Criminaliteit

Beoordeling 6.4
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 2932 woorden
  • 29 mei 2006
  • 28 keer beoordeeld
Cijfer 6.4
28 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Maatschappijleer: Criminaliteit Hoofdstuk 1: Criminaliteit. 1.1 wat is recht? Onmaatschappelijk of afwijkend gedrag: Gedrag waarbij mensen zich niet aan de geldende normen houdt. Crimineel gedrag: Gedrag waarbij je niet alleen geldende normen maar ook wetten overtreedt. Eventueel gevolg = in aanraking komen met Justitie en een straf krijgen. Recht: de gedragsregels die zijn vast gelegd door de overheid die betrekking hebben op het handelen van mensen in de samenleving. Eventueel gevolg bij overtreding: er wordt een sanctie gesteld. Doel = de belangen van mensen in het verkeer te ordenen en te beschermen. Rechtsnormen: deze moeten overeenstemmen met de opvattingen van mensen over goed en kwaad. Deze zijn bedoeld om: · de samenleving te ordenen. · Conflicten naar behoren te regelen. · Onafhankelijke rechtspraak te waarborgen. 1.2 wat is criminaliteit? Criminaliteit: alle gedragingen die bij de weet strafbaar zijn gesteld. Rechtsnormen worden hierbij overtreden. Iran: belangrijke strafbaarheden: overspel, alcoholgebruik en homoseksualiteit.
1.3 soorten criminaliteit. Overtreding: rijden door rood en te snel rijden. De minder strafbare feiten. Misdrijven: diefstal, mishandeling, moord en rijden onder invloed. Misdrijven behoren tot meer ernstig strafbare feiten. De straffen zijn hiervoor ook hoger. Soorten delicten: Delicten tegen de openbare orde en gezag (het verbranden van de Nederlandse vlag.) Misdrijven tegen leven en persoon (moord en mishandeling) Ruwheidmisdrijven (vernieling en graffiti enz.) Vermogensmisdrijven (diefstal en verduistering enz.) Seksuele misdrijven (aanranding en verkrachting enz.) Verkeersmisdrijven (rijden onder invloed boven een bepaald promillage) Misdrijven tegen de Opiumwet (verkoop en bezit van soft- en harddrugs) Economische delicten (het verkopen van vlees met te veel sulfiet of het onwettig manipuleren met BV’s) Milieudelicten. Zware criminaliteit: ernstige vormen zoals moord, inbraak, overvallen en de verkoop van harddrugs. Ernstige aantasting van de rechtsorde en zorgen voor een onveilig gevoel. Veelvoorkomende criminaliteit: bijvoorbeeld: winkeldiefstal, voetbalvandalisme, vernielingen, graffiti en zwartrijden. Ze hebben gemeen: · ze komen vaak voor. · Gevoel van onveiligheid versterken. · Ze worden relatief licht gestraft. (geldboete of een alternatieve straf) 1.4 misdaadstatistieken Gestolen fietsen: 770.000 per jaar, 2.100 per dag. Winkeliers: de helft heeft in de laatste vijf jaar te maken gehad met beroving, bedreiging of overval. Straatroven: 130.000 per jaar. Zwartrijders: 10% rijdt zonder kaartje. Aangiftebereidheid: mensen doen minder aangifte omdat ze ervan uit gaan dat de dader toch niet wordt gepakt, of omdat deze het al heeft vergoed. Niet ontdekte misdrijven: sommige delicten kunnen niet worden achterhalen. Registratiefouten: de een noemt het mishandeling de andere poging tot moord. Gevoeligheid voor criminaliteit: sommige mensen voelen zich snel slachtoffer anderen zijn een voorval snel vergeten. 