Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Hoofdstuk 3 De Industriële Revolutie

Beoordeling 7.2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 2e klas havo/vwo | 1688 woorden
  • 18 april 2013
  • 519 keer beoordeeld
Cijfer 7.2
519 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Hoofdstuk 3: De Industriële Revolutie
1800 – 1900.
De tijd van burgers en stoommachines.

Paragraaf 1:
De tijd van burgers en stoommachines was tussen 1800 en 1900. De moderne tijd was hierbij een historische periode.
Er zijn zeven belangrijke ontwikkelingen tijdens de tijd van burgers en stoommachines:

-          Opkomst politieke stromingen
-          Industriële revolutie
-          Afschaffing slavernij
-          Ontstaan Koninkrijk der Nederlanden
-          Arbeiders komen op voor hun rechten
-          Verbreding van het kiesrecht in Nederland
-          Modern imperialisme

In de economie zijn er belangrijke dingen veranderd:
-Vanaf 1760 verschenen in Engeland de eerste fabrieken.

Dat waren grote gebouwen waar veel mensen tegelijk en met machines werkten. De eerste fabrieken stonden langs rivieren.
-Met waterkracht uit de rivieren waar fabrieken stonden werden de machines aangedreven.

Met die machines kon je veel meer producten tegelijk produceren. Dat heet massaproductie.

Een fabriek is een bedrijf waar op grote schaal met machines producten worden gemaakt.

Er zijn drie oorzaken waarom de Industriële Revolutie kon ontstaan in Engeland:

- Engeland had veel ondernemers, die vooral in wollen en katoenen stoffel handelden.

Deze stoffen lieten zij op het platteland weven door boeren, die zo aan huis wat extra inkomen konden verdienen. We noemen dit huisnijverheid.

- Er waren voldoende werkkrachten voor de fabrieken.

Door verbeteringen in de landbouw waren de opbrengsten namelijk hoger en was er dus meer voedsel.

- Engeland profiteerde van zijn koloniën in Azië en Amerika.

Daardoor hadden Engelse ondernemers voldoende geld om met nieuwe machines te experimenteren.

Huisnijverheid betekend ‘het op een ambachtelijke manier thuis maken of bewerken van producten’.

Er zijn ook gevolgen van de uitvinding van de stoommachine:

- Na 1790 verdrong deze machine andere aandrijfkrachten.
- Engeland had grote voorraden steenkool en ijzererts. Steenkool was de brandstof voor de stoommachine, ijzer werd gebruikt voor het maken van machines, spoorwegen en bruggen.

De Industriële Revolutie betekend: De grote verandering in de samenleving waarbij in industrie en verkeer steeds meer machines werden gebruikt; in Engeland gebeurde dit tussen 1760 en 1850, in andere delen van Europa en de Verenigde Staten later in de 19e eeuw.

Er waren ook gevolgen van de Industrialisatie:
-Landbouw was niet langer het voornaamste middel van bestaan.
De industriële productie steeg enorm en dorpjes en stadjes groeiden uit tot grote steden.
-Om grondstoffen te vervoeren, waren betere verbindingen nodig.
Na 1750 werd 7000 kilometer kanaal gegraven. In 1825 reed een stoomtrein over de eerste spoorweg.
-Engeland was een industriële samenleving geworden.
Omdat de veranderingen tussen 1760 en 1850 zo ingrijpend waren, heet dit de Industriële Revolutie.

Paragraaf 2
Er waren voordelen van de modernisering:

-          In plaats van wind en water deden nu machines het grote deel van het werk.

-          Het fabrieksysteem zorgde voor grote hoeveelheden producten van dezelfde kwaliteit.

-          Steden en landen die voorheen moeilijk te bereiken waren, waren nu door spoorwegen en kanalen met elkaar verbonden.

-          Stoomschepen zorgden voor regelmatige verbindingen tussen de continenten.

 

Kapitalisme betekend: ‘een economisch systeem waarbij alles draait om het bezit van geld (kapitaal) in handen van particuliere ondernemers (fabrikanten, bankiers), die proberen zo veel mogelijk winst te maken’.

