Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Ethiek basisboek

Beoordeling 5.6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • Klas onbekend | 2280 woorden
  • 3 maart 2008
  • 30 keer beoordeeld
Cijfer 5.6
30 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Hoofdstuk 1 Ethiek en moraal
Moraal gaat over ‘wat is het goede handelen?’. Met het antwoord op de vraag ‘wat is het goede handelen’ wordt een moreel oordeel over het gedrag van mensen gegeven. Als het over moraal gaat wordt (in het algemeen) bedoeld : alle materiele en immateriële dingen die belangrijk worden gevonden.
Deze dingen kunnen je op 2 niveaus indelen:
- Individuele niveau: zaken die belangrijk zijn voor jezelf zoals sociale contacten en een baan. Deze ideeën geven een omschrijving van een goed leven.
- Maatschappelijke niveau: zaken die belangrijk zijn voor de hele maatschappij, zoals de verdeling van welvaart. Deze ideeën geven een omschrijving van een goede maatschappij.

Morele principes zijn de ideeën over het goede leven en de goede maatschappij, en zijn geregeld in de essentiële gedragsregels. Essentiële gedragsregels zijn van belang voor de samenleving. Veel van deze regels liggen vast in de wet- en regelgeving van een land, ze worden van generatie op generatie doorgegeven en er wordt onbewust naar gehandeld.
Ethiek is de wetenschap die de moraal bestudeert. (moraalfilosofie)
Een taak van een ethicus is het bepalen van morele regels en principes zoals een beroepscode (een document waarin staat wat iemand met het betreffende beroep moet doen in een aantal vaak voorkomende situaties).
Een beroepscode is prescriptief, het verteld hoe er gehandeld moet worden.
Als een ethicus de morele opvattingen van een groep mensen beschrijft (zonder te zeggen hoe er gehandeld moet worden), is hij descriptief.
Een constatering is een waarneming van een feit, iedereen kan het vaststellen.
Een oordeel daarentegen is niet objectief vast te stellen, en is dus persoonsgebonden.
Er zijn 2 kenmerken van morele oordelen:
- het zegt iets over wat het ‘goede handelen’ of het ‘goede leven’ is. (moreel uitgangspunt)
- morele oordelen zijn intersubjectief (ze zijn persoonsgebonden).
Niet morele oordelen zijn alle andere oordelen, zoals een smaakoordeel of een economisch oordeel.
Morele oordelen veranderen in de loop der jaren, doordat er in de maatschappij veranderingen voordoen of omdat de economische situatie veranderd is.
Het geven van een oordeel over nieuwe technologieën (genetische manipulatie b.v.) is een uitbreiding van het moraal.


Hoofdstuk 2 Morele uitgangspunten
Een norm is een morele regel. Normen zijn noodzakelijk om een samenleving mogelijk te maken en niet in een oorlog terecht te komen. Morele regels kunnen zijn vastgelegd in de grondwet of in de Universele verklaring van de rechten van de mens [Zie bijlage; blz. 155; Ethiek basisboek]. In de universele verklaring van de rechten van de mens zijn morele regels als rechten opgesteld, omdat ieder mens er in principe aanspraak op kan maken. Op het niet naleven van de UVRM staat geen sanctie, in tegenstelling op het niet naleven van een grondwet. Morele normen zijn morele regels en rechten bij elkaar.
Waarden zijn abstracte idealen of doelen die men wil bereiken door zich op een bepaalde manier te gedragen. Waarden geven aan waaruit het ‘goede leven’ en de ‘goede maatschappij’ bestaat. Een waarde wordt pas concreet als je de norm weet die van toepassing is. Enkele voorbeelden van waarden zijn vrijheid, gelijkheid en broederschap.
Deugden zijn de intenties waarmee mensen een handeling doen. Enkele voorbeelden van deugden zijn eerlijkheid, betrouwbaarheid en rechtvaardigheid. Een deugd is een persoonsgebonden waarde.