1.5 is Nederland onveilig? Angst voor geweld: mensen hebben gevoelens voor onveiligheid. Toename geweld: dit heeft onder andere te maken met het feit dat er meer mensen uitgaan waarbij wordt gedronken. Ook een oorzaak hiervan is de verbetering van de beveiliging, dit heeft geleid tot ramkraken en gewelddadige overvallen op transportauto’s. Zinloos geweld: het geweld dat wordt gepleegd zonder enige reden. Dit zorgt ook voor het gevoel voor onveiligheid. Dodelijk geweld: doodslag en moord. 1.6 maatschappelijke gevolgen. Maatschappelijk probleem: iedereen is direct of indirect bij criminaliteit betrokken. Materiële schade: schade als gevolg van vernieling, inbraak en diefstal. Economische gevolgen: criminaliteit geeft ook economische gevolgen voor de samenleving, er moet meer beveiligd worden en verzekeringsmaatschappijen verhogen hun premies. Immateriële schade: het gevoel dat bij mensen blijft nadat ze iets hebben meegemaakt, bijvoorbeeld een inbraak of overval. Hoofdstuk 2. Oorzaken van criminaliteit. 2.1 de crimineel Criminaliteitsverschillen onder de bevolking: Geslacht: meer door mannen dan door vrouwen. Leeftijd: veelvoorkomende criminaliteit vooral door adolescenten, zware criminaliteit vooral door iets oudere mannen. Maatschappelijke positie: criminaliteit komt vooral veel voor bij mensen met een lage maatschappelijke positie. Witteboordencriminaliteit: criminaliteit die meer voorkomt in de hogere maatschappelijke posities. Voornamelijk vermogensdelicten. Etnische afkomst: evenveel allochtonen als autochtonen. Locatie: in steden komt meer criminaliteit voor dan in dorpen.
2.2 oorzaken Belangrijke oorzaak criminaliteit: Individueel niveau: de mate van socialisatie. Maatschappelijk niveau: de invloed van maatschappelijke omstandigheden. Socialisatie: het proces waarbij waarden, normen en andere kernmerken van een cultuur worden aangeleerd. (gezin, school.) Gezin: hierin moeten de ouders hun kinderen corrigeren op hun fouten bij het eventuele criminele gedrag. School: in de buurt van een school met veel spijbelaars wordt meer vernielingen en winkeldiefstallen gepleegd. Belangrijke invloedrijke maatschappelijke omstandigheden: Maatschappelijke en sociale achterstanden: mensen in een uitzichtloze situatie kunnen het vertrouwen in de samenleving verliezen. “als de maatschappij zich niets van ons aantrekt waarom wij dan wel van hun”. Dit leidt tot wetovertredingen. Drugsgedrag: bijna 30% van alle misdrijven wordt gepleegd onder invloed van alcohol. Normen en waarden: deze zijn een beetje vervaagd. Sociale controle: mensen voelen zich niet meer verantwoordelijk voor wat er om hen heen gebeurd. Pakkans: de kans dat je wordt aangehouden bij sommige delicten is niet groot. 2.3 theorieën over criminaliteit Lombroso: zijn theorie was dat misdadigers bepaalde kenmerken hebben zoals: · een laag voorhoofd · specifieke haarinplant · doorlopende wenkbrauwen en · een lage gevoeligheid voor pijn. Sociobiologie: hierbij wordt geprobeerd het sociale gedrag van mensen uit biologische factoren te verklaren. Psychiatrische stoornissen: er is ontdekt dat veel criminelen hier last van hebben maar het kan niet worden aangetoond dat dit de oorzaak is van crimineel gedrag. Sutherland: zijn theorie was dat crimineel gedrag wordt aangeleerd. Als mensen omgaan met mensen die al in het criminele circuit zitten is de kans groot dat zij het criminele gedrag gaan overnemen. Sociologische theorieën: · de anomietheorie: anomie = niet volgens de wet. Merton: als sommige mensen vinden dat hun kansen in de samenleving worden beperkt door hun afkomst of omdat ze geen opleiding hebben, kunnen ze zeggen “dan maar geen mooi huis” of ze gaan illegale of strafbare middelen gebruiken om de gewenste welvaart te krijgen. · de bindingstheorie: Hirschi: in elk mens schuilt wel een misdadiger. Maar niet ieder mens is geneigd crimineel gedrag te vertonen omdat ze “bindingen” hebben, een band met de familie of met vrienden die ze niet op het spel willen zetten. Hoofdstuk 3. Bestrijding van de criminaliteit. 