Tijd van Monniken en Ridders Hoofdstuk 3 Samenvatting

Beoordeling 5.1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 2123 woorden
  • 6 juli 2014
  • 21 keer beoordeeld
Cijfer 5.1
21 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

500 – 1000

Het beeldmerk van dit tijdvak

Voorgrond helm à ridderschap, achtergrond romaanse kerk à christelijke kerk (elementen van samenleving in de vroege Middeleeuwen)

ß = oorzaak, à = gevolg

Clovis

  • Frankische koning (± 500 )
  • 507, overwinning Visigoten à Clovis benoemd als ereconsul door Anastasios I (keizer Oost-Romeinse Rijk) à voortzetting Romeinse cultuur.

Oriëntatie op het tijdvak

  • Romeinse Rijk viel uiteen ß Germaanse stammen trokken het rijk binnen met geweld en vernietiging à economie en bestuur stortte in.
  • 400-600 volksverhuizingen (=grote groepen mensen die het Romeinse Rijk binnendringen, geen onbeschaafde barbaren, gewoon op zoek naar beter bestaan)
  • namen zo veel mogelijk bestaande structuren over, bijv. christelijke religie
  • Germaanse krijgsheren stichten hun eigen koninkrijken in de oude Romeinse provincies à Franken belangrijkste machthebbers, Oost-Romeinse Rijk nog keizer.
  • 7e eeuw islamitische cultuur à grote invloed op ontwikkeling wetenschap in Europa.
  • Rond 800, samenleving met menging oude Romeinse + nieuwe Germaanse elementen ß grote invloed feodalisme (vazallen + leenmannen)
  • Economie ingestort door val Romeinse Rijk, geld waardeloos à ruilhandel
  • Hongersnood ß boeren gevlucht + landbouwgrond vernield à veel boeren horigen à nieuw landbouwsysteem: het hofstelsel
  • Kerk machtige positie in de nieuwe politieke en sociale verhoudingen, kerk moest samenwerken met machthebbers, maar andersom ook.
  • Voortdurende onveiligheid ß rovers, Slavische volkeren, Noormannen.

3.1 Leenheren en leenmannen

Kenmerkend aspect: ontstaan feodale verhoudingen in het bestuur

Gallo-Romeinen en Franken

  • Foederati = Keltische en Germaanse stammen in noordelijke streken Gallië. Betaalden belastingen, leverden soldaten à Romeinse bescherming + welvaart + romanisering.
  • Christendom = staatsgodsdienst
  • Romeinse Rijk viel weg ß oprukkende stammen + verzwakt centraal gezag
  • Volksverhuizingen = rondtrekken van grote groepen mensen na val Romeinse Rijk.
  • Geen bescherming Romeins leger à mensen slaan op de vlucht en laten hun landbouwgronden en steden achter à voedselvoorziening + handel storten in à hongersnoden en plunderingen en gevechten.
  • Franken in Gallië à nieuwe Frankische adel (bijv. oude Romeinse adel trouwt met Frankische families)

Het feodalisme ontstaat

  • Koning Clovis sluit zich aan bij Gallo-Romeinse elite, wil zijn gezag aanvaardbaar maken voor hen.
  • Met geweld en sluwe politiek andere lokalen stamhoofden uitgeschakeld (bijv. alle mannelijke familieleden van verslagen heersers doden) à koning der Franken
  • 496 à Bekeert zich tot katholieke christendom van de Gallo-Romeinse bevolking.
  • Om groot gebied te veroveren + behouden à vazallen (= krijgslieden die door een eed van trouw aan hem gebonden zijn in ruil voor levensonderhoud en woonplek aan het hof).
  • Vazallen die voor hem vochten beloonde hij met de buit van hun overwinning (goud, juwelen, vrouwen, slaven).
  • Ook vazallen met administratieve en juridische zaken.
  • Dood van Clovis à rijk verdeeld onder zijn zonen à lukte niet positie van de familie Merovingen te handhaven à Karel Martel kreeg de macht (fam. van de Karolingen).
  • Veel veldslagen met islamitische Arabieren à Karel leger nodig met ruiters om oorlogen te voeren.
  • Ridders onderscheiden zich met bezit van een paard en een zeer kostbare wapenrusting à waren van doorslaggevend belang tijdens veldslagen.
  • Koning wil ridders aan zich binden à belonen met land (= leen) à feodalisme (=leenstelsel). Koning = leenheer, ridder = leenman.

