Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Wijsgerige ethiek

Beoordeling 4.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 2595 woorden
  • 12 oktober 2007
  • 6 keer beoordeeld
Cijfer 4.5
6 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Wijsgerige ethiek

Vaak wordt met ‘geluk’ naar een psychische toestand verwezen, waarin mensen tevredenheid en vreugde ervaren. Tevredenheid is hier: afwezigheid van onbevredigde verlangens. Met vreugde wordt bedoeld: een ervaring van evenwicht: de ervaring dat onbevredigde verlangens afwezig zijn én dat aanwezige verlangens bevredigd worden = genot.
Moraal heeft te maken met de belangen van anderen; mensen, dieren of de natuur. De belangen kunnen behartigd of geschaad worden. Een daad die belangen schaadt is moreel slecht, een daad die belangen behartigd is moreel goed. Om te weten of een daad moreel goed of slecht is moeten we de belangen van anderen weten.
Een waarde is iets wat veel mensen waardevol of belangrijk vinden. Ons idee van ‘het goede leven’ bestaat uit de som van al onze waarden.

Niet-morele waarden: leuk werk, goede gezondheid etc.
Morele waarden: het geluk en de belangen van anderen. Bijvoorbeeld: eerlijkheid, rechtvaardigheid, zorg voor zwakken.
Normen zijn afgeleid van waarden: een regel waarin een bepaald gedrag wordt voorgeschreven.
Morele normen: ‘Je mag niet stelen’ (eerlijkheid), ‘Je behoort iets bij te dragen aan een collecte’ (zorg voor zwakken)
Niet-morele normen: ‘Je moet sportschoenen van Nike dragen’.
Feitelijke uitspraken hebben betrekking op feiten en zijn dus waar of onwaar. Waarde-uitspraken hebben betrekking op waarden, daarvan kun je niet zeggen dat ze waar of onwaar zijn.
Deugden zijn goede eigenschappen, men gaat ervan uit dat een deugd een dispositie is: een aanleg of geneigdheid om je op een bepaalde manier te gedragen.
De vier belangrijke deugden (kardinalen): wijsheid, rechtvaardigheid, moed en matigheid: morele deugden.
Niet-morele deugden zijn bijvoorbeeld: intelligentie en opgewektheid.
De vier kenmerken van moraal:
- Moraal en eigenbelang sluiten elkaar wederzijds uit
- Moraal heeft een prescriptief (voorschrijvend) karakter
- Morele regels hebben boorrang boven andere regels
- Morele regels dienen universaliseerbaar te zijn.

Volgens Socrates is het moreel goede verbonden met inzicht. Om een goed mens te zijn moeten we weten wat het goede is, als je het goede al kent kun je er ook voor kiezen om het níet te doen: deugd en inzicht vallen samen.

In Plato’s Ideeënleer neemt de Idee van het Goede de centrale plaats in. Het doel van de mens is volgens Plato in contact te komen met het Idee van het Goede door zich boven het direct zintuiglijke en materiële te verheffen. Door middel van de deugd kan de ziel in contact komen met de Idee van het Goede. Plato ontleedt het begrip deugd in vier hoofddeugden: wijsheid, moed, matigheid en rechtvaardigheid.
Voor Aristoteles gaat het vooral om het praktische doel waarop elk mens zijn handelen afstemt: het bereiken van eudaimonia (gelukzaligheid)

Een moraal die voor iedereen geldt en waaraan iedereen zich houdt, is in het belang van de meeste mensen. Zo worden moraal en moreel gedrag rationeel verklaard: er worden redenen voor gegeven. Sommige filosofen hebben geprobeerd moraal en moreel gedrag rationeel te funderen door middel van de contracttheorie: leden van een bepaalde samenleving hebben een ongeschreven sociaal contract met elkaar gesloten, waarmee zij elkaar wederzijds verplichten tot een morele levenswijze.
Voor ieder individu geldt dat als alleen hij of zij geen bijvoorbeeld geen belasting betaald dit voor niemand schadelijk is. Maar dit is wél schadelijk als iedereen zich zo gedraagt: Prisoner’s Dilemma:
- als een morele, solidaire opstelling, waarbij iedereen iets moet inleveren of bijdragen, voor iedereen voordelig is
- als het voor ieder individu nóg voordeliger is wanneer alleen hij of zij niet solidair is en de ander wel.
Verantwoordelijkheid moet je léren dragen. Als je verantwoordelijkheid krijgt, krijg je óók vrijheid om zelf keuzes te maken. Als je verantwoordelijkheid hebt ben je verplicht tot het afleggen van rekenschap: je moet je kunnen verantwoorden.
Sommige filosofen betogen dat elke moraal altijd en overal voortkomt uit puur eigenbelang. In deze opvatting van moraal gebruikten mensen hun macht om een moraal te propageren die voor hen zelf zo gunstig mogelijk is, hier heeft moraal een instrumentele waarde.
Een moraal heeft intrinsieke waarde als zij geen middel is waarmee je één of ander doel wilt bereiken maar het is een doel op zichzelf. ‘Intrinsiek’ betekent: innerlijk, wezenlijk, van zichzelf.