Hoofdstuk 3 Belangen
Een belang is een maatregel, praktijk of handeling die voor de betreffende persoon als positief wordt ervaren en/of in zijn voordeel is en dat ook zo ervaart. Dit kan in zijn eigen belang zijn of in het belang van iemand anders.
Betrokkenen zijn personen of partijen wier belang wordt geschaad door een maatregel, praktijk of handeling en dat ook kenbaar maken.
Eigenbelang: is niet moreel van aard want er wordt geen rekening gehouden me t morele uitgangspunten. De inhoud van eigenbelang kan moreel neutraal of moreel verwerpelijk zijn. Eigen belang heeft een beperkte reikwijdte: het levert alleen voldoening op voor degene die dit behartigd. Ook een groep kan eigenbelang nastreven. (elftal).
Welbegrepen eigenbelang: is moreel van aard, want het gaat om een eigenbelang
gecombineerd met een moreel uitgangspunt. (deugd, waarde, norm). De reikwijdte is naast het belang van de persoon of de groep die het belang behartigt, tevens het belang van een of meerdere mensen van de omgeving.

Belang van anderen: is moreel van aard omdat het behartigen van het belang van anderen altijd op grond van een morele norm of waarde gebeurt. De reikwijdte is het belang van individuen, groepen of dieren behartigen waartoe de handelende persoon zelf niet behoort.
Algemeen belang; is moreel van aard. De reikwijdte is alle betrokkenen (de hele
samenleving). Dit belang wordt meestal door de overheid behartigd.

Hoofdstuk 4 Verantwoordelijkheid
Verantwoordelijkheid heeft met 3 elementen te maken:
- tijdsaspect: achteraf ? heeft iemand zich in het verleden verantwoordelijk gedragen (aansprakelijk). Vooruitkijkend ? hoe je je verantwoordelijkheid in het heden en de toekomst opvat (verantwoordelijkheid).
- verantwoordelijkheid voor gedrag is gradueel: het is afhankelijk van de
omstandigheden waaronder je de fout begaat.
- in vrijheid een keuze maken: als je niet in vrijheid handelt, kan je ook niet verantwoordelijk worden gehouden.
Als er achteraf wordt gekeken of je verantwoordelijk bent voor een bepaalde daad, wordt er bepaald of je ook aansprakelijk bent.
Verantwoordelijkheid als taak: je ontleent je verantwoordelijkheid aan je baan, taak etc.
Verantwoordelijkheid als deugd: als verantwoordelijkheid een goede karaktereigenschap van je is. Je gedraagt je dus als een volwassen denkend mens.
Er zijn 5 criteria voor verantwoordelijkheid als deugd.

- je neemt je verplichtingen serieus..
- zelfstandigheid: op grond van je eigen inzicht keuzes maken.
- je hebt oog voor de gevolgen van de handeling.
- het afwegen van normen.
- je gedrag is toetsbaar: of je verantwoording wilt afleggen over de morele keuze die je hebt gemaakt.
Deze vier verontschuldigende omstandigheden pleiten iemand vrij van verantwoordelijkheid.
- het niet hebben van de vaardigheid of de moge lijkheid om te handelen.
- je wordt gedwongen om iets te doen.
- je weet niet wat de aard of de consequentie van een handeling is.
- iets gebeurd door omstandigheden buiten invloed van de handelende persoon.
Door verontschuldigende omstandigheden wordt iemand gedeeltelijk vrijgepleit.
Als een onderneming, school, club verantwoordelijk wordt gehouden spreek je van collectieve verantwoordelijkheid.

Hoofdstuk 5 Het stappenmodel: stap 1
Met stap 1 van het stappenmodel kun je verschillende relevante aspecten van een moreel vraagstuk in beeld krijgen, zie: hfst. 5; blz. 65; Ethiek basisboek voor een samenvatting van stap 1.


Hoofdstuk 6 Vrijheid
Volgens het zelfbeschikkingsrecht heb je zelf het recht om te bepalen hoe je je leven vormgeeft tenzij dit in strijd is met het schadebeginsel (als een handeling schade aan een ander toebrengt).
Vrijheid is een morele waarde die ervoor zorgt dat je zelf je leven kan bepalen. Negatieven vrijheid betekent dat je mag doen en laten wat je wilt (zelfbeschikkingsrecht). De negatieven vrijheid wordt beschermd door de klassieke vrijheidsrechten. Door de klassieke vrijheidsrechten hebben andere mensen de plicht om zich van iets te onthouden. Je hebt positieven vrijheid als je je zelfbeschikkingsrecht kan realiseren. De positieve vrijheid wordt beschermd door de sociale rechten. Door de sociale rechten zijn andere mensen (meestal de overheid) verplicht om iets wel te doen.
In de universele verklaring van de rechten van de mens staan alle klassieke vrijheidsrechten en sociale rechten. De universele verklaring van de rechten van de mens zijn door alle landen van de VN in 1948 ondertekend.
Je kan pas zeggen dat je vrijheid hebt als je zowel negatieve- als positieve vrijheid hebt in een bepaalde verhouding.

