behaalden de waarheid uit de verkeerde richting → de waarheid is niet iets wat je aan het begin van je onderzoek aanneemt en daarna alle aftakkingen ervan gaat onderzoeken en hoopt te ontdekken. De waarheid is iets wat je vindt als gevolg van onderzoek.

Bacon en Descartes verschilden wel in hun eigen beeld voor een contemporaine werkwijze:

-Bacon: mensen moesten al hun traditionele ideeën opzij moesten zetten, en weggaan van vooroordelen en de wereld met een frisse blik moesten aanschouwen. Voor Bacon was kennis, dat gebruikt kon worden voor praktische doeleinden, een teken van bewijs dat de kennis ware/echte kennis is. Hij legde de basis voor het empirisme met zijn boek Novum Organum;

-Descartes: wetenschappelijke overtuiging dat de uitgestrekte wereld van de natuur gereduceerd kon worden tot een mathematische vorm. Net als Bacon was Descartes een aanhanger van empirisch onderzoek, nutvolle kennis en menselijke progressie. Zijn belangrijkste werk was Verhandeling over de Methode.

Carthesiaans dualisme

Het Carthesiaans dualisme was een filosofie van René Descartes. Descartes beschrijft twee substanties: de natuur en de geest, die hij resp. het 'materiële' en het 'mentale' noemt. Volgens deze filosofie bezit het mentale geen uitgebreidheid in de ruimte en kan het materiële niet denken. Het materiële is de natuur, en is fysiek aanwezig: dus telbaar, zichtbaar, etc. Het mentale is niet zichtbaar, en wordt gestuurd door God. God blijft in deze filosofie dus wel centraal!

Dit dualisme behoort tot het substantiedualisme. Dit substantiedualisme heeft historisch gezien veel ideeën naar voren gebracht betreffende het lichaam-geest probleem.

De Wetenschappelijke Revolutie gedefinieerd

De bevordering van wetenschappelijke ontdekkingen op veel fronten, wat gebeurde toen natuurlijke filosofen informatie gingen delen in de opkomende netwerken van wetenschappelijke communicatie. Deze bevorderingen maakten het mogelijk om te denken over de natuur in puur kwantitatieve termen, om met grotere precisie te meten en om complexe en moeizame berekeningen uit te voeren. Als belangrijkste oorzaak kan de uitvinding van de boekdrukkunst aangedragen worden (± 1450). Hierdoor konden wetenschappers in korte tijd een groot publiek voor zich winnen.

Deze ingrijpende veranderingen in de natuurkunde, wiskunde, sterrenkunde, scheikunde en biologie beïnvloedden het gedachtegoed over de theorie van staat (te lezen als koning en onderdanen en de relatie daartussen), wat zijn uitwerking vond in de verscheidene filosofen die hieronder te vinden zijn.

Mensen dachten dat ze als het ware in het geheugen van God konden komen. De focus lag wel op de natuur, maar een natuur die gecreëerd was door God.

            → zette de wereld op de kop: de mens was niet langer centraal, maar vormde een ‘onderdeel’.

Vanaf 1650 raakte de wetenschap geïnstitutionaliseerd.

Astronomie: Ptolemaeus, Copernicus, Kepler, Galileo

De Ptolemeïsche voorstelling van het universum (150-1543) verschilt met de Copernicaanse voorstelling (1543-1687):

-Ptolemaeus → zag de aarde als het centrum van het heelal. De kosmos was een groep van concentrische sferen, een reeks aan ballen waarin iedere bal hetzelfde centrum had. De binnenste bal was de aarde, gemaakt uit hard en solide materiaal. De andere sferen rond de aarde waren allemaal transparant ('crystalline spheres'). Deze sferen wentelden allemaal rond de aarde, en in iedere sfeer bevond zich een lichtgevend, hemelachtig lichaam of bol. De dichtstbijzijnde sfeer vanaf de aarde was de maan.

Na benoemde sferen kwam de outermost sphere: hierin waren alle sterren gefixeerd. Vervolgens lag achter de sterren het empyraen: het thuis van de engelen en de onsterfelijke geestelijken;

-Copernicus → de zon is het centrum van ons zonnestelsel en van het hele universum. De aarde was één van de planeten, die er omheen draaide. Hiermee beweerde Copernicus dus dat de zon het middelpunt van het heelal was, en niet de aarde! Dit tot woede van de Kerk, die de creatie van God als het middelpunt van het heelal beschouwde. Ook het feit dat Copernicus beweerde dat een verschijnsel als de 'hemel' (wetenschappelijke gezien) niet mogelijk was, beviel de Kerk allerminst.

Ptolemaeus ging uit van een geocentrisch wereldbeeld (aarde in het midden), en Copernicus ging uit van een heliocentrisch wereldbeeld (zon in het midden).

Kepler en Galileo bouwden op deze theorieën voort:

-Kepler → ontdekte dat de banen van de aarde ellipsen waren, en geen perfecte banen zoals Kepler beweerde. Hij demonstreerde dat hoe dichter een planeet bij de zon staat, hoe sneller hij beweegt. Toonde ook aan dat de tijd die de planeten erover doe om rond de zon te draaien afhankelijk is van hun afstand tot de zon. Om tot deze constateringen te komen gebruikte hij voor het eerst een mathematische basis;

-Galileo → bouwde de telescoop. Vond hem niet uit[21], maar werd wel de pionier op het gebied van telescopen (het Nederlandse equivalent hiervan was Antoni van Leeuwenhoek). Galileo concludeerde dat de maan zelf geen licht gaf, maar dat het het licht van de zon reflecteerde. Hij zag eveneens dat de planeten een zichtbare breedte hadden, maar dat de sterren slechts lichtpuntjes in de verte bleven. Ontdekte dat Jupiter ook kleine planeten had, net zoals de maan bij de aarde → suggereerde op basis hiervan dat de hemellijke lichamen van hetzelfde materiaal waren als de aarde → verschil tussen het 'hemelse' en het 'aardse' verdween. Zag dat de maan een ruw en bergachtig oppervlakte had, alsof deze ook van hetzelfde materiaal was als de aarde. Zag ook dat de zon vlekken had, wat hij als bewijs zag dat de zon mogelijk niet puur en perfect was.

 

Grootmeester van de wetenschap: Isaac Newton

Door de doorbraken van zijn voorgangers te verbinden kon Newton aantonen dat Kepler's wetten van planetaire beweging en Galileo's wetten van aardse beweging 2 aspecten waren van dezelfde wetten. Newton toonde aan dat alle bewegingen die getimed  en geregeld konden worden, beschreven konden worden door dezelfde mathematische formules. De kracht die hij hierachter beschreef was de wet van de universele zwaartekracht. Dit was zijn grote prestatie. In 1687 beschrijft hij de Gravitatiewet in zijn Philosophiae Naturalis Principia Mathematica.  Hiermee kwam er niet een eind aan het Copernicaans model, maar dezelfde conclusie kreeg een betere argumentatie. Sinds 1687 is de Gravitatiewet van Newton nog steeds onaangetast gebleven.

Spinoza

Baruch de Spinoza trok uit de wetenschappelijke en humanistische gedachten van zijn dag de basis voor het ontwikkelen van een filosofische houding, dat God geen apart bestaan had van de wereld. Dat alles in feite een aspect van God was. Volgens Spinoza was God in alles (pantheïsme). Door deze uitspraken werd hij echter door velen als een atheïst gezien. Als gevolg van deze visie werd hij daarom ook geëxcommuniceerd en enige tijd uit Amsterdam verbannen. Zijn naam kreeg de connotatie van goddeloosheid en afschuwelijk ongeloof.

Thomas Hobbes (1588-1679)

Hobbes en Locke doen hun ideeën op in de roerige periode die voorafging aan de instelling van de Bill of Rights. Hobbes was de persoonlijke adviseur van Cavendish in de House of Lords. Deze baan gaf Hobbes de tijd om ook aan zijn eigen ideeën te kunnen werken en schrijven. Hij schrijft in 1640 het boek The Elements of Law, Natural and Political, wat gaat over welke wetmatigheden je kan zien in het functioneren van staten.

Cromwell is ondertussen bezig om een theocratische staat te stichten, gedurende de Puriteinse Revolutie. Hobbes beseft dat zijn boek hem in gevaar kan brengen, en vlucht naar Parijs. Hier leeft hij geruime tijd. Hij probeert hier voor de familie van Cavendish te werken.

Hobbes wil uitzoeken hoe kerken functioneren en hoe staten functioneren. Hij stelt dat: pas als mensen met elkaar samenleven (bijv. in een Commonwealth) kan men iets tot stand brengen. Hij ziet de kerk als een verband en de staat als een ander verband. Dit resulteert in 1651 in Leviathan, een boek dat gaat over de vorm en kracht van de kerkelijke en burgerlijke Commonwealth.

Creëert ook een onderscheid tussen wilde staten, wat volgens hem staten zijn waar de pure natuur van de mensen de overhand krijgt. De ander is een maatschappij zoals hij die in Engeland voor zich ziet: een kerk die de mensen in de gaten houdt, die over de mensen gaat. In de natuurstaat is geen regering en geen wet → men kan daarom doen en laten wat hij wil (immers geen politie en rechtbank voor controle en straf). Mensen denken echter ook dat ze alles kunnen nemen → claimen alles → mensen op persoonlijk niveau continu met elkaar in gevecht over wie wat mag hebben → Bellum Omnium Contra Omnes ('de oorlog van allen'). In een maatschappelijke staat is er een gezag → basisveiligheid, bepaalde zekerheid. De vrijheid van de mensen wordt weliswaar beperkt, maar wat men opbouwt wordt hem ook niet meer afgepakt. Deze empathie is alleen te ontwikkelen in een samenwerkingsvorm als de Commonwealth.

Hobbes stelt dat er een contract bestaat tussen alle onderdanen en de vorst. De onderdanen staan autonomie af aan de vorst die absoluut bestuurd om veiligheid en zekerheid te garanderen. Dit verschilt met de Natural Law, daarbij zou de vorst de macht van God hebben gekregen. De absolutistische vorsten hebben op hun beurt ook een idee over een contract: de macht over de onderdanen hebben zij verkregen in een contract met God. Het idee van een dusdanig 'contract' bestaat dus al langer. Het algemene idee is dat men gezag heeft afgestaan om het met elkaar beter te hebben. Het gaat niet om verdediging en militaire doeleinden, maar over welvaart en samenleven. De gewone mens komt hier voor het eerst in de theorie naar voren. Toch stimuleert Hobbes wel een absolutistisch bestuur, omdat er anders veel mensen buiten de boot zouden vallen.

Dus Hobbes onderscheid twee staten:

  • mens in natuurstaat: Bellum Omnium Contra Omnes, beschreven in Leviathan als: 'the life of man, solitary, poor, nasty, brutish, and short';
  • mens in Commonwealth: gezag staat en kerk → veiligheid & bestaanszekerheid, beschreven in Leviathan als: 'that thou give up, thy right to him, and authorise all his actions in like manner'.

 

John Locke (1632-1704)

John Locke richtte zijn pijlen op chaos van de Glourious Revolution. Hij had door zijn vader connecties met de puriteinen. Net als Hobbes, wordt hij een persoonlijk assistent. In Locke's geval is dit Lord Ashley. Hij helpt met wetten maken, kritiek leveren op wetten, lobbyen en neemt baantjes aan in ministeries zodat nieuwe wetten doorgevoerd kunnen worden. (Schrijft ook een boek over de opvoeding van kinderen.)

Onder Lord Ashley komen verschillende partijen bijeen die tegen de absolutistische Stuarts zijn. Ashley zet uiteindelijk Mary en Willem III op de troon. Aan het eind van zijn leven heeft Locke op deze gebeurtenis systematisch gereflecteerd. Dit beschrijft hij in zijn Two Treaties of Government (1690). Hij betoogt hierin dat je niet alles van een vorst hoeft te accepteren. Als de vorst zich buiten zijn (wettelijke) grenzen gedraagt, is hij een tiran, en een tiran mag afgezet worden. Met andere woorden: Verzet tegen een vorst is gerechtvaardigd, wanneer de vorst een tiran is:

-een tiran streeft eigenbelang na i.p.v. algemeen belang (Jacobus II gaf belastinggeld uit voor eigen politieke doeleinden);

-een tiran treedt buiten de wet i.p.v. het volgen van de wet (Jacobus II heft belasting zonder daarvoor het Parliament bijeen te hebben geroepen).

