Wederkerende werkwoorden:
Se laver s’habiller
Je me lave je m’ habiller
Tu te laves tu t’habilles
Il se lave il s’habille
Elle se lave elle s’habille
Nous nous lavons nous nous habillons
Vous vous lavez vous vous habillez
Ils se lavent ils s’habillent
Ells se lavent elle s’habillent
Ontkenning:
Je ne me lave pas.
Gebiedende wijs: lave-toi! (was je!)
lavez-vous( wassen jullie je)
Wederkerende werkwoorden worden altijd met être vervoegt.
Passé composé. Voltooid verleden tijd, (v.v.t)
Ik heb me vergist:
Je me suis trompé
Tu t’es trompé
Il s’est trompé
Elle s’est trompé
Nous nous sommes trompés
Vous vous êtes trompé(e)s
Ils se sont trompés
Elles se sont trompés
Met être vervoegd:
Enkelvoud Meervoud
__________________|___
Mannelijk |- |s
Vrouwelijk |e |es
Onregelmatig
Être été
Avoir eu
Faire fait
Lire lu
Vouloir voulu
Pouvoir pu
Savoir su
Venir venu
Prendre pris
Connaître connu
Dire dit
je suis venu(e ) ik ben gekomen
tu es venu(e ) jij bent gekomen
il est venu hij is gekomen
elle est venue zij is gekomen
nous sommes venu(e )s wij zijn gekomen
vous etes venu(e )s jullie zijn gekomen
vous etes venu(e ) u bent gekomen
ils sons venus zij zijn gekomen
elles sont venues zij zijn gekomen
Hulpwerkwoorden:
Meesten worden vervoegd met Avoir. (J’ai traivaillé, il á commencé etc.)
Etre:
Aller venir
Arriver partir
Entrer sortir
Rentrer retournes
Monter descendre
Rester tomber
Naître mourir
Clevenir
(Je suis tombé)
Delend lidwoord
Alleen in Frans. Het wordt gebruikt als je denkt aan een hoeveelheid, maar niet weet hoeveel (onbepaalde hoeveelheid)
Du pain = brood
De la confiture = jam
De l’eau = water
Des pommes = appels
Je voudrais du pain = ik zou graag brood willen.
Etc.
De of d’
Word gebruikt na een ontkenning, of na een woord van hoeveelheid (behalve na telwoorden)
Il n’y a pas de coca = er is geen cola
Un kilo de pommes
Na de woorden aimer, adorer, Préférer en détester komt gewoon le, la l’ of les.
Bezittelijk voornaamwoord
Mon ma mes
Ton ta tes
Son sa ses
Notre notre nos
Votre votre vos
Leur leur leurs
Vrouwelijke woorden die met een klinker of stomme “H” beginnen, nemen de mannelijke vorm: mon amie, mon école etc.
Futur
Passé composé wordt gevormd door: hulpwerkwoord + voltooid deelwoord
Hulpwerkwoorden zijn avoir en être.
Een voltooid deelwoord van een regelmatig w.w. woord –er vervangen door –é
Een volt. Dw. Van een regelmatig w.w. op –ir verander je –ir in –i
Een volt. Dw. Van een regelmatig w.w. op –re verander je –re in –u.
j’ai regardé
j’ai fini
j’ai répondu
alle wederkerende werkwoorden worden in de Passé composé vervoegd met être. ( se laver, se reveiller)
il est allé
elle est allee
ils sont allés
elles sont allées
pers, voornaamwoord (lijd, voorwerp)
il me voit (hij ziet me)
il te voit (hij ziet jou)
il le voit(hij ziet hem, het)
il la voit(hij ziet haar, het)
il nous voit(hij ziet ons)
il vous voit(hij ziet jullie, U)
il les voit(hij ziet ze)
als meewerkend voorwerp in een zin ( vervanging van à + persoon)
il me donne un cadeau
je te “ “
je lui “ “
je lui “ “
il nous “ “
je vous “ “
je leur “ “
je leur “ “
als er een infinitief in de zin staat komt het pers. Vnw. ervoor, anders voor de persoonsvorm.
tegenwoordige tijd: ( 4 groepen regelmatige werkwoorden)
regarder finir repondre devoir
zien eindigen antwoorden maken/doen
je regard e fini s répond s d ois
tu regard es fini s répond s d ois
il regard e fini t répond d oit
nous regard ons fini ssons répond ons d evons
vous regard ez fini ssez répond ez d evez
ils regard ent fini ssent répond ent d oivent
futur Proche
door het werkwoord aller te gebruiken
je vais regarder
je vais répondre
je vais finir
je vais aller
futur simple
Régarder = régardr
Devoir = devr
Répondre= répondr
Recevoir= recevr
Uitgangen van AVOIR. ( ai, as a, ons, ez, ent)
J’aurai avoir hebben
Je serai etre zijn
J’irai aller gaan
Je ferai faire maken
Je viendrai venir komen
Je saurai savoir weten
Je verrai voir zien
Je pourrai pouvoir kunnen
Je voudrai voudrais willen
Je courrai courir rennen
Je mourrai mourir sterven
Le conditionel ( onvoltooide verleden tijd) ( zouden gaan …)
(ook Imparfait genoemd)
de uitgangen:
Ais, ais, ait, ions, iez, aient.
“Y” = er, erin, erheen, erop
“Y”komt in de plaats van een zelfstandig naamwoord waar een voorzetsel voor staat ( behalve de)
Supergosse va à la gare ( supergosse gaat naar het station)
Il Y va ( hij gaat erheen)
“en” betekend erop, erover, erheen er, ervan
“en” komt in de plaats van een zelfs. Nw. Waar “de” voorstaat
Je parlerai de ton projet ( ik zal over je plan praten)
J’en Parlerai ( ik zal erover praten)
Volgen dezelfde regels als pers. Vnw en lijd. Vw.
