Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 1 t/m 11 (alles!)

Beoordeling 6.1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 3564 woorden
  • 4 november 2011
  • 7 keer beoordeeld
Cijfer 6.1
7 keer beoordeeld

Verkennen en inperken van het onderwerp 1.2
Brainstormen → trefwoorden opschrijven
Vaste vragen stellen → standaardvragen die je over een onderwerp kunt stellen
Overleggen →gedachte wisselen met anderen

Informatie zoeken 1.3
Oriënterend lezen → eerste indruk, onderwerp/hoofdgedachte/publiek bepalen
Globaal lezen → hoofdzaken uit de tekst halen
Intensief lezen → tekst helemaal begrijpen
Kritisch lezen → tekst beoordelen
Manieren om extra informatie te vinden voor een werkstuk:

- Naslagwerken → algemene informatie van goede kwaliteit over het onderwerp
- Boeken
- Kranten en tijdschriften
- Internet
- knipsel- of documentatiemappen
- keuzelijsten en foldermateriaal
- geluidscassettes, videobanden en cd-roms
Bronvermelding →literatuuropgave achten in het werkstuk (via auteur-jaarsysteem)

Eigen onderzoek verrichten 1.4
Interview →weinig gegevens/informatie over het onderwerp
Feitelijke informatie → iemand die direct betrokken is
Menig → schrijven van een betoog

Enquêteren → kwantitatieve of meetbare gegevens verzamelen
flink aantal personen ondervragen
respons → hoeveel van de benaderde personen hebben meegedaan
antwoordpercentages → voor hoeveel procent van de geënquêteerden geldt het antwoord


Soorten publiek 2.3
Vier verschillende soorten publiek:
1. Bepaald individu (oma, vriend, vriendin)
2. Onbepaald individu (wethouder, directeur)
3. Bepaalde groep (leerlingen, leden van een club)
4. Onbepaalde groep (jongeren, inwoners Brabant)

Een beeld van je publiek 2.4
Voor je weet wat je gaat vertellen tegen je publiek moet je 4 vragen stellen:
1. Vinden → Hoe staan ze tegenover het onderwerp?
2. Weten → Wat weten ze al van het onderwerp?
3. Willen → Welke informatie willen ze?
4. Kunnen → Wat is hun niveau?

Objectieve en subjectieve teksten 3.2
Objectieve tekst → informatie geven (informatief)
Bevatten controleerbare feiten → geen echte mening van de schrijver

Subjectieve tekst → mening vormen (ook wel informatie geven)

bevatten feiten → de mening komt erg na voren 

Informerende teksten 3.4
Nieuwsbericht → informatie geven → controleerbare feiten (objectief)
Lead → eerste alinea van een nieuwsbericht → belangrijkste nieuws (samenvatting)

Verslag → gebeurtenis of activiteit vertellen → gebaseerd op feiten

Uiteenzetting 3.5
Uiteenzetting → niet alleen informatie geven maar ook iets uitleggen, je verklaart hoe het ene verschijnsel met het andere samenhangt. Dit is objectief, er is geen plaats voor je eigen mening. Het gaat erom dat anderen iets begrijpen.

Overzicht bericht, verslag en uiteenzetting 3.6
Bericht Verslag Uiteenzetting
Mededeling over iets dat pas is gebeurd. Beschrijving van wat je ziet en hoort. Uitleg hoe iets in elkaar zit of werkt.
- Betrouwbare informatie geven
- Gebaseerd op controleerbare feiten.
- Op objectieve wijze - Betrouwbare informatie geven
- Gebaseerd op controleerbare feiten.
- Op objectieve wijze - Betrouwbare informatie geven
- Gebaseerd op controleerbare feiten.

- Op objectieve wijze
Lead (korte samenvatting en uitwerking) Chronologische volgorde Uitlichtend en toelichtend verband

Betogende teksten 3.7
Betogen → brengen de mening van de schrijver (of spreker) nadrukkelijk naar voeren met argumenten en een conclusie. Je wil de ander overtuigen van je gelijk. Het is dus subjectief.
Inleiding Vraagstelling of stelling
Middenstuk Argumenten
Tegenargumenten
Tegenwerping
Slot Conclusie of samenvatting

Beschouwende teksten 3.8
Beschouwing → belicht een onderwerp van verschillende kanten.