Dit is voor het eerst dat iemand een onderscheid maakt tussen het bekleden van een functie en ook al zodanig in die functie functioneren. Locke gaat, net als Hobbes, ook uit van een contract tussen onderdaan en vorst:

-contract kan worden ontbonden als de vorst zich niet aan de regels houdt;

-contract moet worden ontbonden als de vorst gezag verliest.

→ Locke zit deze relatie dus als gelijk, in tegenstelling tot Hobbes.

Hobbes vs. Locke in het kort

Thomas Hobbes. Visie:

-contract tussen onderdaan en vorst;

-absolutistisch bestuur.

Argument ontleend aan Natural Law:

-mens is in alle overige materie onderworpen aan natuurwetten;

-mens heeft vrijwillig gezag afgestaan t.b.v. welzijn.

~~

John Lo>-contract tussen onderdaan en vorst;

-onderdaan en vorst zijn gelijk.

Argument ontleend aan Natural Law:

-in de natuur zijn alle mensen gelijk;

-in de natuur is ieder mens vrij.

Voltaire (1694-1778)

In de 18e eeuw heerst er een compleet andere sfeer dan in de 17e eeuw. Er wordt veel meer bereikt en de activiteiten zijn veel effectiever. Voltaire is schrijver, maar daagt een edelman uit (waarmee hij een belangrijke wet overschrijdt), en vlucht naar Engeland. Hier zal Voltaire veel absolutistische koningen,  en begon hier vervolgens met het schrijven van zijn Lettres Philosophiques (1734). Hierin beschreef hij de inrichting en het functioneren van het economisch bestel, de Engelse manier van natuurwetenschappen (empirie), bekendmaking van Newton in het Franse milieu, etc. De ruzie met de edelman heeft voor Voltaire dus grote gevolgen gehad → de vlucht naar Engeland maakte hem cultureel en maatschappelijk geëngageerd.

De Zaak-Calas

In 1761 wordt Jean Calas beschuldigd van het vermoorden van zijn zoon.  Jean Calas was een koopman uit Toulouse, en symbool voor de intolerantie betreffende godsdienst. Zelf was Jean Calas protestants, maar één van zijn zonen besluit om zich tot het katholicisme te bekeren. Als deze vervolgens dood gevonden wordt, wijzen alle vingers naar Jean Calas. Onder foltering geeft Calas uiteindelijk toe dat hij zijn zoon vermoord zou hebben. Dit was toentertijd de klassieke rechtsgang. Maar Voltaire vond dit allemaal onaannemelijk, en dit soort domheid maakte hem razend. Hij heeft vervolgens alles eraan gedaan om de familie te helpen.

Volgens Voltaire moest de staat functioneren voor burgers om haar juridische belangen en welzijn te waarborgen. De rechtspraak moest zo functioneren dat mensen altijd netjes werden behandeld, de aandacht moest rationeel zijn en de mensen moesten op de hoogte zijn van de aanklacht → eerlijke rechtsgang.

Uiteindelijk had de hulp van Voltaire deels geen, maar deels ook wel nut. Op 9 maart 1762 verklaart het parlement van Toulouse Jean Calas ter dood d.m.v. radbraken, die daarmee aan een gruwelijke dood sterft.  Maar door de heftige protesten van Voltaire werd de zaak herzien, en werd Jean Calas 3 jaar later tot 'niet schuldig' verklaard. Zelf had hij daar natuurlijk niks meer aan, maar zijn weduwe ontving een ruime vergoeding van de koning.

Voltaire en tolerantie

Voltaire schreef een verhandeling over tolerantie, het Traité sur la Tolerance van 1763. De mensen moesten volgens hem in de staat functioneren als natuurlijke mensen. Hij eiste hiermee dat de staat het natuurrecht moest respecteren. Dit thema werd in Frankrijk heel bijzonder. Er moest nagedacht worden over de staat als instelling en als burgers die goed functioneerden, ongeacht hun religieuze overtuigingen. De Franse vorsten regeerden Frankrijk in deze periode nog op basis van de herroeping van het Edict van Nantes door Lodewijk XIV (1685). De protestanten werden als niet betrouwbaar gezien, en een natie op basis van religieuze eenheid (katholicisme) leek de vorst veiliger.

Uiteindelijk werd de druk van Voltaire te veel, en in 1787 werd het Edict van Tolerantie uitgevaardigd door Lodewijk XVI, met als gevolg de beëindiging van alle vervolgingen op niet-katholieken.

Jean-Jacques Rousseau (1712-1778)

Rousseau stelde eerder gedane stellingen in kritiek. Hij had een weerzin tegen de zelfgenoegzaamheid van de vorige generatie. De mensen zijn natuurlijke wezens, maar zodra ze maatschappijen hebben gevormd en landbouw hebben ontdekt + macht bezitten → verandering in culturele wezens. Volgens Rousseau hebben de mensen daar geen vooruitgang mee geboekt. Men vervreemd zich daarmee juist steeds meer van de natuur. De eerder genoemde 'vooruitgang' zag hij juist als een vervreemding.

Rousseau is de afsluiting van de Verlichting en het begin van de Romantiek. Hij zocht naar de oorspronkelijke cultuur van de mens, de natuur moest tot z'n recht komen. Hij geloofde in alles van de natuur.

Het Sociale Contract (Du Contract Social)

Rousseau wilde de natuurlijke deugdzaamheid weer tot z'n recht krijgen. Dit probeerde hij te bereiken via het Sociale Contract (1672). Er moest een economie gecreëerd worden waarin iedereen gelijk is en waar iedereen tot ontplooiing kan komen → komt de deugdzaamheid vanzelf. Alle mensen zijn vrij en alle mensen zijn van nature gelijk.

Denken over staat en burger

Alle Verlichters schrijven over het recht dat mensen hebben om geluk na te streven, om voor het gezin te kunnen zorgen, etc. Zo hebben mensen ook het recht om in hun privacy alleen gelaten te worden (vooral in het kader van religie). Mensen hebben het recht om naar eigen inzicht te geloven en te belijden.

Dit ligt ten grondslag aan al het denken over staat en burger. De Rechten van de Mens, opgesteld door de VN, gaan ook op dit idee terug. De staat moet meer voor de burger zorgen, maar de staat moet ook t.o.v. de burger de grenzen in acht nemen en de burger vrij laten in diens rechten.

Deze grens tussen bescherming en vrijheid is tot op de dag van vandaag een nog steeds veel bediscussieerd grijs gebied.

17e eeuw en 18e eeuw

De culturele elite van de 17e eeuw is klein, en afhankelijk van instellingen om hun verhaal kwijt te kunnen. In de 18e eeuw zoeken andere mannen de pen op en verdienen hier hun geld mee, onafhankelijk van instellingen. Er is ook een grotere hoeveelheid mannen die gaat schrijven en invloed uitoefent met zijn ideeën → grotere culturele elite. Alles wat voor continuïteit van belang is, zit in de markt.

In de Verlichting van de 18e eeuw wordt het idee van 'natuurrecht' geaccepteerd, de staat moet natuurrechten respecteren en de natuurrechten gelden voor ieder mens → grotere mate van gelijkheid, ook in het contract tussen vorst en onderdaan.

Philosophes

Als we iets vooruitkijken in de Verlichting, komen we het begrip philosophes tegen. Philosophe is de Franse vertaling van het woord filosoof. Maar indien het in de Franse vertaling gelaten wordt, wijst het op sociale en literaire critici, popularisten en publicisten (denkers en lezers). Veelal waren zij journalist of freelancer. Zij schreven om aandacht te winnen, en via hen werden de ideeën van de Verlichting verder verspreid.

De philosophes schreven voor het lezende publiek. Dat was groter aan het worden doordat de commerciële en professionele middenklasse aan het groeien was.

De mensen beginnen in deze periode ook het eerst te spreken van een 'publieke opinie'. Dit kwam doordat de lezende klasse meer gedachtevol en kritischer werd.

De bekendste philosophes:

-Montesquieu → ging verder dan een zelfgecentreerde klassenfilosofie. Hij ontwikkelde twee principiële ideeën:

1.vormen van regering varieerden overeenkomstig klimaat en omstandigheden;

2.scheiding van de macht → gericht tegen het Koninklijke absolutisme in Frankrijk ('despotism'): de macht moest gescheiden worden tussen de koning en 'grote tussenlichamen': parlementen, provinciale staten, georganiseerde adel en de Kerk. De Kerk zag hij vooral als een nuttige barrière voor het overdrijven van de centralisatie.

            Hij dacht (in Engeland) dat deze scheiding verkregen zou worden door een mix van           monarchie, aristocratie en democratie en door en scheiding van functies van de uitvoerende,    wetgevende en rechtsprekende macht.

            Dit alles beschreef hij in zijn boek ‘L’espirit de lois’.

-Voltaire → was vooral geïnteresseerd in de vrijheid van gedachten. Na 1740 ging hij ook pleiten voor religieuze tolerantie. Hij betoogde een 'natuurlijke religie', waarbij hij voorhield dat geloof in God en het verschil tussen goed en kwaad kwam uit het verstand zelf. Volgens hem zorgde geloof in het bovennatuurlijke voor intolerantie en een wrede en stomme houding van de mensheid.

Hij was ook de eerste die een puur seculaire geschiedenis van de wereld schreef ('Essai sur les moeurs et l'esprit de nations', 1756). Hij plaatste religie hierbij in een sociologisch frame, en representeerde religie als sociale fenomenen of menselijke uitvindingen.

Voltaire dacht dat maar slechts enkelen verlicht konden zijn, en dat rationele elites en koningen de macht zouden moeten hebben om hun programma uit te kunnen dragen tegen alle oppositie. Om onwetendheid, lichtgelovigheid en priesterpolitiek te overkomen moest de staat sterk zijn.

Wat Voltaire het meest begeerde was vrijheid voor de verlichten.

-Rousseau → was intellectueel ambities, maar zag zichzelf als een buitenstaander. Was pathetisch en pijnlijk slecht aangepast, en dacht dat hij niemand kon vertrouwen. Vanuit deze ervaringen dacht Rousseau dat in de huidige maatschappij niemand gelukkig kon worden.

Hierom viel hij de maatschappij aan door te stellen dat deze kunstmatig en corrupt was. De reden/verstand zag hij als een valse gids die werd gevolgd zonder gevoelens en emoties. Hij zei dat de beschaving de bron van veel kwaad was en dat leven in een 'natuurlijke staat' veel vrijer moest zijn; mensen zouden dan veel meer gelijk zijn. De beste karaktertrekken van de mens zouden producten van de natuur zijn, en niet van de voortgang van de moderne beschaving. Hij beweerde ook dat impulsen meer betrouwbaar zijn dan overwogen uitspraken en kritische gedachten → eerste invloedrijke criticus van de Verlichting.

In 1762 schrijft hij 'Het Sociale Contract' (zie boven), waarin hij zichzelf echter tegenspreekt. In dit boek hield hij voor dat, net als Hobbes, de staat van de natuur een brute conditie was zonder wet of moraliteit.  Mensen konden alleen maar geproduceerd konden worden door een goede, sterke samenleving. Het Sociale Contract was volgens Rousseau een overeenkomst waarbij alle individuen hun natuurlijke vrijheid aan elkaar overgaven, hun individuele wensen fuseerden in een gecombineerde Generale Wil, en overeenkwamen om de regulering van de Generale Wil te accepteren.

De Generale Wil was de soevereiniteit; en een ware soevereine macht, goed begrepen, was absoluut, heilig en onaantastbaar. De Generale Wil vertegenwoordigde niet de stem van de meerderheid, maar de gemeenschappelijke interesses die men deelde. Rousseau wenste hiermee een staat waarin alle personen een gevoel van lidmaatschap en participatie hadden.