Nietzsche is de filosoof die zich het sterkst afzette tegen de filosofie vóór hem. Een kernbegrip in zijn filosofie is de wil tot macht, dit vormt het wezen van de wereld. Daarbuiten bestaat geen hoger doel, geen transcendentie en geen God. Zijn filosofie is een filosofie van hartstocht, de extase, de roes. Deze duistere, zinnelijke kant van de mens noemt hij het dionysche. Het Apollinische staat voor harmonie, redelijkheid en (zelf)beheersing, voor het zuivere en verhevene. Nietzsche is eigenlijk een antimoralist: morele idealen worden door hem ontmaskerd als puur egoïsme, bot eigenbelang en/of wraakzucht. Nietzsche maakt onderscheid tussen ‘heersersmoraal’ en ‘slavenmoraal’. Het ‘goed’ van de heerser is ontplooiing van zijn levensdrift zonder enige belemmering. Het ‘goed’ van de slaaf is vredelievendheid, onschadelijkheid en medelijden.

Nietzsche verwacht een nieuwe cultuur met een nieuw, bovenmenselijk wezen: de Uebermensch. Deze Uebermensch heeft ‘tragische wijsheid’.
Iets is rechtvaardig als het in overeenstemming is met bepaalde morele principes.

Twee fundamentele principes inzake rechtvaardigheid zijn:
- ‘gelijke monniken, gelijke kappen’
- ‘Alle mensen zijn vrije en gelijke personen’
Distributieve/verdelende rechtvaardigheid: eerlijke verdeling van rechten en vrijheden, kansen, inkomen en welvaart. Dit wordt onder andere door de overheid geregeld.
Procedurele rechtvaardigheid: rechtvaardigheid bestaat in de optimale werking van bepaalde rechtvaardige procedures. Volmaakte procedurele rechtvaardigheid houdt een procedure in voor het verdelen van goederen en diensten en bovendien een criterium van rechtvaardige verdeling, dat onafhankelijk is van de procedure. Bij onvolmaakte procedurele rechtvaardigheid is er wel een criterium van rechtvaardige verdeling, maar geen procedure die garandeert dat aan de eisen van dat criterium voldaan wordt. Bij pure procedurele rechtvaardigheid is er wel een procedure voor verdeling, maar geen rechtvaardigheidscriterium die onafhankelijk is van de procedure. Bij de verdeling moet de procedure correct zijn toegepast,
Rechterlijke rechtvaardigheid: in overeenstemming met het recht en de wetten van een bepaalde samenleving.
Vrijwel elk moreel probleem wordt tegenwoordig in termen van rechten geformuleerd. Met het woord ‘rechten’ kunnen we verwijzen naar de wetten en rechtspraak van een bepaalde gemeenschap: wettelijke rechten. Morele rechten zijn natuurlijke rechten en fundamenteler dan de concrete wettelijke of juridische rechten, die juist op morele rechten gebaseerd zijn.
Een negatief recht is het recht om vrij te zijn iets te doen of laten, anderen zijn verplicht iets niet te doen.

Een positief recht is het recht op bepaalde goederen, diensten of kansen, anderen zijn verplicht iets te doen. Een plicht is iets wat je móet doen. Het recht van de één brengt plichten met zich mee voor anderen: correlatie.
Bij positieve rechten is de correlatie moeilijker dan bij negatieve rechten. Plichten waar geen recht tegenover staat zijn gebaseerd op een boven-normaal moreel ideaal.

John Locke beschouwt mensen als door God geschapen wezens met onvervreemdbare rechten. Mensen bezitten deze natuurlijke rechten los van de sociale en politieke structuur waar zij in leven. Natuurlijke rechten zijn universeel en hebben voorrang boven de wetten en het recht van afzonderlijke gemeenschappen.

Bededictus de Spinoza voerde een krachtig pleidooi voor tolerantie in religieuze zaken en vrijheid van denken en spreken in het algemeen.
Spinoza sluit zich aan bij het stoïcijnse ideaal wat betreft zijn ethische opvatting: de wijze, die volgens de rede leeft en zijn hartstochten en driften beheerst. Volgens Spinoza is niemand in staat dit ideaal volledig te bereiken. In het streven ernaar gaan wil en verstand samen: tegenover het verstand staat de hartstochten, niet de wil. Vrijheid van de wil bestaat uit het volgen van de eigen natuur en moet niet opgevat worden, zoals veel mensen ten onrechte doen, als gerichtheid op een doel. “Vrijheid is besef van noodzaak”. Een passief mens is de mens die onderworpen is aan zijn emoties. Actief kan een mens alleen worden door zijn rede, die de emoties leidt en beheerst. Een deugdzaam mens is een mens die zijn welbegrepen eigenbelang volgt: zijn eigenbelang op langere termijn. Beloning van de deugd is de deugd zelf.

Tweedeling tussen twee soorten benaderingen van de studie van de moraal: normatieve en niet-normatieve benaderingen,
In normatieve benaderingen wordt een bepaalde norm gesteld: men stelt zich niet neutraal op ten aanzien van moraal, maar kiest positie en laat de eigen normen en waarden doorklinken (algemene normatieve ethiek en toegepaste ethiek)
In niet-normatieve benaderingen stelt men zich neutraal op ten aanzien van moraal (descriptieve ethiek en meta-ethiek)
In descriptieve benaderingen gaat het om de beschrijving en verklaring van morele opvattingen en moreel gedrag.
Meta-ethiek houdt zich bezig met de analyse van morele taal: de betekenis van morele termen en de regels voor correct moreel redeneren. Het geeft geen inhoudelijk antwoord de vraag ‘Wat is goed?’, maar tracht de betekenis van dit soort vragen te verhelderen.
Algemene normatieve ethiek houdt zich bezig met normatieve ethische theorieën (gevolgenethiek, plichtethiek en deugdethiek)

Toegepaste ethiek houdt zich bezig met het maken van concrete ethische afwegingen en het nemen van concrete ethische beslissingen in de dagelijkse praktijk van het leven.
Consequentialistische/Teleologische theorie: een ethische theorie die geformuleerd wordt in termen van gevolgen en doelen. Het moreel goede is in deze opvatting afhankelijk van de gevolgen van de handelingen.
Utilisme/Utilitarisme: de (on)juistheid van handelingen wordt uitsluitend bepaald door de goede of slechte gevolgen van handelingen. Volgens het utilisme is een handeling goed als zij meer goede gevolgen of minder slechte gevolgen heeft dan alle andere handelingen die de persoon had kunnen uitvoeren: geluksutilisme. Het moreel goede is hier: maximalisatie van geluk. Mensen behoren datgene te doen wat het grootste geluk voor het grootste aantal mensen oplevert. Een handeling die meer geluk of minder ongeluk tot stand brengt dan alle andere mogelijke handelingen is niet alleen moreel goed, men is tevens verplicht deze handeling te verrichten.
Voorkeursutilisme: een handeling is moreel goed, als zij bewerkstelligt waar de meeste mensen die bij deze handeling betrokken zijn, de voorkeur aan zouden geven als zij mogen kiezen.
Het belangrijkste argument vóór het utilisme is dat het een duidelijk criterium verschaft om te beoordelen wat moreel goed is. Een groot nadeel is dat het uitsluitend de goede gevolgen zijn die een handeling goed maken. In de utilistische opvatting heiligt het doel de middelen.

J.S. Mill werd sterk beïnvloedt door Jeremy Bentham. Waar het volgens Bentham op aan komt, is dat de individuele mens leert inzien dat het in zijn eigen belang is, als hij zijn persoonlijk streven naar geluk aanpast aan het algemene doel van al het menselijk handelen. Volgens Mill is het zo dat onze oordelen over waarden, en daarmee onze oordelen over morele handelingen, niet aan een absolute, objectieve maatstaaf gebonden zijn. Onze (morele) oordelen hebben zich geleidelijk, op grond van ervaring, gevormd. In de visie van Mill is het de taak van de overheid om iedereen te beschermen tegen een ongegronde inperking van zijn vrijheid. De enige gegronde reden voor inperking van iemands vrijheid is een mogelijke belemmering van andermans vrijheid. Maar staatsmacht mag alleen in negatieve zin worden gebruikt: om kwaad te vermijden, en niet in positieve zin: om goed of geluk te bevorderen. Het goede (waarheid, gerechtigheid, geluk) komt vanzelf, als de ruimte daarvoor bestaat, dat wil zeggen: als er voldoende vrijheid bestaat.

Deontologische theorieën: ethische theorieën waarin het doen van je plicht centraal staat. Volgens de deontologische opvatting is een handeling moreel goed als zij in overeenstemming is met een of meer principes van morele plicht. Je moet handelen volgens je principes van morele plicht, ongeacht wat de consequenties daarvan zijn en zonder een bepaald doel na te streven. Vaak hangt een morele verplichting af van bepaalde handelingen in het verleden. Morele verplichtingen kunnen ook voortkomen uit bepaalde relaties tussen mensen. Deze verplichtingen zijn absoluut: ze gelden zonder meer en zijn niet afhankelijk van een voordeelberekening of gelukscalculatie. Volgens sommige deontologen is er maar één hoogste principe van morele plicht, en wel het principe dat je slechts moet handelen volgens een generaliseerbare stelregel: een regel waarvan je tegelijk zou willen dat het een algemene wet was.
Een belangrijk argument vóór het deontologisme is de centrale plaats die morele principes innemen. Een argument tegen het deontologisme is dat het geen objectief criterium bevat om uit te maken welke morele principes men moet hanteren. Een ander bezwaar is dat het gebaseerd zou zijn op verborgen consequentialistische opvattingen.

Immanuel Kant gaat ervan uit dat het menselijk verstand, de rede, op twee verschillende manieren werkt. Enerzijds is de rede op kennis gericht en dus theoretisch werkzaam. Anderzijds is de rede gericht op handelen en functioneert zij praktisch. Kant is op zoek naar ‘eeuwige’ wetten: altijd en overal geldende morele regels. Deze moeten voorafgaand aan iedere ervaring bestaan (a-priori) Verder zoekt Kant naar een formulering van de hoogste morele wet, waaruit de andere morele wetten kunnen worden afgeleid. Deze hoogste morele wet is a-priori en geldt categorisch: uit zichzelf en zonder enige gestelde voorwaarde: categorisch imperatief: een bevel dat los van elke inhoud onvoorwaardelijk moet worden opgevold.
Kant geeft twee formuleringen van deze categorische imperatief:

“Handel slechts volgens die regel (‘maxime’), waarvan je zou willen dat het een algemene wet wordt.” en “Je moet een mens altijd als een doel op zichzelf behandelen en nooit als een middel om iets anders te bereiken.“

Een goed mens is een deugdzaam mens: iemand die bepaalde deugden (ofwel ‘goede eigenschappen’) bezit.
Deugdethiek: het moreel goede wordt niet zozeer bepaald door de gevolgen van handelingen, maar door de motieven van waaruit mensen deze handelingen verrichten.
De eerste deugdethicus was Aristoteles. Volgens hem staat het goede van elk ding in het actief functioneren volgens de eigen aard. Goed functioneren volgens de eigen aard is de hoogste deugd.

Thomas van Aquino wilde de ‘heidense’ Griekse filosofie in overeenstemming brengen met de christelijke leer. Hij richtte zich daarbij op Aristoteles. Thomas maakte een scherp onderscheid tussen het ‘domein’ van de kennis (het weten) en het ‘domein’ van het geloof. Aan de vier belangrijkste deugden van de Grieken (wijsheid, rechtvaardigheid, moed en matigheid) voegt Thomas de drie christelijke deugden toe: geloof, hoop en liefde. Ook volgens Thomas is de rede de eigenlijke natuur van de mens. Ook ziet Thomas de mens vooral als een lid van maatschappij en staat: de mens is een sociaal wezen. Een mens kan in de visie van Thomas onmogelijk goed zijn, zonder zich te bekommeren om het algemeen belang. Als voorwaarde voor het moreel handelen van de mens, left Thomas veel nadruk op de vrijheid van de wil.

Enerzijds heb je filosofen die van mening zijn dat de moraal die het ‘wint’ tevens de juiste moraal is. Hier recht tegenover staat de opvatting van filosofen die zo’n democratische moraal volstrekt onaanvaardbaar vinden. Volgens de tweede groep filosofen is het dan ook helemaal niet waar dat we menselijke dialoog slechts voort kunnen zetten, zonder idee van doel of richting. De dialoof heeft wel degelijk een doel: het bereiken van algemene overeenstemming over de ‘ware’, absoluut geldige, enig juiste moraal. Naar dit geïdealiseerde eindpunt zijn we met z’n allen op weg, ook al is daarmee niet gezegd dat we dat eindpunt ooit zullen bereiken.
Niet de moraal van de meerderheid is de juiste moraal, maar de moraal die het geïdealiseerde eindpunt het dichtst benadert. De tweede groep filosofen argumenteert: op grond van het feit dat de menselijke dialoog nog steeds voortduurt, kun je concluderen dat de menselijke dialoog een doel heeft, dat we met z’n allen willen bereiken. Het bestaan van dat doel, in de vorm van een geïdealiseerd eindpunt, zorgt ervoor dat de dialoog voortduurt: zonder zo’n eindpunt zou de dialoog allang geëindigd zijn.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.