Overzicht betoog en beschouwing 3.9
Betoog Beschouwing
- Eigen mening staat centraal
- Tekstdoel = overtuigen
- Erg subjectief - Bevat eigen mening
- Tekstdoel = beschouwen (verschillende kanten belichten)
- Minder subjectief
Vaak driedelig:
- (probleem)stelling
- Argumenten
- Conclusie Bevat onderdelen als:
- Oorzaken en verklaringen

- Voor- en nadelen
- Mogelijke oplossingen

Activerende teksten 3.10
Activerende teksten willen de lezer of luisteraar overtuigen maar ook tot actie aanzetten.

Zakelijke brief 3.11
Drie zakelijke brieven:
- circulaire → zakelijke brief die gericht is aan meer personen
informerend/activerend
- sollicitatiebrief → zakelijke brief waarin je je aanbiedt voor een bepaalde functie
vaak als bijlage een curriculum Vitae (een lijst met persoonlijke gegevens)
activerend
- ingezonden brief → persoonlijk artikel
informerend/betogend/activerend
Schrijven van een brief → Nederlandse en Amerikaanse briefmodel

Samenvattend schema 3.13
Tekstdoel Uitgangspunt Tekstsoort Voorbeelden
Informeren Feiten (objectief) Informerende teksten - Nieuwsbericht

- Verslag
- Notulen
- Zakelijke brief
Uiteenzetten Feiten (objectief) Uiteenzettende teksten (uiteenzetting) - Langer artikel in krant of tijdschrift
- Teksten in schoolboeken
Overtuigen Mening (subjectief) Betogende teksten (betogen) - Commentaar in krant of tijdschrift
- Ingezonden brief
Beschouwen Mening (subjectief) Beschouwende teksten (beschouwing) - Achtergrondartikel in krant of tijdschrift
- Ingezonden brief
Activeren Mening (subjectief) Activerende teksten - Advertentie
- Folder/brochure
- sollicitatiebrief

Alinea en Kernzin 4.1
Alinea → een onderwerp
Bestaat uit → kernzin (hoofdmededeling) en een uitwerking/verduidelijking
Kernzin →opvallende plaats → eerste (of tweede) zin van een alinea (inleidende zin)
soms is het de laatste zin

citeren = letterlijk overnemen → altijd tussen aanhalingstekens

Onderwerp en hoofdgedachte van een tekst 4.2
Onderwerp → meestal één woord (algemeen een zelfstandig naamwoord)
Hoofdgedachte →een uitspraak (mening) van de schrijver over het onderwerp

Hoofdstructuur 4.3
Een zakelijke brief (brief, betoog, artikel) bestaat uit drie hoofddelen:
- Inleiding → kan vijf functie hebben (meestal meer dan 1)
- belangstelling van lezer of luisteraar wekken
- onderwerp introduceren en/of hoofdgedachte naar voren brengen
- aankondigen hoe de tekst is opgebouwd
- aanleiding voor het schrijven geven
- lezer of luisteraar welwillend stemmen
Het maken van een goede inleiding kun je maken door een van de 7 stappen:
1. Begin met een of meer directe vragen
2. Begin met een uitspraak in de vorm van een stelling, gevolgd door een vraag. Die vraag geeft dan het hoofdonderwerp van de tekst aan.
3. Begin met een retorische vraag: een vraag waarop je geen antwoord verwacht. In feite is het een mededeling in vraagvorm.

4. Begin met een verrassende, uitdagende, shockerende of sarcastische openingszin. Gebruik daarvoor stijlmiddelen als overdrijving, ironie en sarcasme.
5. Vertel een korte anekdote (kort verhaal).
6. Stel het probleem meteen aan de orde.
7. Noem de aanleiding tot het schrijven van de tekst.
- Middenstuk
Het onderwerp wordt behandeld en onderverdeeld in een aantal deelonderwerpen. Elk deelonderwerp wordt in een aparte alinea verteld.
- Slot
Afronden van de tekst, dat kan op 3 manieren:
1. Korte samenvatting → de belangrijkste zaken worden op een rijtje gezet.
2. Conclusie →voor- en nadelen worden tegen elkaar afgewogen.
3. Er wordt een aanbeveling gedaan.