 

Er was vroeger ook een wet van vraag en aanbod:

Veel vraag betekend hoge prijzen:

Als 6000 mensen per dag een bloemkool koopt zal de prijs stijgen. De vraag naar bloemkolen is heel groot. Dus denken ze dat als je de prijs laat stijgen, dat je dan meer winst maakt. Dus maken ze de bloemkolen duurder.

 

Weinig vraag betekend lage prijzen:

Als 3 mensen per dag een blikje tuinbonen kopen zal de prijs minder worden. Als ze de prijs laten zakken zullen misschien meer mensen het kopen. Ze hopen dan dat het product meer vraag krijgt, zodat de ondernemers winst kunnen maken.

 

Er waren slechte arbeidsomstandigheden:

-          De werkdagen waren lang: veertien tot zestien uur.

Een werkweek duurde zes dagen en vakanties bestonden niet.

-          Het werk was saai en eentonig.

Vóór de komst van machines maakten handwerkers alles zelf. Nu hoeven ze niets meer te doen. Alleen simpele dingen.

-          Er gebeurde veel ongelukken en het werk was ongezond.

Fabriekseigenaren besteedden nauwelijks aandacht aan veiligheidsmaatregelen; die kostten alleen maar geld.

-          De lonen waren laag.

De bevolking groeide en de hoeveelheid werk in de landbouw werd minder.

-          Kinderarbeid kwam veel voor.

Kinderen gehoorzaamden beter dan volwassenen en ze kregen lagere lonen.

 

Kinderarbeid betekend: ‘het werken van jonge kinderen in bijvoorbeeld landbouw of industrie’.

 

Klassensamenleving betekend: ‘Een samenleving die niet uit standen, maar uit klassen bestaat; klassen zijn groepen mensen met ongeveer hetzelfde inkomen en bezit; in een klassensamenleving kun je van sociale laag veranderen, in een standensamenleving niet’.

 Paragraaf 3
Urbanisatie betekend: ‘verstedelijking; toename van het percentage mensen dat in steden woont’.

 En zijn twee oorzaken van urbanisatie:
- De komst van de industrie zorgde ervoor dat honderdduizenden mensen van het platteland naar de stad moesten verhuizen.
- De hoeveelheid werk in de landbouw liep terug en de fabrieken zochten juist werknemers.

Mensen gingen in de buurt van de fabrieken wonen. Dat was noodzakelijk omdat er nog nauwelijks openbaar vervoer was.

De huizen in de arbeiderswijken waren klein en van slechte kwaliteit. Arbeiders die in het centrum van de stad een woning vonden, moesten die delen met andere gezinnen. Ze hadden vaak niet meer dan twee kamertjes en geen eigen toilet.

De leefomstandigheden in de binnensteden en arbeiderswijken waren beroerd:
- Er was geen schoon drinkwater.
- Uitwerpselen kwamen terecht in beerputten.
- Ander afval werd gegooid op straat, grachten, beekjes en rivieren.
- Altijd kwam er vies rook uit de schoorstenen van fabrieken.

Door deze slechte leefomstandigheden waren er veel besmettelijke ziekten die veel slachtoffers maakten. We noemen zulke uibraken epidemieën. Er was vroeger bijvoorbeeld een epidemie bij de ziekte cholera. De levensverwachting in de stad was dan ook erg laag.

Mensen van hogere klassen hadden het beter. Zij woonden in buitenwijken met mooie huizen en tuinen. De echte ‘elite’ ging in landhuizen ver buiten de stad wonen.

Sommige rijken sloten hun ogen niet voor de armoede van de arbeiders. Zij deelden gratis voedsel uit en ze hielpen weduwen. Dit heet liefdadigheid.

De kerk probeerde ook te helpen. De overheid ook; die namen maatregelen om de leefomstandigheden beter te maken. Zo legde ze waterleidingen en riolering aan. Waardoor de uitbraak van besmettelijke ziekten erg verminderde.

Paragraaf 4
In 1815 behoorde België bij het koninkrijk der Nederlanden.
Nederland ging pas veel later industrialiseren dan de rest in Europa. Dat kwam door:
- Nederlandse ondernemers hadden twijfels bij de industrialisatie.
- Nederland had bijna geen steenkolen.
- Nederland verloor zijn industrie nadat België afhankelijk van geworden.