Echter had Het Sociale Contract ook andere uitwerkingen. Zo werd Rousseau de profeet van zowel democratie als nationalisme. En daarnaast werd de Generale Wil gebruikt door zowel de democratie als dictaturen:

  • in democratieën werd het geassocieerd met de soevereiniteit van de bevolking;
  • in dictaturen werd het mogelijk voor individuen om zichzelf het recht om te dienen als woordvoerder en interpretator van de Generale Wil te verhovaardigen (denk aan Hitler en Stalin).

            Rousseau legde in zijn werk ook de nadruk of de levens van mensen uit de lagere klassen, en       werd daarmee de bron van het moderne humanitarisme, de kracht die leidde tot een nieuwe          mate van menselijke gelijkheid. Hij liet hierdoor de Franse aristocratie minder geloven in hun     eigen superioriteit → leverde een hoofdbijdrage aan de Franse Revolutie (1789).

Adam Smith schreef in deze periode ook het boek Enquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations. In dit boek bestreed hij mercantilisme en pleitte voor beperkte taken van de overheid. Hij was een filosoof die het idee van de vrije markt aanhing, en een ‘profeet van de vrijhandel’.

College 6: Internationale ontwikkelingen in de 18e eeuw

Dit college behandelt de dynastieke ontwikkelingen in de 18e eeuw, aan de hand van oorlogen, handelscompagnieën en de sociale indeling van het land.

Introductie

In dit college wordt gekeken naar de sociaaleconomische ontwikkelingen vanaf 1713, de interne staatsvorming in Frankrijk en Engeland in 1713-1740, en de externe staatsvorming in 1713-1763. Deze staatsvorming werd beïnvloedt door de Oostenrijkse Successieoorlog, de Zevenjarige Oorlog en de Vrede van Parijs.

De 18e eeuw wordt op globaal gebied steeds belangrijker, en zeker op het gebied van de handel. Dit omdat in de 18e eeuw de Atlantische handel tot leven komt.

Sociaaleconomische ontwikkelingen

Door de producten uit de overzeese landen, groeit de economie in Europa enorm. Dit leidt tot:

-technologisch vooruitgang;

-nieuwe producten;

-meer import uit de niet-westerse wereld;

-groei van de welvaart.

Maar daarmee groeit ook de sociale differentiatie:

-nieuwe beroepen;

-Middle Classes → mannen die niet meer met hun handen hoefden te werken, de smaak en gedragingen van de upper class imiteerden en met de term gentle(man) werd aangesproken;

-sociale mobiliteit → mogelijkheid te stijgen op de sociale ladder door huwelijk of onderwijs;

-burgerij.

→ in de sociale differentiatie gaat zich ook een eigen cultuur kenmerken. Een voorbeeld daarvan is de huiselijkheidcultus.

Deze huiselijkheidcultus is er niet alleen in de vorm van waarden, maar heeft (dus) ook belangrijke sociaaleconomische effecten. Dit is ook te zien in de Commerciële Revolutie. Mensen willen met hun goederen laten zien wat hun inkomen en status is → consumptie! Naast productie en handel, bestond de Commerciële Revolutie dus ook uit consumptie.

Mensen gaan de economie gebruik om het leven vorm te geven. Dit beïnvloedt ook de cultuur. Een groei van de media is het gevolg. Verlichtingauteurs vinden via deze media de markt waarmee ze hun inkomsten kunnen vergaren. De besten lukt het ook om van hun eigen boeken te kunnen leven. Maar media is er ook voor de consumenten → kranten. Vooral in de ontwikkelende middenklasse was hier vraag naar. In koffiehuizen kwam men bij elkaar. Eigenaren van koffiehuizen hadden abonnementen op kranten, en in de koffiehuizen werd daarover gesproken. Op deze manier ontstond er een openbare sfeer → cultuur dat algemeen gedeelde belangen en zorgen besproken worden in een publiek debat met een referentie naar de kranten en boeken en dat zo openbare meningsvorming gedaan wordt.

Handelsmaatschappijen

Handelsmaatschappijen vonden meestal hun grondslag bij entrepreneurs. Dit waren verschillende, die ook allemaal bijdroegen aan de maatschappij. De overheid bemoeide zich er meestal mee (n.a.v. de bubble markets), in het geven van monopolies op handel. Op deze manier werden de handelsmaatschappijen een vorm van publiekprivate ondernemingen. De onderneming ontving vaak soevereine rechten van de staat, wat vastgelegd werd in een charter.

De overheidssteun begint vanaf 1600. Dit is ontwikkeld vanaf 1650, maar krijgt daarna te maken met tegenslagen als concurrentie, piraterij en de Navigation Acts.

Indische Oceaan

In het gebied rond de Indische Oceaan werden vooral handelsposten gesticht. De Portugezen waren hier als eerst (eind 15e eeuw). Zij proberen in ruil voor goud, luxeartikelen naar Europa te brengen. De VOC gaat zich hier later ook mee bemoeien.

De controle over handelsposten wordt een belangrijke oorlogsinzet. Deze controlestrijd gaat tussen Europese compagnieën tot lokale leveranciers.

In de 18e eeuw beginnen de Mongolen aan macht te verliezen. In eerste instantie bleef de Mongolkeizer de leenheer van de Britten. Dit respect begon in de loop van de 19e eeuw echter geleidelijk te verdwijnen. Na de onderwerping van de Maratha's, Fransen en Sikhs waren de Britten de enige overgebleven militaire macht van betekenis en de veranderde situatie resulteerde in een veel zelfverzekerdere houding, die aan arrogantie grensde. Een voor een werden de privileges van de keizer in Delhi afgenomen.

Ook de Bengalen en Calcutta blijven niet gespaard. De Britse belangen in India werden gediend door Robert Clive. Na het horen van de oorlog tegen Frankrijk (zie verderop dit college) verschoof hij zijn blik naar de Bengalen, in de hoop daar de Fransen uit hun handelsposten te kunnen verdrijven. De Fransen werden uiteindelijk door de Britten verjaagd, ondanks steun van de onderkoning. Clive versloeg deze onderkoning (Mir Jafar)  in 1757 bij de Slag bij Plassey, en zette hierna een eigen marionet op de troon.  Met deze slag begon de Britse verovering van India.

Met andere woorden valt te zeggen dat het Indische Oceaangebied ging van kolonialisme naar imperialisme.

Atlantische Oceaan

In het Atlantische Oceaangebied was, net als in het Indische Oceaangebied, sprake van veel vormen van koloniale activiteit:

-handelsposten → Afrika. Hier werden vooral slaven geruild voor wapens of goud;

-vestigingskolonies → Noord- en Zuid-Amerika. Deze kolonies produceerden vooral landbouw en bosbouw, en produceerden daarbij een surplus voor de export. Dit was niet alleen bedoeld voor surplus, maar ook om de kolonies zelfstandig te laten zijn. En ze moesten bevolkt worden door mensen uit Europa plantagekolonies → Caraïbisch         Schematische weergave van de Driehoekshandel

-gebied en ten zuiden van de VS. Dit was vooral landbouw voor de export, waarbij het zware fysieke werk meestal gedaan werd door zwarte slaven uit Afrika.  Deze kolonies produceren uitsluitend voor de wereldmarkt. Ze vinden allemaal hun afzet in de groeiende middenklasse. Deze plantage-economieën zijn opgezet door grote bedrijven.

→ er komt een driehoekshandel op gang (zie plaatje hiernaast):

  • uit Europa: geweren, buskruid, alcohol, textiel, huishoudelijke artikelen, kraaltjes;
  • uit West-Afrika: (voor Amerika) slaven, (voor Europa) goud, ivoor, gom; 
  • uit Caraïben en wijde omgeving: suiker, tabak, koffie, katoen, indigo.

Slavernij

De slavenhandel duurde 2 eeuwen. Een grote bevolkingsgroep werd verplaatst. De slavernij kan in verschillende tijdsperiodes bekeken worden:

-vanaf 1600: Atlantic Creoles→ deze slaven hadden culturele roots in Afrika, Europa en soms de Caraïben. Ze waren een gemixt ras, voornamelijk afkomstig van Europese vaders en Afrikaanse moeders;

-vanaf 1680: Chattel Slavery en slavenopstanden → vanaf 1680 vraagt de economische groei om grotere bedrijven → toename van het aantal slaven. Hier introduceert zich de traditionele slavernij, gebaseerd op de driehoekshandel. Echter is de slavernij niet altijd zonder slag of stoot verlopen. Onder slaven braken opstanden uit, die zowel geïnspireerd werden door slaven zelf (Nat Turner Rebellion) als door 'volbloed' Amerikanen zelf (Harper's Ferry Raid, onder leiding van John Brown);

Er bestaat een direct verband tussen de groei van de economie en de hardheid van het systeem waarbij een paar opzichters veel slaven in bedwang houden. In de periode dat kleine groepen slaven naast grotere groepen werkten, was de slavernij niet raciaal gesegregeerd. Zwarte vaste slaven en zwarte seizoensslaven (die meestal verschilden van origine) hadden dezelfde rechten. Seizoensslaven werkten ook nog wel eens in de steden (bijv. havens), door tekorten aan arbeidskrachten.

Deze slaven kan men ook wel aanduiden met de term city slaves. Zij proberen steeds meer een eigen plekje in Amerika te vinden, een gezin te stichten, etc. Onder deze slaven vindt daarom ook uiteindelijk de segregatie plaats.

Introductie: interne ontwikkelingen in Frankrijk en Engeland

Engeland slaagt erin om een vruchtbare samenwerking te hebben tussen het vorstenhuis en het parlement. De vorst moet hierin zijn beleid altijd voorleggen aan het parlement. Als een besluit dan wordt goedgekeurd, dan is er ook draagvlak voor in de gehele maatschappij. Dit was het gevolg van de Bill of Rights (1689) → efficiënte staat.

In Frankrijk hadden de vorsten de steun van de adel afgekocht. Dit deden ze door ze sinecules te geven en ze vrij te stellen van belasting (onder Lodewijk XIV). Na La Fronde (1648-1653, zie college 3) heeft Lodewijk de adel gepaaid → belastingdruk bij de lagere klassen. De kloof tussen de adel en de lagere klassen werd daarmee groter → inefficiënte staat.

Interne staatsvorming: Frankrijk

In Frankrijk zat na de Spaanse Successieoorlog nog steeds de Bourbon-dynastie op de troon. Frankrijk heeft grote militaire inspanningen geleverd in deze oorlog, maar weinig gewonnen. De verhouding tussen inspanning en opbrengst was in Frankrijk dus slecht. Daarnaast kampt Frankrijk ook met oorlogsschulden, door het vele lenen wat ze tijdens de oorlog hadden gedaan.

Frankrijk zoekt vervolgens een oplossing door het voorbeeld van Engeland te volgen → ze kijken naar hoe de Engelse nationale bank zich garant stelt voor de schulden. Frankrijk wilde ook een nationale bank, en haalde John Law naar Frankrijk om dit te regelen.

Law vraagt aan handelscompagnieën om schulden op te kopen, en op deze manier geld beschikbaar te stellen. Om dit plan te laten werken fuseert Law een aantal van de bestaande handelscompagnieën in één grotere handelscompagnie: de Compagnie d'Occident, ook wel bekend als de Mississippi Compagny. Deze handelscompagnieën moesten de schuld terugverdienen in de internationale handel.

Law mislukt in zijn plan. De compagnieën moesten zoveel geld opkopen dat de beleggers argwaan begonnen te krijgen. Ze verlaten de compagnie. De toenmalige regent, Phillipe d'Orleans (1715-1723), zag maar één oplossing: de schuld kwijtschelden.

De schuld was door de handelscompagnieën voor een deel geamortiseerd, maar nog lang niet volledig. D'Orleans probeerde de schuld te vereffenen door belasting te verhogen. Dit kwam vooral hard aan bij de lagere klassen. Deze hadden al weinig vertrouwen in de vorst, omdat de vorst het meeste van zijn inkomen altijd verbruikte aan oorlogen. Bijkomend probleem was dat de bevolking de schuld zag als een probleem van de koning, en niet van henzelf.