Samenvattend schema 4.4
Opbouw van een zakelijke tekst
Inleiding - Belangstelling wekken
- Onderwerp introduceren
- Hoofdgedachte formuleren
- Opbouw aankondigen
- Aanleiding noemen
- Welwillend stemmen
Middenstuk - Hoofdgedachte uitwerken in deelonderwerpen

Slot - Samenvatting
- Conclusie
- aanbeveling

Soorten verbanden 5.2
Verband in een tekst aangeven door signaalwoorden.

Tegenstellend verband → maar, daarentegen, doch, echter, integendeel, daar staat tegenover
Vb. In de zomervakantie had ik een aardig baantje, maar daar heb ik nu geen tijd meer voor.

Opsommend verband → dan, bovendien, ook , niet alleen…, maar ook, verder, nog, daarnaast
Vb. Ik heb er geen zin in, en ik heb er geen geld voor; bovendien mag het niet van mijn ouders.

Oorzakelijk verband → doordat, daardoor, zodat, waardoor, ten gevolge van
Vb. Ten gevolge van de hevige sneeuwval moesten de skipistes enkele dagen worden gesloten.

Redegevend verband → omdat, want, daarom, immers, namelijk
Vb. Ik heb toch maar een back-up van mijn verslag gemaakt; je kunt immers nooit weten.


Uitleggend verband →dat wil zeggen, zo, met andere woorden, bijvoorbeeld, ter illustratie
Vb. Mijn broer houdt van avontuurlijke reizen; zo is hij onlangs naar het Amazonegebied geweest.

Structuurmodellen 5.4
Om een tekst duidelijk te maken word een tekst verdeeld in alinea’s. Tussen deze alinea’s moet een onderling verband zijn. Deze samenhang wordt door een structuur of opbouw weergegeven. Er zijn verschillende structuurmodellen:

- Voordelen-en-nadelenstructuur → wat zijn de voor- en nadelen?
- Inleiding → beschrijving van een verschijnsel of ontwikkeling met positieve en negatieve kanten.
- Middenstuk → overzicht van voor- en nadelen
- Slot → conclusie/samenvatting
- Tekstsoort → uiteenzetting/beschouwing/betoog
- Vroeger-en-nu-structuur → wat is er veranderd?
- Inleiding → beschrijving van een ontwikkeling of verandering
- Middenstuk → twee (of meer) perioden tegenover elkaar
- Slot → conclusie of aanbeveling (soms samenvatting)
- Tekstsoort → beschouwing/uiteenzetting/betoog
- Vroeger-nu-toekomststructuur → wat is er al veranderd en wat gaat er nog veranderen?
- Inleiding → beschrijving om welk verschijnsel het gaat.

- Middenstuk → ontwikkelingen die er tot nu toe zijn geweest en die nog komen
- Slot → samenvatting of aanbeveling
- Tekstsoort → beschouwing/uiteenzetting/betoog
- Probleem-en-oplossingstructuur → op welke manier(en) kan het probleem worden opgelost?
- Inleiding → beschrijving van het probleem
- Middenstuk → oplossingen
- Slot → afweging en aanbeveling
- Tekstsoort → uiteenzetting/beschouwing/betoog
- Verschijnsel-en-verklaringstructuur → welke verklaringen zijn er voor dit verschijnsel te geven?
- Inleiding → bespreking van een verschijnsel
- Middenstuk → verklaring (soms ook oplossingen)
- Slot → aanbeveling en/of samenvatting
- Tekstsoort → uiteenzetting/beschouwing/betoog
- Bewering-en-argumentenstructuur → waarom is … waar?
- Inleiding → bewering
- Middenstuk → argumenten

- Slot → conclusie
- Tekstsoort → betoog
- Verschijnselen-en-besprekingstructuur → welke aspecten kent dit verschijnsel?
- Inleiding → bespreking van een verschijnsel
- Middenstuk → bespreking van verschillende aspecten
- Slot → samenvatting
- Tekstsoort → uiteenzetting/beschouwing

Functies van tekstgedeelten 5.7
Elk tekstgedeelte heeft een bepaalde functie binnen een tekst.
Functie Omschrijving
Aanbeveling Goede raad geven.
Aanleiding Aangeven welke gebeurtenis hem ertoe gebracht heeft een bepaalde tekst te schrijven.
Afweging Voor-en nadelen vergelijken.
Antwoord Antwoord geven op een vraag.
Argumentatie Reden(en) of bewijzen voor bepaalde opvattingen.
Bewijsvoering Met feiten een bepaalde stelling of mening bewijzen.
Conclusie Gevolgtrekking uit een aantal gegevens.

Definitie Nauwkeurig mogelijke beschrijving geven.
Doelstelling Wat wil je ermee bereiken.
Gevolgen Wat zijn de gevolgen van een maatregel of verschijnsel.
Hypothese Stelling die bewezen wordt. (geprobeerd)
Inleiding Kort aangeven wat je gaat behandelen.
Nuancering Bewering of standpunt wordt afgezwakt om te laten zien dat er ook andere gezichtspunten zijn.
Ontkenning Volgt altijd op een bewering, bewijzen dat het niet de waarheid is.
Oorzaak Aangeven waardoor iets is ontstaan.
Oplossing Gevolg van een geschetst probleem.
Opsomming Een aantal meningen of verschijnselen weergeven.
Probleemstelling Aangeven over welk probleem de tekst gaat.
Reden Het gaat om waarom, waarom wil de mens het.
Redenering (redenatie) Reeks van beweringen en argumenten waarmee je tot een conclusie komt.
Samenvatting In enkele zinnen de kern weergeven.
Stelling Bewering die door voorbeelden of redenering bewezen moet worden.
Tegenstelling Staat tegenover een ander beschreven verschijnsel of mening.

Theorie Algemene beschrijving van wat over een onderwerp is bedacht.
Toelichting Een bepaalde mening of stelling duidelijk maken.
Toepassing Na een theorie volgt de toepassing of uitwerking ervan.
Uitwerking Een stelling of bewering wordt verder toegelicht of uitgebreid.
Verklaring Uitleg van een bepaald verschijnsel.
Voorbeeld Concrete verduidelijking van een bewering, stelling of mening.
Voorwaarde Voordat er iets kan gebeuren moet er eerst iets anders gebeuren.
Vraagstelling Aangeven op welke vraag hij betogend of redenerend een antwoord zal geven.
Weerlegging Tegen de mening van anderen.

Basisbegrippen 6.1
Een mening kun je aanduiden met verschillende termen:
- mening → Ik ben van mening dat…
- standpunt → Gister nam je een heel anders standpunt in…
- stelling → Mijn stelling is…
- bewering → Ik beweer nu juist…
- opvatting → Ik deel die opvatting niet.
Makkelijk herkennen door het werkwoord ‘vinden’.


Standpunt → ook een mening, maar iets nadrukkelijker.

Een mening kun je gebruiken bij verschillende soorten teksten (mondeling en schriftelijk)
- debat → uitkomen tot een standpunt
- discussie → standpunten vergelijken, meningen tegenover elkaar stellen
- beschouwing → schrijver vergelijkt verschillende standpunten
- betoog → schrijver formuleert een stelling, lezer overtuigen tot hetzelfde standpunt

Argumenten → mening onderbouwen of aannemelijk maken
Redenering → een keten van meerdere meningen en argumenten.

Objectieve en subjectieve argumenten 6.2
Om iemand te overtuigen heb je meerdere argumenten nodig voor een mening.

Je hebt twee soorten argumenten:
- objectieve argumenten (feiten) → controleerbare feiten (bewijs)
Argumenten op basis van feiten
- subjectieve argumenten → alle ander argumenten
Argumenten op basis van geloof, of
Argumenten op basis van intuïtie

Drogredenen 6.6.2
Drogreden → een foutief argument (manipuleren)