Karel de Grote ± 800

  • Kleinzoon van Karel Martel
  • Verdeelde zijn rijk in graafschappen,  graven verantwoordelijk voor rechtspreken + wetten van koning uitvoeren à zendgraven aangesteld om dit te controleren. Reisden koninkrijk door om leenmannen te controleren, wetten van koning bekend te maken en naleving ervan te zien.
  • Markgraven kregen land in leen aan de grenzen van het rijk à verdedigen tegen invallen.
  • Op verschillende plaatsen paltsen (=burchten) gebouwd voor als de koning er verbleef en werd tijdelijk hoofdstad van het rijk à werden raadsvergaderingen gehouden, rechtszittingen georganiseerd en capitularia (wetten) uitgevaardigd.

 

à Karel veel aanzien door gebiedsuitbreidingen + goed georganiseerd bestuur. Paus hielp Karel, Karel beloofde immers altijd klaar te zullen staan om paus en kerk te beschermen à Karel tot keizer gekroond door de paus à beschouwd opvolger Romeinse keizers à conflict keizer van Byzantijnse Rijk.

Het Byzantijnse Rijk

  • Oorspronkelijk oostelijke helft Romeinse Rijk, hoofdstad Constantinopel/Byzantium.
  • Wist tijdens de Volksverhuizingen zich te handhaven à de keizers beschouwden zich als de enige ware Romeinse keizers.
  • Keizer Justinianus wilde het Romeinse Rijk hersellen à putte zijn rijk uit om heroveringen te financieren. Wel goed bestuur + wetboek, bleef eeuwen bestaan.
  • Constantinopel (later Byzantium) kreeg grote culturele en economische bloei, stad lag gunstig tussen Middellandse & Zwarte Zee à liepen handelsroutes (Azië-Europa).
  • 800 Byzantijnse rijk verzwakt door interne conflicten à moeten Karel de Grote nu echt als keizer erkennen.

De zwakte van het leenstelsel

  • Leenman wilde na zijn dood het gebied nalaten aan zijn zoon à probleem: als de koning het toestond, verloor hij er controle over, maar als hij weigerde kon hij in conflict komen met de leenman à kon niet, want had zijn leenmannen nodig om zijn rijk te besturen + verdedigen.
  • Onder zwakkere koningen werden leenmannen almaar machtiger, koning verloor controle en zijn grondbezit.
  • Verhouding tussen leenheer en leenman minder persoonlijk à leenman vond verkrijgen + behouden van grondgebied alleen belangrijk dan trouw aan vorst.
  • Kwamen achterleenmannen, moesten trouw zwoeren aan hun lokale heer en niet de koning.
  • Koning steeds vechten voor eenheid van rijk + erkenning gezag à soms grote conflicten met grote leenmannen.

De Noormannen

  • Vanaf achtste eeuw invallen door Noormannen ß weinig voedsel in Scandinavische thuislanden.
  • Karel’s zoon Lodewijk van de Vrome gaf Noormannen gebieden in leen, moesten wel gebieden beschermen tegen aanvallen van hun landgenoten.
  • Noorman Rolla kreeg in 911 gebied in Noordwest-Frankrijk à Normandië. Officieel een leenman van de keizer, maar in praktijk deed hij wat hij zelf wilde.
  • 1066 einde Vikingtijd, Noorse koning overleed bij verovering Engeland en de Hertog van Normandië, Willem de Veroveraar, stak over naar Engeland en versloeg de koning à werd zelf koning van Engeland.

3.2 Hofstelsel en horigen

Kenmerkend aspect: vervanging agrarische-urbane cultuur door zelfvoorzienende agrarische cultuur via hofstelsel en horigheid.

Agrarisch-autarkisch

Romeinse Rijk:

  • steden hadden een bestuursfunctie en waren centra van handel en nijverheid
  • op platteland leefden boeren + eigenaren villa rustica
  • de elite: grootgrondbezitters, Romeinse hoge bestuursambtenaren en rijke handelaren
  • onderaan de sociale ladder: slaven, deden zware werk voor elite
  • Agrarisch-urbane samenleving

Germaanse invallen in 5e eeuw à steden liepen leeg + maatschappij werd agrarischer.