Dit probleem lag ook een beetje ten grondslag aan de Franse Revolutie. De staat kan zich niet financieel handhaven, en de belastingheffing valt samen met de kloof tussen arm en rijk → geen oplossing. In hoofdzaak is dit het probleem van Frankrijk in de 18e eeuw.

Interne staatsvorming: Engeland

In Engeland zit na de Spaanse Successieoorlog de Stuart-dynastie op de troon. Deze dynastie sterft echter uit in 1714. De Engelse edellieden gaan op zoek naar de meest gerenommeerde opvolger, en komen uit bij het Huis Hannover → Georges treden aan. George I treedt aan n.a.v. de Act of Settlement en regeert van 1714-1727.

De dynastie is van origine Duits, en neemt ook veel invloeden van de Duitse cultuur mee. In Engeland heerst ook het probleem van de oorlogsschulden, en ook hier worden de handelscompagnieën gevraagd om de schuld op zich te nemen. Echter gebeurde dit tijdens de oorlog ook al → de handelscompagnieën financierden als het ware de oorlog.

Ondertussen breidde Engeland ook haar koloniale gebied uit → inkomens bij de entrepreneurs. Het asiento bood veel mogelijkheden voor Engelse slavenhandelaren. Dit illustreert hoe Engeland over inkomsten vandaan wist te halen om de oorlogen te kunnen financieren.

Engeland kreeg het wel te verduren door de bubble markets (zie hieronder), maar desondanks bleven de parlementen de buitenlandse politiek van de Hannover-dynastie toch steunen. Het systeem van Engeland werkt, en betaald zich op termijn uit.

Zeepbellen ('bubbles')

Even vooraf: de definitie van een zeepbeleconomie → dat is een zeer overspannen economie, waar de bedragen die voor vastgoed en voor effecten worden betaald in geen verhouding staan tot de daadwerkelijke waarde.

In deze periode was er een tendens voor de middenklasse om ook aandelen te gaan kopen. De handelscompagnieën verdienden goed, en men zag het voordeel ervan in om een aandeel te kopen en daarmee je kapitaal te kunnen ophogen. Private investeerders uit de middenklase gingen dus op zoek naar bedrijven waarin men kon gaan investeren. Het kopen van aandelen door de middenklasse leidde tot een zogeheten bubble market. '

Vanuit de bedrijven zelf was er ook een zoektocht gaande: ze zochten naar kapitaal waarmee ze aan de slag konden gaan. Uit deze economische omstandigheden groeiden de South Sea Bubble en de Mississippi Bubble'. Beide bubbels knapten in 1720.

Wat is nu eigenlijk een zeepbel in de economie?

Bron: www.beleggen.info

 

Soms lijkt het in de economie jarenlang erg goed te gaan. Er worden gouden tijden beleefd en er lijkt geen einde aan de voorspoed te komen. Maar als er sprake is van een zeepbel in de economie zullen deze goede tijden uiteindelijk altijd eindigen. Wat houdt zo een zeepbel in de economie nu precies in?

 

De internetzeepbel

In de jaren negentig beleefden internetbedrijven gouden tijden. Grote bedrijven als Microsoft, Yahoo en Google kenden een snelle groei en werden in korte tijd erg populair. Tal van andere ondernemingen volgden in hun spoor, en wilden mee surfen op de succesvolle golf van het internet.

Op dit enorme succes volgde echter de zogenaamde ‘dotcombubble’, ofwel de internetzeepbel. Door de populariteit van het wereldwijde web en het idee dat het succes niet op kon, kochten beleggers massaal aandelen aan van deze bedrijven. Hierdoor stegen de aandelenkoersen extreem snel, en stortte daarna totaal in. Dit kwam doordat veel bedrijven in de sector niet aan de verwachtingen konden voldoen. Alleen de sterke bedrijven bleven over.

 

De vastgoedzeepbel

Maar ook in de vastgoedsector is sprake geweest van een enorme zeepbel. Als je vastgoed koopt, gebeurt dit vaak door middel van een hypotheek. Hierdoor is er altijd een kans dat de hypotheeknemer niet in staat zal zijn de maandlasten te betalen. In zo een geval worden de banken eigenaar van het vastgoed. Ze zullen de woning weer op de markt zetten, om de mislukte hypotheekbetaling te compenseren.

 

 

Het uiteenspatten van de bellen: de gevolgen

In 1720 knapten de bellen, wat zorgde voor gevolgen op lange termijn. Zo werden publiekprivate ondernemingen een steeds gewoner verschijnsel, vaak ook onder mercantilistische ideeën van de regering. In Frankrijk liet men het over aan John Law, die een plan ontwikkelde wat mislukte.

Engeland liet in 1720 de Bubble Act passeren. Deze Act verbood alle naamloze vennootschappen die niet geautoriseerd waren door Koninklijke goedkeuring.

            → Fleury (Frankrijk) & Walpole (Engeland) aan de macht.

Uitgelicht: handelscompagnieën

Hieronder worden drie handelscompagnieën uitgelicht, die belangrijk waren voor hun land en tevens om verschillen tussen de compagnieën aan te kunnen duiden.

-Ostend Company (Oostendse Compagnie, België): onder de Oostenrijkse koning stichtten de Belgen in 1713 de Oostendse Compagnie. Ze zonden 6 reizen uit naar China, waar veel aan verdiend werd. Echter moest de Oostenrijkse koning de Oostendse Compagnie beëindigen onder jaloerse druk van Engeland en de Republiek;

-South Sea Company (Engeland): opgericht in 1711, de bezitters ervan waren private investeerders (entrepreneurs). Genoot een lokaal monopolie voor het exploiteren van de Asiento en andere commerciële privileges. Spaargeld dat uit de handel en agricultuur getrokken werd, werd in aandelen van de compagnieën gedaan en werden daarmee beschikbaar voor economische herinvesteringen en het bekostigen van oorlogen. Slaagde hierin;

-Mississippi CompanyVerkreeg een monopolie op de handel met Louisiana, en verbreidde deze monopolie ook over andere gebieden → verkreeg uiteindelijk een monopolie over alle Franse koloniale handel. Deze handel werd gezien als een oplossing voor de staatsschuld van Frankrijk. Maar de compagnie rustte op onrealistische projecten, en beleggers trokken hun geld terug → financiële bestaansvoorwaarde weg → instorten bedrijf.

Introductie: de grote oorlogen van de 18e eeuw

In de 18e eeuw vinden er verschillende oorlogen plaats. Er zijn twee belangrijke oorlogen, waar de andere oorlogen ook onder verdeeld kunnen worden. In deze oorlogen worden belangrijke machtsverhoudingen vastgelegd/verschuiven:

-Oostenrijkse Successieoorlog → vechten om macht en economische invloed in Midden-Europa, vechten om Silezië;

-Zevenjarige Oorlog → controle over de wereldzeeën en internationale handelsroutes.

Men vecht veel om invloed en economische kansen. In deze conflicten gaan veel kleine partijen meedoen, om oude rekeningen te vereffenen en dat soort. Een groot deel van de wereld raakt in deze oorlogen verzeilt.

Het gaat dus om Europese conflicten waarin de hele wereld betrokken raakt. De oorzaak daarvan is dat lokale partijen lokale problemen proberen op te lossen.

Externe staatsvorming: de Oostenrijkse Successieoorlog (1740-1748)

Oostenrijk vs. Pruisen

Deze oorlog begint als Frederick II in 1740 Silezië verovert. Silezië was een belangrijk gebied in de strijd tussen Oostenrijk en Pruisen. Oorspronkelijk behoorde Silezië tot het Koninkrijk van de Bohemen, en daarmee aan de Oostenrijkse Habsburgers (en dus Oostenrijk). Maar het lag aan de grens met Pruisen en Pruisen wilde het gebied graag hebben. Dit omdat Silezië een economisch rijk gebied is vanwege de mijnbouw. Pruisen is als militaire macht ijzer nodig voor de legers → mijnbouw geschikt.

Frederick's invasie was een schending van de Pragmatieke Sanctie (1713), uitgevaardigd door Karel V. De Pragmatieke Sanctie was de algemene overeenkomst tussen de Europese machten (inclusief Pruisen), dat bepaalde dat alle domeinen van de Oostenrijkse Habsburgers (waaronder dus ook Silezië) integraal geërfd zouden worden door de dochter van Karel VI, Maria Theresa. Met het binnenvallen van Frederick II in Silezië werd de Pragmatieke Sanctie door iedereen universeel onerkend → iedereen keerde zich tegen Maria Theresa.

Maar al snel kwam er hulp. Niet alleen van Hongarije, die na een emotionele speech van Maria Theresa 100.000 soldaten stuurde, maar ook van Groot-Brittannië. Echter krijgt Pruisen ook hulp: Frankrijk.

Frankrijk vs. Engeland

Het was logisch dat Frankrijk Pruisen ging steunen. Zij zagen in Oostenrijk de traditionele vijand, en in deze periode heerste Oostenrijk over België. Frankrijk wilde België graag annexeren, maar dat kon niet vanwege de Oostenrijkse heerschappij. Daarnaast wilde Frankrijk het Heilige Roomse Rijk verdeeld houden, omdat ze anders een erg machtige buur zouden krijgen. Pruisen was de sleutel tot deze verdeling.

Engeland wilde niet dat grootmacht Frankrijk zich verder zou kunnen uitbreiden (België), want dan zouden ze wel heel dicht bij Engeland in de buurt komen. Daarom steunden ze Oostenrijk, en daarmee ook de Oostenrijkse heerschappij in België. Tevens was Engeland een landleger nodig, en daarom sloten ze een alliantie met 'landmacht' Oostenrijk (Engeland ligt immers op een eiland).

Vrede van Aken (1748)

In Aken werd in 1748 de vrede gesloten waarmee de Oostenrijkse Successieoorlog ten einde kwam. Groot-Brittannië en Frankrijk rangschikten hun verschillen door een terugkeer naar de status quo van voor de oorlog (status quo ante bellum). België werd weer eigendom van Oostenrijk, maar Silezië bleef bij Pruisen. Pruisen wordt met deze aanwinst dubbel zo groot en dubbel zo rijk. Tevens is er een enorme aanvoer voor het leger, door de bevolking van Silezië.

Externe staatsvorming: de Zevenjarige Oorlog (1757-1763)

Renversement des Alliances

In 1756 zoekt Oostenrijk toenadering tot Frankrijk. De Oostenrijkers zagen dat de opkomst van Pruisen revolutionair was (door de annexatie van Silezië), en een gevaar vormde voor de balance of power. Wenzel Anton von Kaunitz zocht toenadering met Frankrijk → Frankrijk zou België krijgen, en in ruil daarvoor zouden de Fransen meehelpen in de vernietiging van Pruisen. Frankrijk ging op dit aanzoek in, omdat het België in handen zou krijgen. Hiermee kwam een anti-Pruisische alliantie tot stand. Gelijktijdig ontstond er, als reactie, een alliantie tussen Oostenrijk en Engeland.

De allianties zijn nu een precies spiegelbeeld van de allianties tijdens de Spaanse Successieoorlog. Dit noemen we ook wel de Renversement des Alliances, ofwel de Diplomatieke Revolutie → de ommezwaai van bondgenootschappen tussen 1748 en 1757.

Voor de 18e eeuw was een Diplomatieke Revolutie zoals deze eigenlijk niet mogelijk. Door de sterke religieuze invloed stond van te voren al vast wie met wie zou alliëren, op basis van religie.

De Zevenjarige Oorlog is de eerste oorlog waarin ook buiten de Europese grenzen gevochten werd, en waar beslissende slagen geleverd werden. De Zevenjarige Oorlog wordt daarom ook wel gezien als de 'Eerste Wereldoorlog'.

Hetzelfde verhaal

De Zevenjarige Oorlog is eigenlijk een voorzetting van de Oostenrijkse Successieoorlog. Het draait weer om macht en invloed, en het speelt zich weer af in en buiten Europa. Ook zijn dezelfde spelers weer aan bod (Oostenrijk, Pruisen, Frankrijk en Engeland).