- het-op-de-man-spelen of de persoonlijke aanval
Geen goede zakelijke argumenten meer → persoonlijke kritiek
Zoiets doms heb ik nog nooit gehoord
- meelopersmotief
Geen zakelijk argument → beroep op algemene mening of een algemeen verschijnsel
Waarom moet ik zo vroeg thuiskomen? Iedereen mag net zo laat thuiskomen als hij zelf wil.
- Generalisering
Vanuit één voorbeeld of één gebeurtenis wordt een conclusie getrokken
Die Amerikanen zijn toch rijk hoor! Mijn neef in Ohio rijdt ook al in een grote auto.
- Het dreigement
gebruikt zijn ‘macht’ (of die van een ander) om zijn zin door te kunnen zetten
Als je nu niet snel je bord leeg eet, ga je onmiddellijk naar bed.
- De ontduiking van de bewijslast
de schrijver of spreker weet geen echte bewijzen te noemen → overbluffen
Iedereen met een beetje gezond verstand zal zeggen…

- De cirkelredenering
het argument dat hij gebruikt, is al een onderdeel van de stelling/bewering.
Dat is nou typisch een uitspraak voor een man.
Hoe weet je dat?
Omdat je een man bent.
- Vertekenen van het standpunt
vooral in discussies → neemt een deel van de bewering van een ander
Vooral op uitgaansavonden zie je in de stad vechtpartijen.
Dat kun je niet menen, dat mensen die uitgaan vechtersbazen zijn!
- Onjuiste oorzaak-gevolg-relatie
vooral in discussies → vooral emotionele onderwerpen
Doordat de welvaart is toegenomen, is ook de criminaliteit toegenomen. Er is immers meer te halen!
- Beroep op verkeerde autoriteit
Gemakkelijk te herkennen, discussieprogramma’s op televisie
Singapore is een hoogontwikkelde stad. Mijn broer is er geweest en hij vertelde dat iedereen Engels sprak.

- Valse vergelijking
Zaken die vergeleken worden moet gelijkwaardig zijn
Menseneters en koppensnellers zijn heus niet minder ontwikkeld dan de mensen in westerse landen hoor. Kijk maar naar Amerika: daar worden toch ook nog steeds doodvonnissen uitgevoerd?

Bijzonder taalgebruik en stijlmiddelen bij argumenteren 6.7
- Gevoelswaarde → woorden die een zelfde voorwerp aanduiden maar toch net een andere betekenis hebben. Ze hebben een negatieve of positieve gevoelswaarde.
Ik kwam met mijn Ka’tje naar de vergadering, maar kon natuurlijk weer geen plaats vinden tussen de sleeën van die patsers.
- Beeldspraak → krachtiger maken
- Vergelijking
Mijn zakgeld verdwijnt als sneeuw voor de zon.
- Metafoor
Die dome gans spelt zelfs haar naam verkeerd.
- Personificatie
Intieme romans nemen u mee naar…
- Metonymia
Ik heb een echte Herman Brood gekocht.
- Tautologie → twee keer hetzelfde met verschillende woorden.
Elk gerucht of geluid is vervelend, als je moet studeren.
- Pleonasme → een eigenschap herhalen
In de verte zag je niet meer dan een piepklein stipje.
- Antithese → tegenstelling

Meer smaak. Minder nodig.
- Paradox → schijnbare tegenstrijdigheid
Je beste vrienden kunnen je ergste vijanden zijn.
- Hyperbool → overdreven manier van zeggen.
Betaald voetbal moet worden verboden, want bij elke wedstrijd wordt er voor miljoenen schade aangericht.
- Understatement → manier van zeggen waarbij de bewering wordt afgezwakt.
Ja, die Van Basten kon wel een aardig balletje trappen.
- Eufemisme → iets wordt minder aangenaam of netjes
Hij heeft gisteren afscheid genomen van zijn aardse bestaan.
- Woordspelling → taalgrapje, het heeft meerdere betekenissen.
De roker is tegenwoordig steeds vaker de sigaar.
- Spelen met klanken → extra aantrekkelijk maken (reclame)
En zo komt Jan Splinter door de winter.
- Retorische vraag → bewering sterker door er een vraag van te maken.
Wie wil nou die lekkere muziek in winkels en op straat afschaffen? Het is toch gezellig?
- Jargon → vaktaal, om indruk te wekken dat ze er veel vanaf weten.

De rechtbank kan me hiervoor nooit veroordelen, want uit jurisprudentie blijkt dat hier het subsidiariteitsbeginsel geldt.
- Ironie → milde vorm van spot.
Die jas is zeker speciaal voor jou ontworpen.