  • Steden met bisschoppen bleven wel bestaan à zij namen religieuze + administratieve functies van Romeinen over.
  • Landbouwproductie daalde sterk, kleine boeren niet handhaven à plaatsen zich onder bescherming van grootgrondbezitter in ruil voor eigen akkers + veiligheid en niet hoeven te vechten.
  • Domeinen = landgoederen van grootgrondbezitters, deze waren zelfvoorzienend (=autarkie) à agrarisch-autarkische samenleving

Vrijen, horigen en lijfeigenen

  1. Frankische elite: koning en ridders en overige oude Gallo-Romeinse elite à adel
  2. Vrijen = boeren die eigen grond hadden of pachtten à mochten deelnemen aan rechtsprekende vergaderingen, maar hadden ook dienstplicht: heervaart belangrijkst (= heer bijstaan op slagveld). Rijke vrijen hadden goede wapenuitrusting, maar arme vrijen niet + lange tijd akkers onbeheerd achter laten à kozen voor horigen.
  3. Horigen = boeren die onder bescherming van een lokale heer staan in ruil voor deel van oogst, bewerken van zijn akkers + uitvoeren van verschillende herendiensten (= werkzaamheden op landgoed). Horigen mochten niet zonder toestemming landgoed verlaten.
  4. Lijfeigenen = gebonden aan lijfeigenaar, niet aan land. Moesten werken als knechten in ruil voor voedsel en huisvesting. Domeinbezitters zetten slavernij om in horigheid à mensen meer eigen initiatief en harder werken als ze grotere vrijheid hebben.

Organisatie domein verschilde erg.

  • In Noord-Europa  tweeledig domein:

Vroonland = land zelf door edelman beheerd, met vroonhof, woonhuis van heer onderhouden door lijfeigenen

Hoevenland = vrijen en horigen konden deze hoeven (boerderijen) pachten.

  • Hofstelsel = economisch systeem van een door vrijen en horigen bewerkt landgoed à Boeren specialiseerden zich ook in smeden, weven, leer bewerken en alles wat een kleine gemeenschap nodig kon hebben.

Dorestad

  • Havenstad op de splitsing van de Rijn met de lek tot van 7e tot midden 9e eeuw.
  • Succesvolle internationale handelsplaats
  • groei handel, ambtenaren aangetrokken door groeiende bevolking.
  • Belang Dorestad als economisch centrum blijkt vooral uit het bezit van een munt: Dorestad had het recht om eigen munten te slaan.

3.3 Het christendom in Europa

Kenmerkend aspect: verspreiding Christendom in geheel Europa

Religie is politiek

  • Succes christendom door het geloof; versterkt door:
    • Nauwe samenwerking Paus en Karolingische vorsten
    • Snel groeiende rijkdom
    • Goede organisatie kerk
    • Kennis

Hiërarchische opbouw katholieke kerk:

  1. Paus à bepaalde beleid en besliste over geloofszaken.
  2. Bisschop à hoofd van bisdommen (= kerkelijke bestuursgebieden), waren baas over de geestelijken in het gebied en zag toe op verspreiden + handhaven geloof. Bisschoppen vaak uit Romeinse aristocratie à waren laatste vertegenwoordigers Romeinse cultuur + bestuurstraditie.

Zetelde in stat en bestuurde daar vanuit, niet vanuit de domeinen zoals Germaanse koningen en edelen deden en die ook rondtrokken.

  1. Missionarissen à door Paus gezonden om heidense volken te bekeren tot christelijk (= te kerstenen) geloof.
  • Clovis, 1e Frankische koning die overging tot christendom ß tijdens belangrijke veldslag hulp gevraagd aan christelijke god van vrouw, hij won en werd daarna gedoopt met andere ridders OF zag voordelen bondgenootschap kerk om zo Gallo-Romaanse elite achter zich te krijgen.

Monniken en missionarissen

  • Terug trekken uit wereld en leven in dienst stellen van hun geloof à stichten kloosters, samenleven georganiseerd volgens bepaalde leefregels: celibaat, gehoorzaamheid, hard werken en armoede à Reguliere geestelijken.
  • ±600 Paus Gregorius I de Grote heeft veel gedaan om christelijke geloof te verspreiden à 1e missionarissen naar Engeland + Ierland à Ierse en Engelse monniken gingen op het vasteland christendom verspreiden.
  • ±700 missionarissen naar ons gebied.
  • Missionarissen bekeren heidenen door zwakte van hun goden aan te tonen bijv. door heilige eik om te hakken.
  • Kerstening West-Europa groot succes, maar Friezen bleven zich verzetten.
  • 950 Abdij van Egmond gesticht

Kloosters in het feodale stelsel

  • Kerk rijk ß schenkingen van gelovigen, plaatsje in de hemel afkopen + rijke gelovigen schonken na dood landgoederen aan kloosters à werden grootgrondbezitters.
  • Monniken en nonnen:
  • Hoeden en verspreiden van het geloof
  • zorgden voor armen en zieken + namen kinderen uit arme gezinnen op
  • Gaven les aan kinderen van edelen
  • Schreven belangrijke boeken + teksten over à te bewaren + vespreiden
  • Ontgonnen ‘woeste gebieden’ en ontwikkelden veel nieuwe landbouwtechnieken.

à Karel de Grote zag belang van onderwijs à onderwijs nu in kloosterscholen.

  • Palts = groot complex agrarische gebouwen, bestuursvertrekken, keizerlijke zalen en grote paltskapel.
  • Palts in Aken politieke + culturele centrum van rijk Karel de Grote.
  • Hij wilde voortzetting van Romeinse Rijk à laten herleven van aspecten klassieke cultuur à bouw van de palts werden klassieke voorbeelden gebruikt + geleerden moesten klassieke handschriften verzamelen + kopiëren à Karolingische minuskel (=eenvoudige schrijfletter) ontwikkeld.
  • Karolingische Renaissance  periode grote belangstelling Klassieke Oudheid.

3.4 De Islam in Europa

Kenmerkend aspect: ontstaan + verspreiding van Islam

De Islam in ontwikkeling

  • 570 Mohammed geboren
  • 610 Mohammed openbaring van Allah à moest woorden van hem opschrijven à Koran (woorden van Allah) à werd profeet van Allah.
  • 622 hedsjra, vluchten uit Mekka met zijn volgelingen à start islamitische jaartelling.
  • Jihad: innerlijke/grote jihad = plicht elke moslim om eigen zwakheden te bestrijden 5x per dag bidden + kleine jihad: verdedigen islam tegen bedreigingen buitenaf.        
  • Religieuze veroveringsdrift + aantrekkingskracht islam à islamitische grondgebied uitgebreid à Arabische moslims nieuwe elite. Joden en christenen werden met rust gelaten als ze nieuwe gezag accepteerden + extra belasting betaalden (dhimmi-status) à kozen toch vaak islam, niet achtergestelde positie kwijtraakten + lijkt veel op eigen joodse/christelijke traditie.

Een verdeelde wereld

  • Mohammeds dood à diverse stromingen en verschillende rijken.
  • Kalifaat = gebied door Arabische moslims bestuurd.
  • bestuur generaties lang in handen van één familie (dynastie)
  • Bijv. Omayyaden, 661 – 750 à Damascus hoofdstad.
  • 750 verslagen door Abassieden à doodde hele Omayyaden-familie, behalve Prins Abd el-Raham à vluchtte naar Spanje en daar kwam islamitische Spanje tot grote culturele (kunst, wetenschap en handel) bloei à el-Andalus genoemd of kalifaat van  Córdoba.
  • Hoofdstad werd Bagdad met strak bestuur + uitgebreide bureaucratie (sfeer van traagheid en starheid door te veel ingewikkelde regels en een te grote macht van ambtenaren). Ook hier kunst en wetenschap in bloei.
  • Soennieten (een stroming in Islam): niet per se van Mohammed hoeft af te stammen om leider van islamitische gemeenschap te kunnen zijn (1e opvolger Mohammed is Aboe Bakr, was schoonvader dus ook geen directe familie).
  • Sjiieten: enige opvolger Mohammed is zijn neef Ali à hij was familie van de profeet.

Islam in Europa: strijd om de macht

  • Begin 8e eeuw, kleine moslimlegers vanuit Spanje, Europa verder binnen te dringen à gevochten op Frankisch grondgebied.
  • 732 Slag bij Poitiers à moment Europa gered van grootschalige islamitische invasie.
  • Ging moslims + Franken in de 1e plaats om eigen machtposities + grond, niet om religies.
  • Reconquista vanaf 11e eeuw tot 1492, christenen uit Noord-Spanje willen heel Spanje weer heroveren van de moslims.

Wetenschap en cultuur

  • 9e + 10e eeuw hoogtepunt islamitische wetenschap.
  • Arabieren belangstelling voor filosofische + natuurwetenschappelijke geschriften van de oude Grieken à vertaalden ze naar het Arabisch à in Spanje weer door Joden omgezet in het Latijn à veel denkbeelden van Grieken voor West-Europa bewaard gebleven via Spanje.
  • Filosoof Al-Kindi à belangrijk voor introductie Griekse filosofie in Arabische wereld + Indiase cijfers waaronder het cijfer nul.
  • Islamitische geleerden belangrijk onderzoek, vooral in anatomie + astronomie à uitvinding astrolabium (= instrument helpt plaatsbepaling op zee) à zeevaart grote impuls.
  • Medische kennis veel hoger niveau dan van de Europeanen.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.