 In Nederland werden er op veel plekken geïndustrialiseerd:
- Stoomkracht werd op grote schaal ingezet tijdens de drooglegging van de Haarlemmermeer.
- Er kwamen textielfabrieken in Noord-Brabant en Twente.
- Er kwamen scheepsfabrieken in Noord-Holland en Zuid-Holland.
- Er werden tijdens het verwerken van landbouw producten stoomkracht gebruikt in Groningen.

Op die plaatsen waren de benodigde grondstoffen daarvoor aanwezig en er woonden veel mensen die graag wouden werken voor een laag loon.

De infrastructuur verbeterde in Nederland:
- De eerste spoorlijn tussen Haarlem en Amsterdam was klaar.
- Er was een verbinding tussen Amsterdam, Rotterdam en de Duitse grens.
- Het stelsel van waterwegen werden uitgebreid.
- Doordat de haven van Amsterdam een doorgang kreeg naar de Noordzee, en omdat Rotterdam ‘de waterweg’ kreeg, konden spullen goedkoop worden vervoerd.

Er kwamen in nog meer gebieden industrie op:
- Tegen het einde van de 19e eeuw werd er in Zuid-Limburg een steenkolenmijn geopend.
Dat was nodig omdat er een grote behoefte voor steenkolen was in Nederland.

De Nederlandse industrie steeg nog meer:
- Er waren bedrijven die agrarische producten verwerkten tot nieuwe producten.
- Er ontstonden ook grote bedrijven die nu nog steeds groot zijn in Nederland:

- Royal Dutch Shell.
- Phillips.

Paragraaf 5
Er was een groot armoede probleem in de 19e eeuw. De overheid wou niets doen, maar kon deze mensen niet zo laten leven. Ze vonden dat ze dit zelf moesten regelen. De mensen werden zo boos, dat ze gingen protesteren tegen de slechte hulp van de overheid. Uiteindelijk verscheen er een rapport van de onderzoekscommissie. Die er voor zorgde dat ze toch hun zin kregen.

Er ontstond ook langzaam een arbeidersbeweging. Zij probeerden hun werkomstandigheden en leefomstandigheden te verbeteren.

Een Vakbond is een vereniging die opkwam voor de rechten van de werknemers in een bepaalde sector. Ze eisten korte werkdagen, hogere lonen en betere werkomstandigheden.

Ze probeerden veel dingen om hun doel te bereiken:

- Bonden deinsden niet terug voor stakingen.
- Bonden zagen meer in overleg met de werkgevers.

Het verschil tussen een politieke partij en een vakbond is:
Bij een politieke partij wouden arbeiders meer invloed op andere terreinen. Bij een vakbond kwamen ze op voor de rechten van arbeiders. 

Arbeiders wouden een politieke partij oprichten om zo nog meer betere arbeidersvoorwaarden te krijgen.

Een voorbeeld van een socialistische partij is de SDAP.
(Socialistisch Democratisch Arbeiders Partij)

Het kiesrecht was erg belangrijk voor de socialisten. Zo konden ze meer zetels veroveren en meer invloed krijgen omdat niet alleen de mannen die geen belasting hoefden te betalen mochten stemmen. Maar ook de rest van de bevolking.

REACTIES

F.

F.

leuk gedaan ik maak het zelf nog wat overzichtelijker en dan print ik het uit

8 jaar geleden

P.

P.

jo slecht

8 jaar geleden

H.

H.

bedankt! Ik ben mijn boeken vergeten op school en wou het nog eventjes herhalen.

8 jaar geleden

S.

S.

Mooi. Heb je een goed cijfer gehaald?

8 jaar geleden

H.

H.

goed

7 jaar geleden

Y.

Y.

Echt heel mooi! Fantastisch, is om aan te raden

7 jaar geleden

T.

T.

Fijn, kort en bondig verslag.

7 jaar geleden

J.

J.

Het is fijner als je het overzichtelijker maakt. (Mijn mening)

7 jaar geleden

L.

L.

het is onoverzichtelijk en soms te veel informatie die je niet nodig hebt

7 jaar geleden

Y.

Y.

kapot goed man en overzichtelijk

6 jaar geleden

G.

G.

ik vind het maar nks

6 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.