Samenvatten 7.2
Er zijn verschillende soorten samenvattingen:
- uittreksel → beknopt overzicht van de belangrijkste gebeurtenissen (leesdossier).
- samenvatting → alleen de elementen gebruiken die van belang zijn voor jou onderzoeksvraag (documentatiemap).
- representatieve samenvatting → nieuwe (korte) tekst die de oorspronkelijke tekst kan vervangen (voor anderen, om te presenteren).
- Geleide samenvatting → korte samenvatting waarbij is aangegeven welke elementen duidelijk naar voren moeten komen (examen).
Een samenvatting moet voldoen aan de volgende eisen:
- Bevat alleen de hoofdzaken (informatie-elementen)→ belangrijkste gegevens en argumenten.
- Strekking (bedoeling en hoofdgedachte) is goed weergegeven.

- Geschreven in goed Nederlands
- Omvang van de hoogstens 20% van de originele tekst.
- Moet representatief zijn

Je kan pas een goede samenvatting maken als:
- Je de inhoud van de tekst helemaal begrijpt.
- Je de tekstsoort herkent.
- Je de strekking van de tekst kent.
- Je weet hoe de tekst is opgebouwd.
- Je de tekst beknopt in eigen woorden kan vertellen.

Samenvatting informatieve tekst → alle belangrijke informatie
Samenvatting persuasieve tekst → duidelijk de mening en de argumenten.

De presentatie 8.1
Tekstsoorten:
- Uiteenzetting
- Betoog
- Beschouwing

Discussie 8.2
Een discussie kan verschillende doelen hebben:
- Meningvormend
- Probleemoplossend

Een forumdiscussie bestaat uit vier fasen:
1. Onderwerp introduceren

2. Iedereen laat zijn standpunt horen
3. Discussie begint
4. Gemeenschappelijk standpunt

Stijlfouten 9.2 t/m 9.7
Verkeerd woord/verkeerde uitdrukking
*De surveillant maakte aanmerkingen over het hinderlijke gedrag van de jongen.
De surveillant maakte aanmerkingen op het hinderlijke gedrag van de jongen.

Moeilijke woorden en uitdrukkingen of vakterm
*In het ziekenhuis werd vrij snel vastgelegd dat het om een geval van meningitis ging.
In het ziekenhuis werd vrij snel vastgesteld dat het om een geval van nekkramp ging.

Abstracte formulering

Barbarisme
Woorden of uitdrukking die letterlijk uit een andere taal in het Nederlands zijn vertaald.
- Belgicisme (België)
*Vroeger of later dalen de koersen van de aandelen en ga je het schip in.
Vroeg of laat dalen de koersen van de aandelen en ga je het schip in.

- Germanisme (Duits)
*De printers zijn verkocht aan een redelijke prijs.
De printers zijn verkocht voor een redelijke prijs.
- Anglicisme (Engels)
*Deze chemieker heeft jarenlang gewerkt bij het chemieconcern.
Deze chemicus heeft jarenlang gewerkt bij het chemieconcern.
- Gallicisme (Frans)
*Freek de Jonge is een gekende Nederlandse cabaretier.
Freek de Jonge is een bekende Nederlandse cabaretier.

Modewoorden
*Ik vind dat idee van jou cool, man.
Ik vind dat idee van jou geweldig, man.

Vage woorden (containerwoorden)
*Er zijn twee dingen voor verbetering vatbaar.
Er zijn twee voorzieningen/situaties/onderdelen/punten/… voor verbetering vatbaar.

Platte of grove woorden
*Shit, ik heb donderdag het eerste uur geen vrij!
Ik heb donderdag het eerste uur geen vrij, verdorie!


Archaïsme (verouderde woorden/uitdrukkingen)
*Hierbij delen wij u mede dat u de reiskosten welke u maakt, bij ons kunt declareren.
Hierbij delen wij u mee dat u de reiskosten die u maakt, bij ons kunt declareren.

Tautologie
Dezelfde woordsoort en betekenis. (schots en scheef)
*Bovendien moeten ook nog de remblokken worden vervangen.
Bovendien moeten de remblokken nog worden vervangen.

Pleonasme
Verschillende woordsoort, dubbelop (groen gras)
*Wanneer we verzekerd willen zijn voor …, kunnen we beter van te voren reserveren.
Wanneer we verzekerd willen zijn voor…, kunnen we beter reserveren.
(Reserveren = van te voren bespreken)

Woord(en) te weinig
*Het kabinet is verdeeld over wie voor de tekorten moet opdraaien.
Het kabinet is verdeeld over de vraag wie voor de tekorten moet opdraaien.

Telegramstijl

Overbodige woorden worden weggelaten (reclame).
*Een jaarabonnement kost u €32.50. Een alleszins redelijke prijs. Zeker wanneer u bedenkt dat wij maandelijks langskomen om de rolemmer schoon te spuiten. Meer informatie? Bel ons gerust.

Dubbele ontkenning 9.8
Werkwoorden samen met het woord ‘niet’ vormen een dubbele ontkenning.
Woorden → voorkomen, beletten, verhinderen, verhoeden, ervoor waken, ervan afhouden.
vb. Mijn zoon zal nooit geen ander kwaad doen! Riep de vrouw verontwaardigd uit.
Mijn zoon zal nooit anderen kwaad doen! Riep de vrouw verontwaardigd uit.

Contaminatie 9.9
Twee woorden of uitdrukkingen met eenzelfde betekenis die door elkaar gehaald zijn.
Vb. Ze behoort tot een van de beste leerlingen van zijn afdeling.
Ze is een van de beste leerlingen van zijn afdelen.
Ze behoort tot de beste leerlingen van zijn afdeling.

Woord(en) op de verkeerde plaats 9.10
Onduidelijk overkomen
Vb. alle tomaten komen tegenwoordig bijna uit kassen.
Bijna alle tomaten komen tegenwoordig uit kassen.

Congruentiefout 9.11
Bij een enkelvoudig onderwerp hoort een enkelvoudige persoonsvorm en bij een meervoudig onderwerp hoort een meervoudige persoonsvorm.

Vb. Onder de verantwoordelijkheid van de onderwijsminister zijn er wetten gemaakt die de vrijheid van scholen juist inperkt.
Onder de verantwoordelijkheid van de onderwijsminister zijn er wetten gemaakt die de vrijheid van scholen juist inperken.

Verwijzingsfout 9.12
Onzijdige woorden (het-woorden)
Persoonlijk voornaamwoord → het
Bezittelijk voornaamwoord → zijn
- Namen van landen en steden
- Alle verkleinwoorden

Mannelijke woorden (de-woorden)
Persoonlijk voornaamwoord → hij/hem
Bezittelijk voornaamwoord → zijn

Vrouwelijke woorden (de-woorden)
Persoonlijk voornaamwoord → ze/zij
Bezittelijk voornaamwoord → haar

Abstracte woorden (vrouwelijke de-woorden)
Persoonlijk voornaamwoord → ze
Bezittelijk voornaamwoord → haar

Meervoudige woorden (de-woorden)
Zaken → ze
Personen → onderwerp → zij/ze
→ lijdend voorwerp → hen/ze

Persoonlijk voornaamwoord → meewerkend voorwerp → hun (nooit onderwerp)

Verwijzen naar personen of zaken van een het-woord → dat. Bij een hele zin of overtreffende trap gebruik je wat.

Verwijzen naar personen → aan wie, voor wie
Verwijzen naar zaken → waaraan, waarvoor

Te weinig afwisseling in zinsbouw en zinslengte, te lange zinnen 9.13
- Afwisseling in de zinsbouw
- Zinslengte variëren
- Vermijd te lange zinnen
- Vermijd te veel bijzinnen
-

Verkeerd aansluitende beknopte bijzin 9.14
Bevatten geen onderwerp.
Vb. vermoeid thuisgekomen moest onmiddellijk met de kinderen gespeeld worden.
Vermoeid thuisgekomen moest hij onmiddellijk met de kinderen spelen.

Losstaand zinsgedeelte 9.15
Soms wordt een zin los gezet terwijl dat niet hoort.
Bijv. de tijdkok was door Maurice verkeerd ingesteld. Waardoor de buitenverlichting niet brandde toen we thuiskwamen.
De tijdklok was door Maurice verkeerd ingesteld, waardoor de buitenverlichting niet brandde toen we thuiskwamen.


Aaneenschrijven 10.3
Samenstelling van twee of meer woorden aan elkaar:
- Samengestelde zelfstandige naamwoorden → vormen samen een betekeniseenheid
Vb. Asielzoekerscentrum, hogesnelheidstrein
- Samengestelde bijvoeglijke naamwoorden
Vb. alcoholvrij, koolzuurhoudend
- Samengestelde werkwoorden
Vb. totstandkomen, televisiekijken, polstokhoogspringen, bezwaar maken
- Voornaamwoordelijke bijwoorden → woorden met er, daar, hier en waar
Vb. erin, daarvoor, hierdoor, waartegenover
- Getallen tot honderd en samenstellingen met –honderd en –duizend
Vb. negenentwintig, zevenhonderd, eenenzestigduizend

Sommige woorden krijgen een andere betekenis als je ze los schrijft:
Vb. tenminste (= in ieder geval)
ten minste (= op zijn minst)


Liggend streepje 10.12
Twee gelijke klinkers massa-artikel, glij-ijzer
Andere letters die leiden tot verkeerd lezen reclame-industrie, ski-jack
Tussen gelijkwaardige delen collega-bestuurder, hotel-café-restaurant
Eerste deel twee woorden met hoofdletter Tweede-Kamerfractie, Middellandse-Zeegebied
Samenstellingen met letter, cijfers, andere tekens of met Sint of St. havo-leerling, 40+-kaas, Sint-Nicolaas
Samengestelde aardrijkskundige namen Breda-Noord, Midden-Amerika
Samenstellingen met een eigennaam Philips-stofzuiger, de zaak-Verstappen
Samenstellingen met privé, pro, ex, niet, non, quasi, loco, semi, vice en oud ex-zakenman, privé-bezoek, vice-voorzitter
Samenstellingen met anti alleen als het tweede deel met een hoofdletter begint. anti-Duits, antiabortusbeweging
Sommige woorden hebben twee liggende streepjes kop-en-schotel, kant-en-klaarmaaltijd

Trema 10.14
Om aan te geven waar een nieuwe lettergreep begint beëindigen, reünie, financiële

Sommige meervoudsvormen Fantasieën, zeeën
Bij –iee en –ii- is en trema overbodig Financieel, dieet, verfraaiing
Samengestelde telwoorden en afgeleide woorden Tweeëntachtig, drieënhalf

Weglatingsstreepje 10.18
Een deel van het woord is weggelaten zomer- en winterseizoen zomerseizoen en winterseizoen

In de volgende gevallen geen weglatingstreepje omdat een deel van het woord weg is gevallen hoge en lage cijfers hoge cijfers en lage cijfers

Interpunctie 11
Punt, vraagteken, uitroepteken;
- (slot)punt aan het einde van een zin
- Overbodig als het eindigt op; ?! of afkorting.
- Na een vraag een vraagteken
- Na een uitroep, waarschuwing een uitroepteken

Komma;
- Tussen delen van een opsomming
- Achter/voor een aangesproken persoon en een tussenwerpsel
- Voor en achter een bijstelling
- Voor een aantal voegwoorden
- Tussen werkwoorden uit verschillende gezegdes
- Na een beperkende of uitbreidende bijvoeglijke zin
- Om verkeerd lezen te voorkomen


Puntkomma;
- Twee zinnen of mededelingen die met elkaar samenhangen.
- In langere opsommingen is een puntkomma soms duidelijker

Dubbele punt;
- Bij een directe rede
- Voor een opsomming, uitwerking of verklaring

Aanhalingstekens;
- Directe reden
- Aangeven dat het gebruikte woorden van een ander zijn
- Titels van boeken, films, programma’s enz.
- Bij ironie, bijzonde gebruik of een zelfnoemfunctie

REACTIES

E.

E.

De helft staat er anders niet in!

12 jaar geleden

J.

J.

Veel fouten en best onoverzichtelijk soms. Meningitis is trouwens hersenvliesontsteking, maar nekkramp is daar een symptoom van.

11 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.