Arm en Rijk, Hoofdstuk 1

Beoordeling 7.3
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 1032 woorden
  • 8 juni 2009
  • 179 keer beoordeeld
Cijfer 7.3
179 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Arm en Rijk

Hoofdstuk 1
Paragraaf 1.1
Alle sterretjes zijn begrippen en de rest zijn belangrijke dingen

*FAO: Food and agriculture organization (voedsel- en landbouw organisatie van de VN)
*Honger: Als je niet in staat bent genoeg voedsel van voldoende kwaliteit te eten (acuut)

• Kwalitatieve honger: eenzijdige voedsel (alleen maar rijst bijv.)
• Kwantitatieve honger: te kort aan energiebronnen (eten&drinken)

*Hongersnood: Acuut gebrek aan voedsel in een samenleving

*Ondervoeding: Niet voldoende voedsel om een persoon zijn dagelijkse energiebehoefte te voorzien (langere termijn)
*Chronische ondervoeding: Voortdurend te weinig of te eenzijdig voedsel binnen krijgen
*Voedselzekerheid: Ieder mens moet voldoende voedsel van voldoende kwaliteit kunnen eten, zodat een goede gezondheid mogelijk is.
*Voedselbalans: De verhouding van voedselvoorraden (hoeveel voedsel is er?) en de consumptie van voedsel (hoeveel voedsel wordt er verkocht) in een gebied

Hoeveel voedsel heeft men nodig? Maatstaf volgens BMR (Basal Metabolic Rate)
- Geslachtsverdeling (man heeft meer nodig dan vrouw)
- Leeftijdsopbouw van de bevolking (Man heeft meer nodig dan een kind)
- Lichaamsgewicht bij een bepaalde lengte
- Het soort werk dat een volwassen persoon doet (iemand die zwaar arbeid verricht heeft meer nodig als iemand die minder zwaar arbeid verricht)

Onderzoeksinstrumenten FAO (voordelen en nadelen)

Voordelen
- Goedkoop
- Kunnen snel worden toegepast op gegevens die voorhanden zijn
- Databestanden zo actueel mogelijk

Nadelen
- Onbetrouwbare cijfers (alleen per land of misschien provinciaal) en onvolledig
- Betrouwbare cijfers is slechts schaars waardoor vergelijkingen op lokaal niveau onmogelijk is

- Hoge kosten  weinig onderzoek naar voedselconsumptie op lokaal en individueel niveau

*Overbevolking: Te veel mensen waardoor niet iedereen kan worden voorzien in zijn dagelijkse energiebehoefte

Oorzaken van honger en ondervoeding:
- Misoogsten door natuurrampen (droogte, te veel neerslag, insectenplagen) waardoor afname voedselproductie
- Milieurampen
- Overbevolking en onverantwoordelijk bodemgebruik leiden vaak tot erosieproblemen, verdroging, bodemuitputting en verzilting. Daardoor nemen de oogsten af. Mensen gaan daardoor weg naar plaatsen waar de omstandigheden gunstiger zijn, maar met die grond gebeurt hetzelfde als hierboven beschreven waardoor de mensen belanden in een vicieuze cirkel.

Paragraaf 1.2
*Calorisch rendement: Wat is de hoeveelheid voedingsenergie (in calorieën) die nodig is om een kilogram dierlijk gewicht te produceren?

Vb- 10 kg graan nodig om 1 kg vlees voort te brengen, energiewaarde is vrijwel gelijk.

*Voedselgewas: Landbouwgewas dat in onbewerkte of enigszins bewerkte staat wordt gebruikt als menselijk voedsel
*Handelsgewas: Landbouwgewas dat bedoelt is om te verhandelen

De transporttheorie van Ullman:
- *Complementariteit tussen regio’s (voedseltekort aan de ene kant en voedseloverschot aan de andere kant)

- *Transpoorteerbaarheid (Is het goed te vervoeren?)
- *Tussenliggende mogelijkheden: (een land dichterbij betekent dat de transportkosten lager zijn of misschien bied dat land zelfs meer)
- *Tussenliggende hindernis: (ijzere gordijn bijvoorbeeld)

*Mondialisering: Het steeds meer internationaal worden van dingen
*Geglobaliseerde landbouw: systeem van voedselproductie wordt steeds meer afhankelijk van processen die op het mondiale schaalniveau spelen

Paragraaf 1.3
*Globalisering: Open grenzen, vrijhandel en exportgerichtheid van landen
*Regionale specialisatie: Je specialiseren in de teelt van 1 bepaald product waarvoor de omstandigheden gunstig zijn
*Exportlandbouw: Landbouw die gericht is op de uitvoer dus gericht is op de wereldmarkt
*Comperatief voordeel: Voordeel halen uit je omstandigheden: veel arbeid  arbeidsintensief product maken
*Productiviteit per arbeidskracht: Hoeveelheid die 1 iemand produceert
*Landbouwsubsidies: Bijdrage van de overheid aan de landbouwers zodat ze hun hoofd boven water kunnen houden
*Invoertarieven: verhoging van de verkoopprijs door een invoerend land

*WTO: wereldhandelorganisatie

Comperatieve kostentheorie:
Elk land produceert waar hij “goed in is”, waar de omstandigheden naar staan. Veel natuur: grondstoffen, veel arbeid: arbeidsintensieve producten, veel kapitaal: kapitaalintensieve goederen.