Vrede van Parijs (1763)

Bij de Vrede van Parijs mocht Pruisen opnieuw Silezië behouden, de Britten wonnen Frans Noord-Amerika en Spanje ontving Amerika ten westen van de Mississippi. Frankrijk behield de West-Indische 'suikereilanden', de slavenstations in Afrika en een aantal handelsstations in India.

Op p. 307 in Palmer staat een kaartje met de wereld na de Vrede van Parijs. Hierbij zijn een aantal dingen te zien:

-Engeland won Florida (wat ze later weer verloren aan Spanje), en bouwden een rijk op India, voornamelijk door het veroveren van de regio rond Calcutta. Echter krijgt ook Engeland te maken met problemen, als de Engelse kolonies in Amerika in opstand komen tegen het Engelse parlement;

-Frankrijk behield haar gebieden in Noord-Amerika en ten oosten van de Mississippi, de Suikereilanden in West-Indië en de handelsposten in India, tot de komst van de Engelsen (Frankrijk bleef een economische grootmacht).

Zie ook de kaartjes op de volgende pagina.

India en Amerika  na de regelingen van de Vrede bij Parijs (1763). Bekijk ook de kaart op p. 307 in Palmer.

Het Duitse Dualisme

Het German Dualism of Deutscher Dualismus is de benaming voor de continue rivaliteit en het langdurende conflict tussen Oostenrijk en Pruisen om de superioriteit in Duitssprekende gebied. Oorlogen waren hier een onderdeel van, maar race om prestige wie als gelegitimeerde politieke kracht gezien kon worden over de Duitssprekende bevolking.

Echter waren de relaties tussen Pruisen en Duitsland niet altijd vijandig. Ze konden ook samenwerken: bijv. in de Napoleonistische Oorlogen.

De Franse en Indiaanse oorlogen: het strijdtoneel op het Amerikaanse continent

De Franse en Indiaanse oorlogen is een term die gebruikt wordt om vier 17e- en 18e-eeuwse oorlogen aan te duiden die uitgevochten werden op het Noord-Amerikaanse continent, terwijl in Europa ook gevochten werd tussen de verschillende grootmachten. De meeste conflicten vonden plaats tussen de Fransen en Engelsen en de aan hun geallieerde inheemse Amerikaanse stammen.

Onderstaande tabel geeft de vier oorlogen en hun Europese tegenhangers weer:

Jaartallen

Noord-Amerika

Europa

Vredesverdrag

1689-1697

Oorlog van Koning Willem

Negenjarige Oorlog

Vrede van Rijswijk

1702-1713

Oorlog van Koningin Anna

Spaanse Successieoorlog

Vrede van Utrecht

1744-1748

Oorlog van Koning George

Oostenrijkse Successieoorlog

Vrede van Aken

1754-1763

Franse en Indiaanse oorlog

Zevenjarige Oorlog

Vrede van Parijs

 

Oorlog van Koning George (Oostenrijkse Successieoorlog)

Gedurende dit conflict bezetten Britse troepen het Franse fort Louisbourg in Nova Scotia ('Nieuw-Schotland'). Dit vormde een probleemplek gedurende deze oorlog. Het was een voormalig Franse kolonie, maar kende een nieuwe bezetter: Engelsen. Dit betekende dat de bevolking Frans was, maar de heersers Engels. De Engelsen bezetten Louisbourg omdat het hen was toebedeeld tijdens de Vrede van Utrecht. Echter, onder de voorwaarden van het verdrag dat in 1748 de oorlog beëindigde, de Vrede van Aken, werd het fort teruggegeven aan de Fransen.

Een ander strijdgebied is het Caraïbisch gebied. De Engelsen hadden het Asiento, maar de Fransen wilden dat ook hebben. Het overvaren van de Atlantische Oceaan werd in eerste instantie gezien als een taak die weggelegd was voor enkel grotere schepen, maar later kwam men erachter dat je ook met kleinere schepen naar Amerika kon varen → ontstaan piraterij. De Fransen gaan uiteindelijk ook zelf slaven vervoeren, en negeren daarmee in feite het Asiento.

Franse en Indiaanse Oorlog (Zevenjarige Oorlog)

Deze oorlog werd gevoerd door meestal lokale milities, en mede om lokale belangen. Dat waren land en bont. Beide partijen kregen steun van de indianen, met wie ze allianties vormden.

Frankrijk en Engeland op het Indiase continent

De concurrentie op het Indiase continent tussen Engeland en Frankrijk verandert in een oorlog. Beambten gaan eigenmachtig optreden, veelal voor eigen rekening:

  • Engelse East Indian Company: Clive;

-Compagnie française des Indes Orientales: Dupleix, grote tegenhanger van Clive.

In 1754 wordt Dupleix door Frankrijk weer teruggeroepen, doordat hij meerdere nederlagen leed tegen Clive. Deze terugtrekking laat voor Clive de vrije ruimte: in 1757 verjaagt hij de Fransen uit de Bengalen en met zijn overwinning bij de Slag bij Plassey sticht hij een Brits koloniaal rijk in India.

Popular culture en elite culture

Palmer beschrijft twee soorten cultuur in de 18e eeuw: de volkscultuur en de elitecultuur.

Dit zijn de definities volgens Palmer. Echter is hier sprake van teleology. Dit treedt op, op het moment dat er geschreven wordt over bepaalde gebeurtenissen in het verleden, waarbij de schrijver al weet wat de uitkomst was. Dit roept een effect op van: 'dat moest ook wel misgaan'.

Twee zaken zijn klasoverstijgend: ziektes en religie. Hierin waren geen duidelijk scheidslijnen te vinden tussen de hierboven beschreven culturen.

De scheidslijn tussen de volks- en elitecultuur is de cliché-lijn zoals die vaker wordt gehanteerd. Een duidelijk onderscheid, ook in kleiding e.d. Maar betekent dat dan ook dat mensen uit de lagere klassen niet geïnteresseerd waren in kleding? Of in het nieuws? Er wordt gepretendeerd alsof er een hele duidelijke grens was.

Zo schrijft Palmer de volgende sleutelzin: 'The economic system of the eighteenth century, while it contained within itself the seeds of later industrialism, represented the flowering of the older merchant capitalism, domestic industry, and mercantilist government policies which had grown up since the sixteenth century […]'.

Deze zin klopt in feite wel. Europa was in de 18e eeuw een (niet het!) economisch centrum, vanwaar uit Amerika, Azië en Afrika bereikt konden worden. Gevolgen waren een expansie van de globale economie en een verrijking van Europa. Door middel van het kapitalisme van handelaren was dit gelukt, zij staan aan de basis van de economische concentratie op Europa. De inheemse industrie exploiteerde kolonies nog meer, en verrijkte Europa nog meer door de toevoer van velerlei verschillende producten. Het mercantilistische overheidsbeleid zorgde ervoor dat ieder land apart naar een ander werelddeel ging om een ander land te kunnen overstijgen → verdere verrijking door concurrentiestrijd.

Het putting out-system op mondiale schaal

Het putting out-system is eerder behandeld, alleen dan op nationale schaal. Op mondiale schaal zag het putting out-system er als volgt uit:

De onderbroken streep staat voor Europeanen die zich migreerden en zich elders gingen vestigen. De enige exportproducten van Europa waren goud en zilver, en deze gingen meestal naar China.

Europa was het economisch centrum van de wereld rond 1850. Hiervoor waren er (zoals weergegeven in bovenstaande afbeelding) meerdere productiecentra (bijv. ook de Inca's, Chinezen, etc.).

Een eeuw in een zin

In de volgende sleutelzin in Palmer worden feiten, gebeurtenissen en omstandigheden aangeduid: 'So the eighteenth century saw a series of wars and treaties, more wars, treaties, and rearrangements of alliances, all arising over much the same issues, and with exactly the same powers present at the end of the beginning'.

Hierin is het volgende opgenomen:

-'wars and treaties' → de Oostenrijkse Successieoorlog en de Zevenjarige Oorlog (als 2 belangrijkste). Besloten met resp. de Vrede van Aken (1748) en de Vrede van Parijs (1763);

-'rearrangements and alliances' → de Diplomatieke Revolutie (Renversement des Alliances), het feit dat de allianties een ommezwaai maakten in de periode tussen de Oostenrijkse Successieoorlog en de Zevenjarige Oorlog;

-'all arising over the same issues' → macht in Europa op zowel politiek, territoriaal en economisch gebied. Hierbij tellen ook de kolonies mee, ofwel de macht over de expansie;

-'same powers' → Frankrijk, Engeland, Pruisen en Oostenrijk.

Conclusie

Europa heeft het begin gelegd voor een globaliserende economie. Dit is een geleidelijk proces geweest, waarin private ondernemers een rol hebben gespeeld. Zij hebben immers geïnvesteerd in de handelscompagnieën die de schulden hebben opgelost.

Daarnaast nam de handel in omvang toe en kwamen er kwalitatieve veranderingen. Het effect hiervan is dat de concurrentie tussen staten in Europa ook toenam.

De 'Eerste Wereldoorlog' had verschillende effecten:

-effecten in Europa:

  • statensysteem intact;
  • internationale verhoudingen gewijzigd;

-effecten in de wereld:

  • Engeland politiek dominant ('England rules the waves');
  • Engeland economisch dominant.

 

College 7: Staatkundige ontwikkelingen, 18e eeuw

In dit college wordt gekeken naar nieuwe ontwikkelingen in de eerder behandelde gebieden, met daarbij de nadruk op verlicht despoten en het buitenlands beleid.

Introductie

Bij de interne staatsvorming draait het om beleid en legitimering. Hier zijn 3 voorbeelden van:

-Enlightened Despotism → verlichte despoten, variant op de absolutistische staat;

-Engeland → stappen richting het parlementaire systeem;

-Verenigde Staten van Amerika → via de onafhankelijkheidsoorlog creëren zij de eerste democratische staat.

Er wordt ook gekeken naar wat de invloed van de Verlichting was. Dit is vooral toegespitst op de Wetenschappelijke Revolutie, de Natural Law en Natural Right en de Philosophes. De relatie tussen burger en staat wordt steeds meer seculier in deze tijd. In Engeland staat hier de Bill of Rights centraal in (John Locke).

De relatie tussen de burger en de staat veranderd ook (als gevolg van de Verlichting): geen bemoeienis met religie, geen gewoonterecht meer en burgers moesten beschermd worden door hun staat. Deze ideeën slaan aan omdat er een groeiende middenklasse is en deze ideeën onder hen goed verspreid kunnen worden door middel van goed leesbare pamfletten en leesgezelschappen.

Verlicht Despotisme

Het oude en bekende plaatje van een monarch of vorst had een autoritaire/autocratische lading. Deze vorsten streefden vaak naar een centralistische politiek.

Door de Verlichting komt hier verandering in. Het Despotisme duidt hier een vorst of monarch aan (despoot); je kan dus ook spreken van 'verlicht monarch'. Deze monarchen en vorsten gaan in dezelfde stijl regeren als het absolutisme, maar doen dat aan de hand van de normen van de Verlichting:

-doel: dienen van het algemeen belang ('first servant of the state');

-legitimatie: seculier, op basis van nut voor de maatschappij;

-stijl: hervormingsgezind, radicaal.

Zo moest rechtspraak in het vervolg rationeel zijn, en mochten er geen vrijgestelde groepen meer zijn. De vorsten hebben meer aandacht voor hun onderdanen, maar wekken alsnog verzet op omdat ze geen respect hebben voor hun historische privileges. Ook het doorgaande streven naar centralisatie viel niet overal in even goede aarde.

Verschil met de absolute vorsten

Wat waren de verschillen tussen Verlichte Despoten van de 18e eeuw en de absolutistische vorsten van de 17e eeuw?

Absolutistische vorst
17e eeuw

Verlicht Despoot

18e eeuw

- Onverschillige houding en laag tempo;

- Geïnteresseerde houding en hoog tempo;

- Autorisatie van macht op basis van goddelijkheid/goddelijke afkomst;

   'L'état, c'est moi' (Lodewijk XIV)

- Autorisatie van macht op basis van nut voor de maatschappij;

   'I'm the first servant of the state' (Frederik de Grote[35])

- Religieuze basis;

- Seculiere basis → streven naar rationeel en reformatorisch te zijn;

- Reconstructie van de staat op basis van 'Gods wil';

- Reconstructie van de staat op basis van rede en ratio;

Het Verlicht Despotisme was eigenlijk een versnelling van de oude monarchie en rechtvaardigde zichzelf door reden/ratio en seculier nut.

De enige overeenkomst tussen absolutistisch vorst en Verlicht Despoot is dat men met dezelfde plannen doorging (centralisatie, etc.).

Verlicht Despotisme in de praktijk

Het Verlicht Despotisme in de praktijk zal uitgelegd worden door dit toe te spitsen op verschillende contemporaine vorsten.

Frankrijk: Lodewijk XV (1715-1774)

Tot 1723 trad Phillipe d'Orleans op als regent, omdat Lodewijk XV toen nog te jong was om zelf te kunnen regeren. D'Orleans was belast met de taak om de oorlogsschulden op te lossen. Hij slaagde hier echter niet in, en werd verbannen.

Lodewijk XV kon deze schulden ook niet in z'n eentje oplossen, maar kreeg hulp van Fleury. Dit was de leider van het kabinet. Lodewijk XV was onverschillig, en dat is ook terug te zien in zijn regeerperiode. Niets voor niets is van hem de volgende uitspraak afkomstig: aprés moi, le déluge (na mij de storm). Zijn bestuur was echter wel verlicht.

De belasting is tijdens de regeerperiode van Lodewijk XV opnieuw een probleempunt. De adel en kerk betaalden geen belasting. Deze druk komt dus volledig op de onderste klassen. Deze krijgen hierdoor ook steeds meer moeite met het voeren van oorlogen, omdat zij die indirect betalen.

Het volk krijgt steun van de parlements (adellijke rechtbanken). Ook zij gaan zich verzetten tegen de oorlogen, zeker als dit leidt tot belastingheffingen. Als reactie probeert Lodewijk de parlements af te schaffen. Er komt een instelling van 7 nieuwe gerechtshoven, met intendanten (1768). Dit zijn de zogenaamde Maupeou parlements. Deze strategie werkt gedurende de Zevenjarige Oorlog, maar daarna is de situatie niet meer houdbaar.

Het argument dat Maupeou in zijn parlements stopte, was dat hij (als kabinetsleider) streefde naar meer uniforme rechtspraak.

In 1774 herstelde Lodewijk XVI de oude parlements toch weer, om de adel gerust te stellen.

Frankrijk: Lodewijk XVI (1775-1791)

De opvolger van Lodewijk XV is Lodewijk XVI. Zijn belastinghervormingen mislukken. In 1787 vaardigt hij het Edict van Tolerantie uit (college 5, Voltaire). Dit edict schreef een gewetensvrijheid voor, en beëindigde daarmee de vervolgingen op niet-katholieken.

Oostenrijk: Maria Theresa (1740-1780)

Ook in Oostenrijk was geprobeerd om een absolutistische staat te creëren, maar dit is mislukt. Er zijn 3 grote gebieden die ieder een grote mate van onafhankelijkheid hebben. Zij worden onderling verbonden in een Personele Unie. Hierdoor kent men wel een gezamenlijke vorst en een gezamenlijke landdag[36] (trage vergadering tussen de adel en de vorst) → er was dus ook sprake van een adellijke stand. Er is dus een samenspel van vors en adel, waar het volk niet in kan participeren.

Dit is wat allemaal vooraf ging. Met de komst van Maria Theresa komen er veranderingen:

-minder landdagen met de adel van Oostenrijk en de Bohemen → Maria Theresa blijft wel met de adel praten, omdat zij een betere machtspositie hadden in verband met de Ottomanen. De Hongaren dreigden namelijk me de Ottomanen te gaan samenwerken;

-bestuurlijke integratie Oostenrijk en de Bohemen, aan het hof komt een indeling die beide gebieden besturen;

-mercantilistisch beleid;

-bescherming van Lijfeigenen → belangrijk kenmerk van Verlicht Despotisme. Dit wordt versterkt door rondreizende rechters.

Oostenrijk: Jozef II (1780-1790)

Maria Theresa wordt opgevolgd door haar zoon, Jozef II. Deze komt met een pakket aan veranderingen, die de omstandigheden van de lagere klassen beter maken. Hij was meer een Verlicht Despoot dan zijn moeder:

-lijfeigenschap afgeschaft;

-gelijke belastingen;

-gelijke straffen;

-rechtspraak verbeterd;

-persvrijheid;

-godsdienstvrijheid;

-gelijke rechten Joden;

-confiscatie kloosters;

-minder Landdagen → dus nog wel een steven naar centralisatie;

-efficiëntere bureaucratie;

-geheime politie → enige minder democratische puntje.

Dit beleid is echter zo'n radicale ommekeer, dat het maar kort voortduurt.

Oostenrijk: Leopold II (1790-1792)

De opvolger van Jozef II, Leopold II, vaart een veel gematigdere koers:

-probeert de adel voor zich te winnen;

-meer Landdagen, die weer bijeen mogen komen;

-herstel van het lijfeigenschap in de Bohemen;

-meer onafhankelijkheid voor de Hongaren.

Overeenkomsten

De overeenkomsten tussen Frankrijk en Oostenrijk zijn te vinden in de hervormingen en de gelijke rechten:

-hervormingen:

  • radicaal;
  • rationeel;
  • efficiënt bestuur;
  • rechtspraak is uniform + gelijke rechten;

-gelijke rechten:

  • religieuze minderheden;
  • lijfeigenen;

-de overheid werkt voor iedereen → de vorst is er nu voor de staat i.p.v. andersom.

Maupeou parlements

Deze rechtbanken ontstonden toen de Franse regering na de Zevenjarige Oorlog zocht naar nieuwe manieren om effectieve centrale controle te verkrijgen door de rechtbanken als politieke kracht te elimineren. Dit was mede gemotiveerd door de enorme schulden na de Zevenjarige Oorlog, en maakt de Maupeou parlements een voortvloeisel uit economische hervormingen. De oude rechtbanken waren vooral aristocratisch (en dus machtig). Deze wilden geen belasting betalen, en dat vormde een probleem voor het oplossen van de oorlogsschuld.

Het antwoord hierop werd de Maupeou parlements. De rechters in deze rechtbanken hadden geen 'eigendomsrecht' op hun zetel, maar werden gesalarieerde officieren die aangewezen werden door de kroon (vorst), met de verzekering van een verstevigde ambtstermijn.

Het werd voor deze rechters verboden om overheidsedicten te verwerpen of om hun constitutionaliteit door te geven. Ze werden beperkt tot puur juridische functies. Onderliggende gedachte van deze parlementen was dat er getracht werd, de wetten en juridische functies meer universeel te maken.

Lodewijk XVI restaureerde de oude rechtbanken weer. Op deze manier kon hij de adel tevreden stellen, en had hij als vorst een machtigere positie.

Engeland

Vanaf 1714 heerste de Hannover-dynastie over Engeland. De overheidsfinanciën werden geregeld door Walpole. Het kabinet legt verantwoording af aan het parlement, en de House of Commons controleert het parlementair systeem.

Er komt meer centralisatie van bestuur in Engeland. In het parlement organiseert de oppositie zich steeds meer. Het kabinet en het parlement gaan steeds meer samenwerken, waardoor de soevereiniteit bij het parlement komt te liggen. Dit samenspel van oppositie en parlement + kabinet en parlement zorgt ervoor dat het parlement zich ontwikkeld van een standeninstituut naar een democratisch instituut.

Wat ook meetelt is dat de hogere adel (Whigs) continu probeerde om over de lagere adel (Tories) te heersen.

De ontwikkeling van het Britse Parlement

De positie van het Britse parlement veranderde in de 18e eeuw. Dit begon al in 1707, bij de Acts of Union, waarbij de parlementen van Schotland en Engeland samengingen (het hieruit volgende Parliament of Great Britain heeft tot 1800 bestaan).

Het parlement in Engeland was aan het begin van de 18e eeuw erg superieur. Er was geen sprake van politiek despotisme of verlichte ideeën. Er waren echter wel vele onderstromen van ontevredenheid. Op basis van deze ontevredenheid kwam er een hervormingsbeweging op gang. Er was een rijk en divers patroon aan klachten, waardoor veel mensen zich bij de hervormingsbeweging aansloten. De beweging kreeg ook steun van John Wilkes en Edmund Burke (politieke hervormers). De beweging won aan kracht door de Franse Revolutie.

De klap voor het Britse parlement kwam toen ze haar centrale macht wilde versterken. Dit leidde tot zowel binnen als buiten het parlement voor onrust. Binnen het parlement zette het de Whigs (aristocraten) op tegen de koning. Er was geen gelijk vertegenwoordiging van kleinere en grotere gebieden, en een centralisatie zou dat alleen nog maar erger maken. Niet-aristocraten, die de kleinere gebieden bestuurden en daarmee de dupe zouden worden, gingen daarom vrienden worden met de koning → op deze manier kon de koning veranderingen in het parlement doorvoeren.

Buiten het parlement om gingen kleinere parlementen hun eigen macht versterken. Dit, gecombineerd met de steun aan de koning, maakte dat het parlement transformeerde van een geselecteerd lichaam dat in privé bijeenkwam, tot een moderne en representatieve institutie die antwoorden kon geven op het publiek.

Centralisatie buiten Engeland

Er vond ook centralisatie buiten Engeland plaats. Dit was vooral in gebieden waar de Engelse regering een machtsuitoefening had. Dit was in India en Amerika:

-India:

  • 1773:   East India Company onder toezicht regering;

           East India Company benoemt gouverneur-generaal;

           parlement benoemt raad van toezicht;

  • 1784:   East India Company komt onder toezicht van het Board of Control;

→ langzaamaan steeds minder macht voor de EIC, India komt als kolonie steeds meer onder het bestuur van de staat

-Amerika:

  • 1773:   eerste van reeks nieuwe belastingen;
  • 1775:   oorlog met kolonisten (Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog; zie verder dit college).

Amerikaanse Revolutie

Vanaf 1763 domineert Engeland Noord-Amerika, als het de Fransen verjaagd heeft. Er bevinden zich 13 koloniën, die onder een zogenoemde charters stonden. Een charter is de toekenning van gezag of rechten, waarin staat dat de schenker formeel erkent dat de ontvanger de rechten mag uitoefenen die hem zijn toegekend. Deze schenker behoudt superioriteit (of soevereiniteit), en de ontvanger geeft toe aan een beperkte (of inferieure) status binnen deze relatie. De charters werden hierom ook verleend door handelscompagnieën. De Britse regering onderscheidde 3 soorten kolonies voor de charters:

-Koninklijke koloniën;

-eigendomskoloniën;

-corporatieve (bedrijfs-/industrie-) koloniën.

De laatste, de corporatieve koloniën, was van toepassing op de koloniën in Noord-Amerika. Dit betekende dat Engeland import- en exportbelastingen ging heffen. Dit werd ook gedaan vanuit het principe dat zij (de Engelsen) de Fransen hadden verjaagd. Nu wilden ze daar vanuit de Engelse kolonisten iets voor terug hebben → belastingen.

Het verzet tegen deze belastingen groeit. Dit komt vooral omdat de kolonisten belastingen moesten betalen, terwijl ze niet gerepresenteerd werden in het Britse parlement → 'no taxation without representation'. Desondanks komen er verschillende belastingmaatregelen:

-Sugar Act (1764) → ook wel bekend als de Revenue Act. Regelde taxatie op suiker en verhoogde de belastingen op melassesuiker (hele donkere suiker) in Amerika en West-Indië. Het verbood sluikhandel, en was een mercantilistische maatregel. Het was een voorloper van de Stamp Act;                                                       Staatkundige weergave van Amerika in 1775,

-Stamp Act (1765) → belasting die zou gaan   met rechts de Dertien Koloniën en in het midden

over het gebruik van papier. De Stamp Act    de Indian Reserve, die bij de Quebec Act voor

was eigenlijk een zegelrecht, dat                  een groot deel aan Franse Canadezen werd

wettelijke documenten, vergunningen,           gegeven. Links het gebied wat toentertijd nog in

commerciële contracten, kranten,                   Spaanse handen was (Spaanse Rijk tot 1898).

testamenten, pamfletten en zelfs

speelkaarten betrof. Deze Act was ingevoerd om e kosten van het in stand houden van een staand leger na de zevenjarige oorlog te kunnen betalen. De Stamp Act zorgde voor gewelddadig en gecoördineerd verzet in de kolonies. De Sugar Act was de voorloper van deze Act;

-Townshend Duties (1767) → ook wel bekend als de Townshend Acts. Vernoemd naar Charles Townshend, de toenmalige Britse minister-president. Deze Acts zorgde voor een belastingheffing op alle geïmporteerde goederen. Townshend wilde met deze regeling proberen de kolonies duidelijk te maken dat ze onder Britse controle stonden (i.v.m. de onrust). De Acts werden verworpen door de koloniën;

De onrust escaleert in 1773 bij de Boston Tea Party. Het Britse parlement had eerder dat jaar de East India Company toestemming gegeven om thee rechtstreeks te kunnen verkopen aan Amerika ('Tea Act'). De compagnie zat in financiële moeilijkheden, maar had wel een enorm surplus aan thee. Een directe doorverkoop zonder tussenhandel betekent dat de prijs nauwelijks stijgt, en de handelaren dus relatief weinig verdienen aan de verkoop van thee. Bij de eerste de beste lading thee die de haven van Boston binnenvaart, entert een groep handelaren de schepen en gooien de lading thee overboord.

Van vechten komt het nog niet. Maar er komen wel oorzaken. Eén daarvan is de Quebec Act van 1774. Deze Act verschafte de veroverde Canadese Fransen een eigen regering, die vrijheid garandeerde van het Franse burgerlijke recht en de katholieke religie. Belangrijkste - en meest aanstootgevende maatregel - was de gebiedsuitbreiding over de Indian Reserve. Het verlengde de grenzen van Quebec langs de Ohio-rivier. Hiermee werden de claims van de 13 koloniën ongeldig. De Engelse kolonisten/'Amerikanen' zagen dit als een directe aanval.

Het vechten kon hierdoor niet lang meer uitblijven, en in 1775 escaleert het conflict in een oorlog als een Britse generaal Gage een legereenheid stuurt om ongeautoriseerde wapens in Concord (Massachusetts) te veroveren.

Intolerable Acts

In 1774 nam het Britse parlement een aantal wetten aan, n.a.v. de Boston Tea Party in 1773. Deze wetten bestonden uit de volgende:

-Boston Port Act → sloot de haven van Boston voor handel;

-Massachusetts Government Act → verbood samenscholingen in de steden en herriep de stichtingsoorkonde van de kolonie;

-Impartial Administration of Justice Act → onttrok alle Britse beambten aan de rechtspraak van Massachusetts;

-Quartering Act → de kolonisten moesten Britse soldaten inkwartieren;

-Quebec Act (zie hierboven).

→ deze wetten ontnamen Massachusetts zijn zelfbeschikkingsrecht en andere oude voorrechten, wat in de Amerikaanse koloniën tot protesten en verzet leidde. Deze kwestie leidde mede tot de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog (1775-1783). In feite kwamen al deze maatregelen neer als een straf voor Boston, waarmee ook heel Massachusetts geraakt werd.

Verzet van de kolonisten

Binnenlands ontstond er n.a.v. de verschillende Acts vormen van (georganiseerd) verzet:

-1774: First Continental Congress → dit was het antwoord op de goedkeuring van het Britse parlement van de Intolerable Acts. Het verzet tegen tussen de dertien koloniën moest gecoördineerd worden. Er kwam een overeenkomst tussen de koloniën. Ook werd de Articles of Association aangenomen, die Britse goederen moest boycotten. Eveneens werd besloten dat de Bill of Rights ook zou moeten gelden voor Amerikaanse onderdanen;

-1775: Second Continental Congress → besloten werd tot de oprichting van het Continentale Leger (Continental Army), met generaal George Washington als opperbevelhebber. Op 4 juli 1776 nam het Tweede Continentaal Congres, onder voorzitterschap van John Hancock, de Onafhankelijkheidsverklaring (Declaration of Independence) aan. Na deze onafhankelijkheidsverklaring trad het Tweede Continentaal Congres op als de de facto regering van de nieuwe natie (eenheid). In 1778 formaliseerde het zijn eigen rol met het aannemen van de Articles of Confederation.

→ deze congressen hielden gemeen dat zij een verzet waren over de koloniale grenzen heen, en onder invloed stonden van het overwaaien van de Verlichting naar Amerika. De stichting van de VS was voor velen het bewijs dat de ideeën van de Verlichting praktisch toepasbaar waren.

Verlichting in Amerika

Door toegenomen welvaart en burgerij groeiden de economische betrekkingen tussen de kolonies. Dit leidde tot urbanisatie en verkeer tussen de koloniën. Er ontstond een markt in de burgerij.

Gezamenlijk met de mediaproductie komt ook de Verlichting aan in Amerika. Deze wordt hier vooral vertaald naar de eigen behoeften, waardoor er een sterk religieuze tint aan komt. De Verlichting wordt in Amerika de Great Awakening genoemd, en is vrijwel hetzelfde in Europa. Behalve dan dat er in Amerika een veel sterkere religieuze kleur aan verbonden zit.

Iemand die het verzet van Amerika tegen Engeland steunt en aanwakkert is Thomas Paine (1737-1809). Hij schreef in 1776 het boek Common Sense. In Common Sense stelt Paine dat gewone mensen de gelijke zijn van de landadel. Op die manier vertolkt hij de wrevel van de kolonisten die verlangen naar onafhankelijkheid van Groot-Brittannië. De enige basis van politieke legitimiteit, zegt Paine in Common Sense, is algemene, actieve instemming. "Belasting zonder vertegenwoordiging" (taxation without representation) is onrechtvaardig, en de mensen hebben het recht zich te verzetten wanneer het contract tussen regeerder en geregeerden is verbroken. Common Sense had een grote invloed op de hoeveelheid steun die werd verkregen voor de groeiende opstand in de koloniën. Het lijdt geen twijfel dat deze tekst voor veel jongemannen een belangrijke stimulans betekende om zich door het Continental Army te laten rekruteren. Paine geloofde ook in de overwinning en schonk de opbrengst van het pamflet aan het leger van de opstandelingen, dat de strijd zou aangaan met het professionele leger van Groot-Brittannië. Het boek werd een enorm succes, en door vrijwel iedereen gelezen. Hierdoor verspreidden de ideeën van de Verlichting (of Great Awakening) zich snel door Amerika.

Een ander bekend (en belangrijk) boek van Paine was Rights of Man. Hierin rechtvaardigde hij de revolutie van het Amerikaanse volk.

De Onafhankelijkheidsverklaring als spiegel van de Verlichting

De Onafhankelijkheidsverklaring weerspiegelde de natural law-filosofie, omdat de verklaring stelde dat 'alle manen gelijk geschapen zijn, en dat ze door hun maker begiftigd zijn met onvervreemdbare rechten: (o.a.) vrijheid, leven, nastreven van geluk'.

Er zit hier wel een kanttekening aan. De beschreven vrijheid en gelijkheid werd niet op iedereen toegepast. Voor de slaven in Amerika werden deze rechten geblokkeerd door een interne politieke wapenstilstand, tot de slavernij uiteindelijk werd afgeschaft met het Dertiende Amendement van Lincoln in de Amerikaanse Burgeroorlog (1861-1865).

Constitutievorming

De Amerikaanse constitutie werd in een aantal stappen gevormd:

-1777 → Articles of Confederation: formalisering en aanname eigen rol (zie boven);

-1787 → Constitutional Convention: ook wel bekend als de Philadelphia Convention. Dit is de conventie waar de constitutie van de Verenigde Staten werd aangenomen. Dit ging echter niet zonder de nodige compromissen, o.a. over de slavernijkwestie;

-1789 → constitutie aanvaard.

Amerikaanse Revolutie: conclusie

De Amerikaanse Revolutie was de eerste (grote) Revolutie die aangeslingerd was door de ideeën van de Verlichting. Dit zorgde in Amerika voor de vorming van een natie en een identiteit. De aankomst van de Verlichting in Amerika kwam door de sterke invloed van de philosophes Montesquieu en Locke. Deze twee liggen ook ten grondslag aan de constitutie van Amerika.

Het winnen van de Revolutie door de Amerikanen geeft hen een bepaalde boost, alsof ze nu een bepaalde missie in de wereld hebben → dragers van democratie.. Vertaald zich in de Manifest Destiny (19e eeuw).

Catharina de Grote en haar buitenlands beleid

Belangrijke noot vooraf: Catharina de Grote is Catharina II, en niet Catharina I.

Territoriaal gezien was Catharina de Grote één van de belangrijkste bouwers van het moderne Rusland. Haar supreme plan was om Pools en Ottomaans grondgebied te veroveren, gezamenlijk met de losse gebieden die Rusland scheidden van Europa.

Een resultaat van deze expansionistische politiek waren meerdere delingen van Polen. Bij alle drie de delingen was Catharina aanwezig. Catharina is voor een groot deel in haar buitenlands beleid geslaagd. Echter was ze door haar expansionistische gedrag niet het toonbeeld van een Verlicht Despoot.

Pugachev Rebellion

Maar ook elders in Europa rommelde het. Dit kwam door de Pugachev Rebellie. Deze rebellie begon in 1773, toen Emelian Pugachev (voormalig soldaat), verscheen aan het hoofd van een opstand in de Oeral. Hij verkondigde zichzelf als de lang verloren tsaar Peter III, die terug was gekomen van lange reizen door Egypte en het Heilige Land.

Peasants konden in deze periode individueel verkocht worden → uiteenrukken van families. Pugachev wilde de horigheid beëindigen, ervoor zorgen dat peasants niet meer als individu verkocht konden worden, en een einde maken aan slavernij en belastingen.

Door deze stelling kreeg hij veel volgers, en trok vervolgens brandstichtend en plunderend door Rusland. Hij vermoorde bij deze tocht priesters en landheren. In 1774 wordt zijn leger echter getroffen door een ziekte bij de Wolga, en door een verraad van een aantal van zijn volgelingen wordt Pugachev opgepakt. Zonder een echte zitting wordt hij ter dood veroordeeld. Ironisch is dat Catharina de Grote tegen martelen was, maar ze liet Pugachev's dood geschieden door hem te vierendelen.

De Pugachev Rebellie was de meest gewelddadige opstand ooit van peasants in Rusland. Gevolg van deze rebellie was dat de staat (net als in Pruisen), meer dan ooit kwam te liggen op een overeenkomst tussen de heerser en de hogere klassen.

De Pugachev Rebellie was de laatste peasantopstand in Rusland. Het antwoord van Catharina op deze opstand was onderdrukking en meer macht voor de landheren.

In Rusland leidde de Verlichting vooral tot een verdere verwestering.

Polen

Ook Polen was een hotbed in de 18e eeuw. In 1791 krijgt Polen een nieuwe constitutie:

-koningschap erfelijk;

-versterkte de uitvoerende regering (mede gevolg van bovenstaand punt);

-reduceerde de kracht van de grote mogendheden;

-burgers in de steden kregen politieke rechten.

Echter werden de Poolse hervormers         De drie delingen van Polen (1772, 1793 en 1795)

aangezien voor Franse Jacobijnen, en

uit angst voor de Franse Revolutie viel Catharina in 1792 Polen binnen, en vernietigde de constitutie.

Het binnenvallen in 1792 leidde tot de tweede deling van Polen. In totaal zijn er 3 geweest:

  • 1772 → Eerste Deling, Polen verliest de buitenste gebieden. Deze deling ontnuchterde de        

Polen, die hun inspanningen voor een nationale herleving vernieuwden, en hoopten om

een effectieve soevereiniteit te kunnen creëren die het land tegen buitenstaanders zou kunnen beschermen. Deze inval was nog onderdeel van Catharina's expansionistische politiek, en daarmee een agressieve aanval;

-1793 → Tweede Deling, dit na aanleiding van het binnenvallen van Catharina de Grote in 1792. Dit was meer een defensieve aanval;

-1795 → Derde Deling, verdeelde wat er nog van Polen was overgebleven. Polen verdween als een politieke entiteit.

De drie delingen vonden constant plaats tussen Rusland, Pruisen en Oostenrijk. Deze delende machten rechtvaardigden hun houding op basis van verschillende gronden en zagen het zelfs als een 'verlichte diplomatische winst', waarbij zij een oorlog onder henzelf hadden voorkomen. Er werd ook gesteld dat de delingen van Polen een einde maakten aan een oude oorzaak van internationale rivaliteit en oorlog → het verwisselen van anarchie voor een meer stabiele regering.

De delingen van Polen lieten zien dat, in een wereld waar grootmachten waren verrezen door beschikking te hebben over een modern staatsbestel, het gevaarlijk was om niet sterk te zijn. De delingen van Polen veranderden de balans van Europa als geheel, en het Poolse verzet werd gezien als het vroegste voorbeeld van modern revolutionair nationalisme in Europa.

Conclusie

In de 18e eeuw vinden er bestuurlijke hervormingen/veranderingen plaats:

-centralisme → vrijwel overal naar gestreefd en overal mislukt;

-rationalisatie → verlicht despotisme;

-Algemeen Belang → first servant of the state i.p.v. een Zonnekoning en l'état, c'est moi;

-representatie → als bindende factor in de parlementshervorming in Engeland en de Amerikaanse Revolutie.

De invloed van de Verlichting is in de staatkundige ontwikkelingen van de 18e eeuw onmiskenbaar:

-Verlicht Despoten;

-Amerikaanse Revolutie.

 

 

 Een aflaat hield in dat een leek geld moest betalen voor een document waarmee hij zich korter in het vagevuur zou bevinden, alvorens hij de hemel zou kunnen betreden. Gebaseerd op La Divinia Commedia van Dante.

[2] Hierin werd het Reservatum Ecclesiastum opgenomen, waarin stond dat kerkelijken die Lutheraans werden hun territorium moesten opgeven. De religie van de vorst werd de religie van het territorium.

De Slag bij de Milvische Brug is bekend omdat Constantijn hier een zogenaamde zonnehalo zag. Wat hij daarin zag was echter het Chi Rho-embleem. Constantijn werd in zijn visioen verteld dat hij 'in dit teken zou overwinnen'. Hij won, en sindsdien is het Chi Rho-embleem verbonden met het gezegde In Hoc Signo (IHS): 'in dit teken zult u overwinnen'.

Deze boeren gingen thuis produceren, vandaar dat er in deze context ook wel gesproken wordt van 'huisindustrieën': nijverheid van arbeiders die thuis werken.

Kleine correctie t.o.v. Palmer: hij stelt dat de boeren alles krijgen aangereikt om zo goedkoop en zo laag mogelijk te produceren. Echter was dit niet waar, er werden enkel grondstoffen geleverd, geen zaken als weefgetouw etc.

Een rechtspersoon waarvan het maatschappelijk kapitaal verdeeld is in aandelen die in beginsel vrij overdraagbaar zijn. De naamloze vennootschap is 'naamloos' omdat er bij de nv geen verplichting bestaat tot het houden van een register van aandeelhouders. De vennoten blijven als het ware buiten beeld; zij zijn anoniem. De nv is de meest geschikte vennootschap voor grootschalig aandeelhouderschap van vennoten die elkaar niet hoeven te kennen. 

Het is hier te simpel om van slechts 'Valois' te spreken. In engere zin werd Frankrijk al vanaf 1328 bestuurd door het huis Valois (Filips VI De Gelukkige). Angoulême slaat hier op een graafschap uit de 9e eeuw, die door Richard Leeuwenhart beëindigt wordt → opname in het Frans koninklijk huis.

Als gevolg van de Honderdjarige Oorlog: de macht is verschoven naar regionale parlementen en baronnen.

Vergelijkbaar met de bourgeoisie: handelaren of kooplieden die bepaalde privileges genoten en daarmee dus boven de 'normale' bevolking uitstegen.

Versailles is de plaats net buiten Parijs waar Lodewijk XIV zijn enorme huiscomplex liet bouwen. Het moest een enorme grandeur hebben om de wereldlijke macht van de vorst uit te kunnen stralen.

Polen is vrijwel haar gehele geschiedenis verdeeld geweest: een gevolg van niet op tijd moderniseren.

Defenestratie betekent letterlijk: 'uit het raam gooien'.

 Kosmopolitisch: op de hele wereld gericht

Brandenburg was in de Middeleeuwen gesticht als grensstaat, bedoeld om van daaruit de grenzen te kunnen bewaken tegen oprukkende agressieve Slavische volkeren.

Staat ook wel bekend als Frederik III, omdat hij de derde keurvorst van Brandenburg was. Frederik I is dus zijn vorstennaam!

 Frederik Willem leefde van 1640-1688. Hij bezocht in de eerste jaren van zijn termijn de Republiek, dus laten we zeggen in de periode 1640-1645. In deze periode verkeerde de Republiek in de Gouden Eeuw, wat dus een duidelijk effect heeft gehad op Frederik Willem. De Gouden Eeuw kalfde pas af in de Republiek na het zogeheten 'Rampjaar' van 1672

 Hier waren boeren die het gelukt was te ontsnappen naartoe gevlucht. Anderen zochten hun heil in een landlopers/vagebondbestaan.

 Argwaan tegen de kerk was al eerder begonnen. Tijdens de crisis van de 14e eeuw vroeg men zich af waarom de Zwarte Dood juist hen moest bereiken.

Natuurrecht is verondersteld hoger of beter recht dat niet uit de wil van de overheid voortvloeit. In de wijsbegeerte is natuurrecht de aanduiding van een meer dan tweeduizend jaar bestaande wijze van denken over mens en maatschappij, die berust op de grondgedachte dat er een menselijke natuur bestaat en dat ook de samenleving berust op een natuurlijke ordening (Natuurwet).

Als iets berust op deductie: afleiden van het bijzondere uit het algemene/toepassing van een algemene regel op iets specifieks.

De eerste telescoop werd gebouwd door Hans Lippershey of Sacharias Jansen, omstreeks 1608 te Middelburg.

Een staatsvorm waarin de godheid als onmiddellijke gezagsdrager wordt beschouwd.

De Commonwealth of England (1649-1660) was een republikeins bestuur van Engeland en Wales, samen met alle kolonies en Kroonbezittingen van de periode. Al snel breidde het zich echter uit tot geheel Groot-Brittannië en Ierland. Het gemenebest werd opgericht in 1649, nadat koning Karel I van Engeland werd onthoofd op 30 januari. Dit was tegelijk het einde van de Engelse Burgeroorlog.

 De Romantiek was een stroming uit de 18e en 19e eeuw die zich afzette tegen de Verlichting. Tijdens de Romantiek werd de subjectieve ervaring als uitgangspunt genomen. Hierdoor kwamen introspectie, intuïtie, emotie, spontaniteit en verbeelding centraal te staan.

Overdreven hartstochtelijk en hoogdravend

 In deze context staat dit woord synoniem aan 'verdrag'.

 Dit is een term in die in Noord-Amerika gebruikt werd om de Charter Generation van slaven aan te duiden gedurende de Europese kolonisatie van Amerika, voor 1660.

 Dit is de term voor de traditionele vorm van slavernij. Er wordt hier gesproken van Chattel (onroerend goed), omdat de mensen behandeld werden als persoonlijk eigendom.

 Toen Lodewijk XV de troon moest overnemen, was hij nog maar 5 jaar. D'Orleans behield voor zolang de troon bezet, tot Lodewijk XV oud genoeg was om zelf te kunnen besturen.

 Met Asciento wordt in dit geval Asciento de negros bedoeld. Dit was de berekening van het aantal personen dat in een schriftelijk vastgestelde termijn aan de Spaanse koloniën als slaaf mocht worden geleverd. Bij de Vrede van Utrecht eisten de diplomaten dat het Asiento in handen kwam van Groot-Brittannië. Het Asiento-verdrag van 1713 bepaalde dat de Engelsen 144,000 slaven in een periode van dertig jaar mochten invoeren, 4.800 per jaar. Het werk is uitgevoerd door de South Sea Company. De Nederlanders hadden het nakijken, maar belegden massaal in de South Sea Company. Tussen 1739 en 1748 werd het Asiento opgeschort. Tussen Engeland en Spanje brak de zogenoemde Oorlog om Jenkins' oor uit vanwege de sluikhandel op Zuid-Amerika. Na de Vrede van Aken (1748) begonnen nieuwe onderhandelingen over de resterende vier jaar. Het overleg stokte en het Asiento is in 1750 toen ook het Verdrag van Madrid (1750) werd gesloten, terugverkocht aan de Spanjaarden.

 De Pragmatieke Sanctie van 1549 voorzag in een onverdeelde successie van de Habsburgse Nederlanden

Voorbeeld van de nieuwe oorlogvoering: geen oorlogen tussen volkeren, maar tussen regeringen.

Eerste minister van het Heilige Roomse Rijk gedurende de regeringsperiode van Maria Theresa.

Er wordt hier gesproken van 'wars', omdat de Oostenrijkse Successieoorlog en de Zevenjarige Oorlog twee 'kernoorlogen' zijn waaronder veel meer oorlogen werden gevoerd

Frederik de Grote was de verlicht despoot van Pruisen. Hij werd echter in 1806 verslagen door Napoleon bij de Slag bij Jena, waarna het Heilige Roomse Rijk in elkaar donderde.

 Landdag is een synoniem van 'rijksdag', ofwel parlement. In ieder land kent het woord 'parlement' een andere aanduiding. Landdag en Rijksdag zijn daar twee vormen van, maar bijv. Parliament in Engeland is daar ook een voorbeeld van. Deze verschillende termen wijzen dus op hetzelfde principe: een parlement. Belangrijk is wel te realiseren dat een term wel kan bepalen of het parlement nationaal of regionaal/lokaal georiënteerd is!

 Lagerhuis in het Britse Parlement, en onderdeel van het tweekamerstelsel. De andere kamer is de House of Lords, ofwel Hogerhuis. Het Lagerhuis bestaat uit 650 leden die volgens een enkelvoudig districtenstelsel worden gekozen (een meerderheidsstelsel, waarbij een relatieve meerderheid in een district voldoende is om gekozen te worden). Het Lagerhuis komt bijeen in het Palace of Westminster. Er valt ook te zeggen dat het Lagerhuis de Tweede Kamer weerspiegelt, en het Hogerhuis de Eerste Kamer.

 Het kan vreemd overkomen dat er nu niet meer gesproken wordt van 'Parliament'. Het begrip Parliament is verloren gegaan bij de Acts of Union in 1707. Dit was een serie aan wetten, die de vereniging van Engeland en Schotland regelde. De parlementen gingen bij deze ook samen, en daarom wordt er vanaf dat moment gesproken van parlement, en niet meer van Parliament. Er valt ook wel te zeggen dat Parliament iets was van Hendrik VIII en Edward VI.

 Een uitvoerend lichaam dat meestal gaat over administratieve en financiële zaken. Zij probeerden de centrale macht te versterken en stadsraden te verzwakken.

Het recht om zegels uit te geven. In sommige landen een belasting bij de totstandkoming van bepaalde contracten of andere documenten, waarvan de betaling bewezen wordt door een zegel of stempel op het betreffende document. 

Veel van wat zuidelijk Ontario,Illinois, Indiana, Michigan, Ohio, Wisconsin, en gedeelten van Minnesota is.

 Catharina II van Rusland, of Catharina de Grote, was van 1762 tot 1796 tsarina van Rusland. Ze was de opvolger van Peter III

De Jakobijnen vormden tijdens de Franse Revolutie van 1789 tot 1794 een centralistische, hervormingsgezinde beweging, die zich inzette voor meer sociale rechtvaardigheid, volkssoevereiniteit en de ondeelbaarheid van de Franse Republiek.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.