Hoofdstuk 7 Rechten
Vrijheidsrechten houden een negatieve plicht voor andere mensen en de overheid in. Sociale rechten houden een positieve plicht voor andere mensen en de overheid in. Algemene rechten gelden voor iedereen of iedereen in een bepaalde groep.
Specifieke rechten gelden voor aanwijsbare personen die door een bepaalde relatie met elkaar verbonden zijn.
Wettelijke rechten staan in de wet en zijn te ontlenen aan het bestaande rechtssysteem. Morele rechten zijn te ontlenen aan morele opvattingen waarover een consensus bestaat, Algemeen erkende rechten berusten op instemming van de meerderheid.
Ideële morele rechten zijn niet in de wet opgenomen en genieten ook geen brede kring. Ideële morele rechten kunnen wettelijke rechten worden maar dat kan ook andersom.
Moraal wordt opgelegd via de wetgeving als er sprake is van:

- paternalisme, bepaald gedrag verbieden als dat schadelijk is voor de handelende persoon.
- schadebeginsel, als een handeling schade aan een ander toebrengt.
- moralistische wetgeving, het gedrag brengt niemand schade toe, maar is niet moreel juist.
Voor een schema met het totaaloverzicht van alle rechten zie: hfst. 7, blz. 89, Ethiek basisboek.

Hoofdstuk 8 Rechtvaardigheid
Rechtvaardige behandeling: hoe je (groepen) mensen ten opzichte van elkaar behandelt. Rechtvaardige verdeling: zijn mensen gelijk of ongelijk aan elkaar en hoe uit zich dat bij de keuze van het maken van een rechtvaardige verdeling.
Volgens het formele principe van rechtvaardigheid krijgt iedereen een gelijk deel van hetgeen wat gelijk is en een ongelijk deel van hetgeen in de mate waarin het ongelijk is.
Omdat het onduidelijk is wanneer iemand gelijk aan elkaar is zijn er de inhoudelijke
verdelingsprincipes. De inhoudelijke verdelingsprincipes is gebaseerd op de gelijkheid en de ongelijkheid van mensen tegenover elkaar .
Je kan iets strikt gelijk verdelen, dus iedereen hetzelfde geven want ieder mens is
fundamenteel gelijk of tijdelijk een ongelijke verdeling om de gelijkheid te bevorderen.
Volgens het ongelijkheidprincipe verschillen mensen van elkaar en moeten ze ook
verschillend behandeld worden. Dit kan op 3 manieren:

- een verdeling naar verdienste
- een verdeling naar verworven rechten
- een verdeling naar behoefte.
Er zijn 2 soorten rechtvaardige procedures. Bij een democratie procedure hebben alle belanghebbende inspraak. Bij een zuiver procedurele vorm van rechtvaardigheid wordt hetgeen verdeeld volgens een vastgestelde procedure, zoals bij de lotto.
Voor een schema met een overzicht van dit hoofdstuk zie: hfst. 8; pag. 103; Ethiek basisboek.

Hoofdstuk 9 Moreel oordeel en ethische theorie
Een moreel oordeel is niets meer dan een beargumenteerde mening.
Bij deontologische ethiek zijn de normen de basis van de moraal. Om te oordelen wat ‘het goede handelen’ is wordt verwezen naar regels of voorschriften. Deze ethiek wordt ook wel plichtsethiek of gebodsethiek genoemd.
De grondlegger van de deontologische ethiek is de Duitse filosoof, Immanuel Kant.
Bij theologische ethiek is gebaseerd op waarden. Om te oordelen was ‘het goede handelen’ is wordt naar de gevolgen van de handeling gekeken. Als een handeling tot minder leed en/ of meer welzijn leidt is het een moreel juiste handeling.
Het bekendste systeem van de theologie is ontwikkeld door de Britse filosoof Jermey Bentham.