2.1 rechtsbescherming Bepalingen in de grondwet: hierdoor worden de burgers beschermd tegen andere burgers en tegen machtsmisbruik van de overheid. Overheidsgezag: dient ervoor te zorgen dat iedereen zich aan de wet houdt. Geweldsmonopolie: dit heeft de overheid. De overheid is hiermee in staat ervoor te zorgen dat iedereen zich aan de wet houdt, zo nodig mag hiervoor geweld worden gebruikt. De politie mag hierdoor de wapenstok of pepperspray gebruiken tegen een vechtende menigte, als het echt nodig is mogen ze hun pistool trekken. Rechtsstaat: een staat waarin de overheid is gebonden aan wettelijke regels en waarin de bevolking beschikt over politieke en sociale rechten. Grondwet: hierin zijn de mensenrechten vastgelegd. Specifieke bepalingen waar de overheid zich aan moet houden bij bestraffing van crimineel gedrag: · legaliteitsbeginsel: je kunt alleen worden gestraft voor iets wat volgens de wet strafbaar is. · Vervolgen: een verdachte mag niet voor een tweede keer worden vervolgd voor hetzelfde strafbare feit. · Schuldig: je bent onschuldig zolang de rechter je niet schuldig heeft bevonden. Burgers: de overheid moet er ook op letten dat burger elkanders rechten niet schenden. Dit doen ze door: · Wetgeving: in een groot aantal wetten worden de verhoudingen tussen burgers geregeld. · Rechtshandhaving: de overheid moet daadwerkelijk optreden tegen personen die een strafbaar feit begaan. 2.2 tweesporenbeleid Tweesporenbeleid: preventieve (voorkómen) en repressieve maatregelen. Preventieve maatregelen: de beveiliging en toezicht versterken zodat ze de criminaliteit kunnen minderen. Repressieve maatregelen: hogere vrijheidsstraffen. 2.3 procedure in vogelvlucht De procedure bij een strafbaar feit: · de politie verzamelt informatie. · De verdachte wordt verhoord en eventuele getuigen. · Dit komt samen in een rapport: proces-verbaal. · Het proces-verbaal komt bij de officier van justitie. · De zaak wordt verder onderzocht in het opsporingsonderzoek. · Er worden bewijzen gezocht · De verdachte wordt verder verhoord door de officier van justitie. (eventueel ook getuigen) · Als de zaak zwaar genoeg is wordt de verdachte verder vervolgd. In dit geval komt er een rechtszaak. · Bij voldoende bewijzen van de officier van justitie wordt het dossier naar de rechter gestuurd. · Tijdens een rechtszaak moet de rechter vaststellen of de verdachte schuldig is of niet. · Als de verdachte schuldig is wordt er een straf opgelegd. Opsporing en aanhouding: politie + officier van justitie. Vervolging: officier van justitie. Rechtszaak: rechter. 