Landbouwsubsidies:
Boeren in westerse landen hebben een hoge opbrengst per persoon door: Mechanisatie, moderne apparatuur , gewasbescherming en wetenschappelijke landbouwmethoden. Daar tegenover staat dat dit erg kapitaalintensief is waardoor ze worden bijgestaan met subsidies van de overheid.

Invoertarieven:
Door invoertarieven (zie bronnen) is er een oneerlijke concurrentie. De landbouwgewassen uit het buitenland, die eigenlijk veel goedkoper zijn en wellicht ook beter in kwaliteit, worden buitenspel gezet door de invoertarieven waardoor alleen de (goedkopere?!) eigen producten worden gekocht.

Honger door hulp:
Rijke landen “dumpen” voedsel overschotten bij arme landen voor extreem lage prijzen waardoor boeren niet meer bereid zijn overschotten te produceren, waardoor de totale voedselproductie van dat land daalt.

*IMF: Internationale Monetaire Fonds (verleent krediet aan zijn leden, veel ontwikkelingslanden maken hier gebruik van schulden)
*Wereldbank: Verstrekt lang lopende leningen aan ontwikkelingslanden
*WFP: Wereldvoedselprogramma (verleent hulp aan mensen die in ontwikkelingslanden nodig voedsel nodig hebben)

*NGO’s: Niet-regerings-gebonden organisaties (actiegroepen) die op landelijk en plaatselijk niveau actie voeren tegen ongelijkheid en achterstelling

Positieve ontwikkelingen:
- Internationale organisaties, gesteund door niet-regerings gebonden organisaties, brengen het voedselprobleem steeds onder aandacht van de wereld.
- In 2005 is een deel van de schuldenlast van de armste landen kwijtgescholden

Paragraaf 1.4
Oplossingen voedselcrisis:
Vraagkant: Betere verdeling van de voedsel over de bevolking, het verhogen van de koopkracht en een evenwichtiger spreiding van de welvaart plus het verbeteren van het distributiesysteem en de infrastructuur.
Aanbodkant: Het vergroten van de productie op de plekken waar dat het hardst nodig is. Voorraden nemen dan toe en de prijs daalt

*Groene revolutie: Stijging van de landbouwproductie dmv irrigatie, kunstmest & bescherming van gewassen.

Voordelen:
- Hogere opbrengst
- Hogere Beteelde oppervlakte

Nadelen:
- Kunstmest en bestrijdingsmiddelen slecht voor milieu
- Bestrijdingsmiddelen slecht voor gezondheid
- Aller armste gaan niet vooruit (te weinig geld)
- Meer water uit de grond gehaald als er wordt besproeid

- Verschil tussen grote boeren en kleine wordt groter

Genetische manipulatie/modificatie:
DNA van een bepaald gewas overbrengen naar een ander gewas zodat de landbouwopbrengst toeneemt.

Voordelen:
- Grotere opbrengst in korte tijd
- Kruising tussen bijv. grote appel en snel rijpende appel maakt een grote snelrijpende appel
- Productiviteit van verzilte bodems zouden sterk kunnen toenemen

Nadelen:
- Kloof tussen arm en rijk wordt groter (rijke kunnen wel betalen en arme niet en arme landen hebben de kennis niet)
- De nieuwe GM-rassen zouden de bestaande plantenrassen besmetten waardoor de oorspronkelijke soorten teloor gaan en niet meer kunnen dienen als basismateriaal voor gewassenveredeling
- Gezondheid zou kunnen worden geschaad
- Dat bacterien en virussen volledig immuun worden voor bestrijdingsmiddelen

Hoofdstuk 2
Paragraaf 2.1
Voedselzekerheid

1. Beschikbaarheid
2. Kwaliteit
3. Toegankelijkheid
4. Stabiliteit

1. Totale aanbod van voedsel genoeg om de bevolking te bevoeden
2. Te maken met voedingswaarde en voedselbehoefte en –voorkeur
3. Hangt af van de productie van voedingsstoffen, gezinsinkomen en koopkracht, handel en distributie en van de sociale contacten
4. Heeft te maken met schommelingen in het klimaat/ zijn er veel natuurrampen of is het stabiel?

*Sociaal-economische stratificatie:

REACTIES

H.

H.

Slecht slecht slecht

13 jaar geleden

H.

H.

War lul je allemaal, alles staat er in...
5/5

13 jaar geleden

H.

H.

idd wat lul je deze is echt goed

13 jaar geleden

E.

E.

Superfijn!! iets meer vertrouwe in een voldoende voor men tentame nu, thanks!!

12 jaar geleden

J.

J.

echt super! ik hoop dat het gaat lukken:)

12 jaar geleden

H.

H.

Wat een superslechte onvolledige samenvatting.

Groeten Hugo Hanema

12 jaar geleden

A.

A.

ik kan er geen wijs uit!!!!
echt slecht!!!

11 jaar geleden

N.

N.

Keurig hoor! Je hebt me goed geholpen

6 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.