Het voordeel van de deontologische ethiek is dat het duidelijk is, want er worden
(vastgestelde) regels toegepast. Een nadeel is dat er geen rekening met de gevolgen worden gehouden.
Het voordeel van theologische ethiek is dat deze ethiek erg flexibel is omdat er makkelijk op nieuwe ontwikkelingen kan worden ingespeeld. Een nadeel is dat er geen rekening wordt gehouden met morele regels.

Hoofdstuk 10 Het stappenmodel: stap 2
Met stap 2 van het stappenmodel wordt verder gegaan op stap 1 uit hfst. 5 om een verantwoord oordeel te formuleren. [Zie: hfst; 10; blz. 121; ethiek basisboek] voor een samenvatting van stap 2.

Hoofdstuk 11 De ethische praktijk
Een dialoog is een gesprek in een niet bedreigende omgeving met als kenmerk dat de gesprekpartners het niet geheel eens zijn met elkaar en er geen tegenstrijdige belangen zijn. Er worden ideeën uitgewisseld over wat het goede handelen is. Het eigenbelang staat niet op het spel en er hoeft ook niet op korte termijn gehandeld te worden.
Een gesprek waarvan het morele oordeel gevolgen heeft voor het beleid of voor het handelen (er moet dus gehandeld worden) heet een discussie.
Als er argumenten worden gegeven ter ondersteuning van het standpunt is er sprake van een argumentatieve dialoog.
Als een discussie wordt beslecht, wordt er een compromis gevormd (m.b.v. bijvoorbeeld loting of geweld)
Om een discussie kwalitatief goed te houden zijn er discussieregels opgesteld waaraan iedereen die mee discussieert zich aan moet houden. Een drogreden is een overtreding van de discussieregel.
De 1e discussieregel is het argumentatieschema. Als het argumentatieschema niet correct wordt toegepast, is de verdediging niet afdoende. Enkele argumentatieschema’s (die dus niet mogen worden toegepast!).

- drogreden van het hellende vlak: als iemand een stap (niet) neemt, komt hij op het hellende vlak terecht, en gaat het van kwaad tot erger.
- autoriteitsargumentatie: als iemand met autoriteit (baas, leraar etc.) het goed vind moet het maar gedaan worden.
- pathetische drogreden: er worden bepaalde emoties opgeroepen en geen argumenten aangevoerd.
- populistische argumentatie: indien een bepaald aantal mensen het met een bepaald standpunt eens zijn, zou het standpunt moeten worden aanvaard.
- overhaaste generalisatie: conclusies die worden getrokken op grond van te weinig waarnemingen.
De 2e discussieregel is de vrijheidsregel. Je mag elkaar niet beletten om een standpunt naar voren te brengen.
- drogreden van de stok: iemand onder druk zetten om hem iets te laten doen
- persoonlijke aanval
- beroep op medelijden.

Hoofdstuk 12 Morele ontwikkeling
Volgens de ontwikkelingspsycholoog Lawrence Kohlberg zijn er 3 verschillende niveau’s in de morel ontwikkeling:
- preconventionele niveau: de persoon begrijpt morele regels en de begrippen ‘goed’ en ‘slecht’. Hij gehoorzaamt regels omdat hij straffen of beloningen kan krijgen.
- conventionele niveau: de persoon voldoet aan de verwachtingen van de naaste omgeving, los van de gevolgen die dit met zich meebrengt. De normen van de groep zijn het belangrijkste.
- postconventionele niveau: de persoon accepteert niet zonder meer de normen van de groep en kan een onpartijdig oordeel geven.

Lawrence Kohlberg heeft voor zijn onderzoek naar de verschillende niveau’s van de morele ontwikkeling alleen maar jongens gevolgd. Als hij een gemengde groep had gebruikt, dan zagen de stadia er waarschijnlijk heel anders uit.
De mensenvisie in hoe iemand tegen mensen aankijkt. Dit kan feitelijk ‘hoe zijn mensen van nature’ of moreel ‘hoe zouden mensen moeten zijn’.
Een mensenvisie die ervan uitgaat dat het karakter van iemand te vormen is door het geven van het goede voorbeeld en goede opvoeding heet deugdenethiek. De deugdenethiek wil mensen vormen tot moreel goede, verantwoordelijke wezens.

REACTIES

F.

F.

Wie dit geschreven heeft was zeker dronken. Zeker als je hoofdstuk 8 terug leest!

13 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.