Se laver s’habiller
Je me lave je m’ habiller
Tu te laves tu t’habilles
Il se lave il s’habille
Elle se lave elle s’habille
Nous nous lavons nous nous habillons
Vous vous lavez vous vous habillez
Ils se lavent ils s’habillent
Ells se lavent elle s’habillent
Ontkenning:
Je ne me lave pas.
Gebiedende wijs: lave-toi! (was je!)
lavez-vous( wassen jullie je)
Wederkerende werkwoorden worden altijd met être vervoegt.
Ik heb me vergist:
Je me suis trompé
Tu t’es trompé
Il s’est trompé
Elle s’est trompé
Nous nous sommes trompés
Vous vous êtes trompé(e)s
Ils se sont trompés
Elles se sont trompés
Met être vervoegd:
Enkelvoud Meervoud
__________________|___
Mannelijk |- |s
Vrouwelijk |e |es
Onregelmatig
Être été
Avoir eu
Faire fait
Lire lu
Vouloir voulu
Pouvoir pu
Savoir su
Venir venu
Prendre pris
Connaître connu
Dire dit
je suis venu(e ) ik ben gekomen
tu es venu(e ) jij bent gekomen
elle est venue zij is gekomen
nous sommes venu(e )s wij zijn gekomen
vous etes venu(e )s jullie zijn gekomen
vous etes venu(e ) u bent gekomen
ils sons venus zij zijn gekomen
elles sont venues zij zijn gekomen
Hulpwerkwoorden:
Meesten worden vervoegd met Avoir. (J’ai traivaillé, il á commencé etc.)
Etre:
Aller venir
Arriver partir
Entrer sortir
Rentrer retournes
Monter descendre
Rester tomber
Naître mourir
Clevenir
(Je suis tombé)
Delend lidwoord
Alleen in Frans. Het wordt gebruikt als je denkt aan een hoeveelheid, maar niet weet hoeveel (onbepaalde hoeveelheid)
Du pain = brood
De la confiture = jam
De l’eau = water
Je voudrais du pain = ik zou graag brood willen.
Etc.
De of d’
Word gebruikt na een ontkenning, of na een woord van hoeveelheid (behalve na telwoorden)
Il n’y a pas de coca = er is geen cola
Un kilo de pommes
Na de woorden aimer, adorer, Préférer en détester komt gewoon le, la l’ of les.
Bezittelijk voornaamwoord
Mon ma mes
Ton ta tes
Son sa ses
Notre notre nos
Votre votre vos
Leur leur leurs
Vrouwelijke woorden die met een klinker of stomme “H” beginnen, nemen de mannelijke vorm: mon amie, mon école etc.
Futur
Passé composé wordt gevormd door: hulpwerkwoord + voltooid deelwoord
Hulpwerkwoorden zijn avoir en être.
Een voltooid deelwoord van een regelmatig w.w. woord –er vervangen door –é
Een volt. Dw. Van een regelmatig w.w. op –re verander je –re in –u.
j’ai regardé
j’ai fini
j’ai répondu
alle wederkerende werkwoorden worden in de Passé composé vervoegd met être. ( se laver, se reveiller)
il est allé
elle est allee
ils sont allés
elles sont allées
pers, voornaamwoord (lijd, voorwerp)
il me voit (hij ziet me)
il te voit (hij ziet jou)
il le voit(hij ziet hem, het)
il la voit(hij ziet haar, het)
il nous voit(hij ziet ons)
il vous voit(hij ziet jullie, U)
il les voit(hij ziet ze)
als meewerkend voorwerp in een zin ( vervanging van à + persoon)
il me donne un cadeau
je te “ “
je lui “ “
je lui “ “
il nous “ “
je leur “ “
je leur “ “
als er een infinitief in de zin staat komt het pers. Vnw. ervoor, anders voor de persoonsvorm.
tegenwoordige tijd: ( 4 groepen regelmatige werkwoorden)
regarder finir repondre devoir
zien eindigen antwoorden maken/doen
je regard e fini s répond s d ois
tu regard es fini s répond s d ois
il regard e fini t répond d oit
nous regard ons fini ssons répond ons d evons
vous regard ez fini ssez répond ez d evez
ils regard ent fini ssent répond ent d oivent
futur Proche
door het werkwoord aller te gebruiken
je vais regarder
je vais répondre
je vais finir
je vais aller
Régarder = régardr
Devoir = devr
Répondre= répondr
Recevoir= recevr
Uitgangen van AVOIR. ( ai, as a, ons, ez, ent)
J’aurai avoir hebben
Je serai etre zijn
J’irai aller gaan
Je ferai faire maken
Je viendrai venir komen
Je saurai savoir weten
Je verrai voir zien
Je pourrai pouvoir kunnen
Je voudrai voudrais willen
Je courrai courir rennen
Je mourrai mourir sterven
Le conditionel ( onvoltooide verleden tijd) ( zouden gaan …)
(ook Imparfait genoemd)
Ais, ais, ait, ions, iez, aient.
“Y” = er, erin, erheen, erop
“Y”komt in de plaats van een zelfstandig naamwoord waar een voorzetsel voor staat ( behalve de)
Supergosse va à la gare ( supergosse gaat naar het station)
Il Y va ( hij gaat erheen)
“en” betekend erop, erover, erheen er, ervan
“en” komt in de plaats van een zelfs. Nw. Waar “de” voorstaat
Je parlerai de ton projet ( ik zal over je plan praten)
J’en Parlerai ( ik zal erover praten)
Volgen dezelfde regels als pers. Vnw en lijd. Vw.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden