woordjes
Kerst
Noël
La bûche
Kerstgebak in de vorm van een boomstam
Vrolijk
Joyeux
Mélanger
Mengen
Het feest
La fête
Le chapeau
De hoed
Vieren
Fêter
Le tirage au sort
De trekking, de loting
Dit jaar
Cette année
Le premier
De eerste
Op uw gezondheid
À votre santé
D’abord
Eerst
Begrijpen
Comprendre
Viens
kom
Het woord
Le mot
Komen
venir
Praten over
Parler de
Hebdomadaire
wekelijks
Eerst
D’abord
Espérer
Hopen
Het gebak, de taart
Le gâteau, les gâteaux
J’espère
Ik hoop
Nodig hebben
Avoir besoin de
La façon
De manier
Kortom
Bref
La Saint-Sylvestre
Oudejaarsavond
Iedereen
Tout le monde
Démodé
Ouderwets, verouderd
Eindigen
Finir
Cher
Duur
klaarmaken
Préparer
Une galette
Een koek (Driekoningen)
Zeggen
Dire
Les biscuits salès
De zoutjes
klaar
Prêt
La rangée
De rij
De avond
Le soir
Le thème
Het thema
Een feestje
Une boum
Une guirlande
Een slinger
Onmogelijk
Impossible
Un ruban noir
Een zwart lint
De vis
Le poisson
Décorer
Versieren
Het antwoord
La réponse
Le secret
Het geheim
Proberen
Essayer
Sûrement
Zeker
Schrijven
Écrire
Sage
Zoet, lief
Het gedicht
Le poème
Le lutin
De kabouter
Een ding, iets
Un truc
Tu veux dire?
Je bedoelt?
Snijden
Couper
Le courant
De stroom
Het mes
Le couteau
Un morceau
Een stuk (van een taart)
Vallen
Tomber
Een avondje
Une soirée
grammatica
onregelmatige werkwoorden
pouvoir
kunnen
présent
o.t.t
passé composé
v.t.t
je peux
ik kan
j’ai pu
ik heb gekund
tu peux
jij kunt
tu as pu
jij hebt gekund
il/elle/on peut
hij/zij/men kan
il/elle/on a pu
hij/zij/men heeft gekund
nous pouvons
wij kunnen
nous avons pu
wij hebben gekund
vous pouvez
jullie kunnen/ u kunt
vous avez pu
ils/elles peuvent
zij kunnen
zij hebben gekund
vouloir
willen
présent
o.t.t
passé composé
v.t.t
je veux
ik wil
j’ai voulu
ik heb gewild
tu veux
jij wilt
tu as voulu
jij hebt gewild
il/elle/on veut
hij/zij/men wilt
il/elle/on a voulu
hij/zij/men heeft gewild
nous voulons
wij willen
nous avons voulu
wij hebben gewild
vous voulez
jullie willen/u wilt
vous avez voulu
jullie hebben gewild/u heeft
ils/elles veulent
zij willen
ils ont voulu
zij hebben gewild
De imparfait van pouvoir en vouloir
je pouvais ik kon je voulais ik wilde
tu pouvais jij kon tu voulais jij wilde
il/elle/on pouvait hij/zij/men kon il/elle/on voulait hij/zij/men wilde
nous pouvions wij konden nous voulions wij wilden
vous pouviez jullie konden/u kon vous vouliez u wilde/jullie wilden
ils/elles pouvsaient zij konden ils/elles voulaient zij wilden
Le futur proche (de nabije toekomstige tijd)
Als je wilt aangeven dat iets zo meteen of binnenkort gebeurt, of dat je binnenkort iets gaat doen, gebruik je in het frans de futur proche.
Deze tijd wordt gevormd door een vorm van het werkwoord aller+infinitief.
Je vais manger
ik ga eten
Tu vas manger
jij gaat eten
Il/elle/on va manger
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden
I.
I.
heel handig om de uitleg nog op een andere mannier te lezen dan in het boek supper fijn
8 jaar geleden
Antwoorden