3.4 de politie Taken van de politie: hulpverlening, handhaven van de openbare orde en opsporingstaak. Hulpverlening: de weg wijzen, het opsporen van ouders of een kat uit de boom halen. Opsporingstaak: het voorkomen van strafbare feiten en het opsporen van een verdachte. Verdachte: dit ben je als er een redelijk vermoeden is dat je je schuldig heb gemaakt aan een strafbaar feit. Alleen dan mag de politie je aanhouden. Redelijk vermoeden van schuld: · de politie moet iemand op heterdaad betrappen. · Er is aangifte gedaan. (verdenkingen, bewijzen of getuigenverklaringen) Basisrecht: een verdachte hoeft niet actief mee te werken aan zijn vervolging, en mag weigeren iets te zeggen. Liegen is ook niet strafbaar. Uitzondering op het basisrecht: je moet meewerken bij een alcoholcontrole (blazen en bloedproef) anders ben je strafbaar. Dwangmiddelen: speciale bevoegdheden die de politie mag gebruiken bij het opsporen van een verdachte. (staande houden, aanhouden, fouilleren, vrijheidsbeneming, huiszoeking en inbeslagneming). Staande houden: iemand staande houden om hem of haar te vragen naar hun personalia.(Naam, adres en geboortedatum.) je bent niet verplicht te antwoorden maar als je wel antwoord moet je de juiste gegevens geven. Legitimeren: aantonen wie je bent met een paspoort of identiteitsbewijs. Je bent wel verplicht dit te doen op het werk, in een voetbalstadion en bij zwartrijden in het openbare vervoer. Aanhouden: of arresteren. Het doel is de verdachte naar een (hulp)officier van justitie te brengen zodat hij verder kan bepalen wat er verder met de verdachte moet gebeuren. Verzet bij de aanhouding is niet toegestaan. Fouilleren: een verdachte mag aan zijn kleding en lichaam worden onderzocht. De politie mag dit alleen doen als diegene bijdraagt aan de oplossing van een strafbaar feit. Alleen de politie heeft deze bevoegdheid. Preventieve fouilleren: als er sprake is van een veiligheidsrisicogebied kan de officier van justitie toestemming geven aan de politie om iedereen in dat gebied te fouilleren. Vrijheidsbeneming: in belang van het onderzoek mag de politie de verdachte enkele dagen vasthouden op het bureau. De verdachte kan hierna worden overgeplaatst naar het Huis van Bewaring nadat de rechter-commissaris dit heeft besloten. De verdachte komt in voorarrest en dit mag maximaal drie maanden duren. Huiszoeking: machtiging tot binnentreding: een formulier waarin de officier van justitie toestemming geeft de verdachte in zijn huis aan te laten houden. Alleen dan mag de politie een woning binnen gaan om iemand te arresteren. Machtiging tot huiszoeking: de politie mag in een woning naar bewijs van een misdrijf speuren. Inbeslagneming: bewijsmateriaal mag in beslag worden genomen. De rechter beslist na de rechtszaak of iemand zijn spullen terugkrijgt. Politiewet: hierin staat wanneer de politie welke dwangmiddelen mag gebruiken.
Hoofdstuk 4. Officier van justitie. 4.1 taken Openbare aanklager: dit is de officier van justitie, hij zoekt namens de samenleving bewijzen tegen de verdachte en eist een straf tegen hem. Taken van de officier van justitie: · het opsporingsonderzoek leiden. · Vervolgt verdachten. ( brengt ze voor de rechter.) · Eist een bepaalde straf in een rechtszaak. · Is verantwoordelijk voor de uitvoering van de straf. Openbaar Ministerie: alle officieren van justitie bij elkaar. Het is een onderdeel van het ministerie van justitie. Minister van justitie: hij is verantwoordelijk voor het beleid van het OM. Opsporingsbevoegdheid: bevoegd om bepaalde opsporingsmethoden toe te passen. Dit heeft de politie. Die opsporingsmethoden mogen alleen worden toegepast als er toestemming is gegeven door de hoofdofficier van justitie. (de hoogste ambtenaar van het openbaar ministerie) Opsporingsonderzoek: dit wordt geleid door de officier van justitie maar uitgevoerd door de politie. 4.2 keuzemogelijkheden. Seponeren: niet worden vervolgd. Er is geen zaak meer en er wordt straf meer opgelegd. Dit gebeurt als er onvoldoende bewijs is gevonden. Voorwaardelijk sepot: voorwaarden verbinden aan het seponeren. Bijvoorbeeld dat een verslaafde verdachte moet afkicken. Als dat niet gebeurd moet de verdachte alsnog voor de rechter verschijnen. Transactie: (schikking of voortijdige afdoening) dit wordt toegepast bij minder zware delicten. Straf bijvoorbeeld een geldboete. Een officier van justitie mag dit toepassen bij lichte overtredingen om werk uit hand van de rechter te nemen. Vervolgen: de verdachte voor de rechter brengen. Er komt een rechtszaak. 4.3 uitbreiding opsporingsbevoegdheden. Georganiseerde misdaad: de misdaad is zich beter gaan organiseren onder invloed van drugssmokkel. De misdaadorganisaties kreeg een omzet van miljoenen maar hielden zich niet bezig met de smokkel en handel. En zijn hoerdoor moeilijk te arresteren. Uitbreidingen op de opsporingsmogelijkheden: · meer richtmicrofoons. · Vaker infiltranten inzetten. Personen die onopgemerkt organisaties binnendringen om informatie te verkrijgen. Infiltranten mogen hiervoor strafbare feiten plegen. · Gecontroleerde doorvoer: drugs door laten om de leiders te pakken. · Informanten betalen om meer informatie te krijgen van een organisatie. · Inkijkoperaties: een pand binnendringen voor controle op strafbare feiten. · Kroongetuige: een crimineel strafvermindering geven als hij getuigd tegen een grotere crimineel. Voorwaarde: de hoofdofficier van justitie moet toestemming geven. En ze mogen alleen gebruikt worden bij zeer strafbare feiten. Nieuwe richtlijnen: · de opsporing moet effectiever worden. · Opsporingsbevoegdheden moeten duidelijker worden omschreven. · Beter verloop van samenwerking tussen politie en justitie. Hoofdstuk 5. De rechtszaak. 5.1 onafhankelijkheid rechters. Trias politica: - wetgevende macht, uitvoerende macht en rechterlijke macht. Rechtspraak: behoort volgens de trias politica bij de rechterlijke macht. Onafhankelijk: rechters zijn onafhankelijk omdat ze niemand mogen bevoordelen. Waarborging onafhankelijkheid: · een rechter wordt voor het leven benoemd en kan niet worden ontslagen door de regering of het parlement. · Het salaris van de rechters is bij wet geregeld, geen beïnvloeding mogelijk. · Het aantal rechters in elke rechtszaak staat vast. Gerechtssecretarissen (griffiers): deze leggen schriftelijk vast wat er door de partijen wordt gezegd op een terechtzitting. (proces verbaal van de rechtszaak) 5.2 soorten rechtbanken. Rechtsinstanties: arrondissementsrechtbanken, gerechtshof en de Hoge Raad. Arrondissementsrechtbanken: het laagste rechtscollege, houdt zich bezig met alle misdrijven. Uitspraak: vonnis. Rechters bij arrondissementsrechtbanken: · politierechter: lichte misdrijven (vernielingen) · kinderrechter: misdrijven door jongeren tussen 12 en 18 jaar. · Kantonrechter: berechting en overtredingen. · Meervoudige kamer: 3 rechters, zware misdrijven (mishandeling en moord) Gerechtshof: een hogere rechtbank die rechtspreekt in hoger beroep. Zaken die al zijn behandeld door de arrondissementsrechtbank. Rechtspraak door meervoudige kamer. Uitspraak: arrest. De Hoge Raad: hoogste rechtscollege. Er wordt gewerkt met kamers van 3 of 5 rechters. Een zaak komt hier als een verdachte of het OM het niet eens is met de uitspraak. (dit heet cassatie) uitspraak: arrest.
5.3 verloop rechtszaak. Dagvaarding: hierin staat wat de verdachte wordt verweten. Waar en wanneer de zitting plaatsvindt. Advocaat: zijn taak is om de verdachte te verdedigen. De acht stappen bij een rechtszaak: · opening: controle van de persoonsgegevens. De verdachte moet opletten maar is niet verplicht te antwoorden. · Aanklacht: er wordt voorgelezen waar de verdachte van wordt beschuldigd. · Onderzoek: de rechter begint met het onderzoek. Verdachten mogen door alle partijen worden opgeroepen en zijn verplicht de waarheid te vertellen. · Verhoor van de verdachte: de verdachte wordt verhoord. · Requisitoir: een verhaal waarin wordt aangetoond of de verdachte schuldig is. Er wordt een straf gevraagd. · Pleidooi: verdediging van de advocaat voor de verdachte. Wordt meestal gevraagd om vrijspraak of strafvermindering. · Laatste woord: de verdachte heeft het laatste woord. (spijtbetuiging) · Vonnis: uitspraak (arrondissementsrechtbank: ongeveer 2 weken) 5.4 vonnis. Schuldig: als de verdachte schuldig is moet er een straf worden opgelegd. Maximumstraf: de hoogste straf die je voor een bepaald delict kan krijgen. 5.5 rechtshulp. Soorten rechtshulp: · advocaat: een persoon die rechten heeft gestudeerd en de juridische taal spreekt en begrijpt · bureau voor rechtshulp: beginnende juristen die mensen helpen tegen de prijs die ze kunnen betalen. Als de zaak ingewikkelder wordt, wordt je doorverwezen naar een advocaat. · Rechts of wetwinkel: rechtenstudenten. Hetzelfde als bureau voor rechtshulp. Hoofdstuk 6. Straffen. 6.1 waarom straffen we? Redenen om te straffen: · Vergelding: een misdaad moet goed worden gemaakt met iets vervelends voor de dader. · Afschrikking van de dader: d.m.v een straf een dader afschrikken. · Afschrikking van de samenleving: een straf moet de andere burgers afschrikken. · Voorkomen van eigenrichting: het voorkomen dat mensen zelf misdadigers gaan straffen. · Verbetering van de dader: d.m.v een straf de dader verbeteren. Een gevangene kan een vak leren of een ontwenningskuur voor drugs volgen. · Beveiliging van de samenleving: als een misdadiger vast zit, vormt hij geen bedreiging voor de samenleving. 6.2 geschiedenis van straffen. Wraak: dit was in de middeleeuwen belangrijk. De rechtspraak door de adel was niet eerlijk, dus gingen mensen wraak nemen. Afschrikking: D.m.v brute straffen mensen ervan weerhouden ook een misdaad te begaan. ( geradbraakt, gevierendeeld, verbrand of opgehangen) 1886: het Nederlandse Wetboek van Strafrecht is voltooid. 1870: de doodstraf wordt in Nederland afgeschaft. Resocialisatie: het verbeteren en heropvoeden van de crimineel.
6.3 soorten straffen. Zwaarste straf in Nederland: levenslange gevangenisstraf. De drie hoofdstraffen: · geldboete: de meeste daders worden bestraft met een geld boete. Als je deze niet betaald is de vervangende straf een gevangenisstraf. · Vrijheidsstraf: het ontnemen van de vrijheid van de dader. (hechtenis of gevangenisstraf) · Alternatieve straf: onbetaalde arbeid ten algemenen nutte. De dader moet nuttig werk doen voor de samenleving. Voorwaardelijk: de dader hoeft maar een deel van de straf te begaan. Op voorwaarde dat hij niet nogmaals een soortgelijk strafbaar feit pleegt. Bijkomende straf: een straf naast de hoofdstraf. (rijbewijs afnemen e.d.) TBS: terbeschikkingstelling. Deze straf wordt gegeven als de dader niet of verminderd toerekeningsvatbaar is. (psychische problemen) Hoofdstuk 7. Burgerlijk recht. 7.1 procedure. Het burgerlijke recht: de rechtsbetrekkingen tussen burgers onderling. Privaatrecht: een verzamelnaam voor: personenrecht, familierecht, rechtspersonenrecht en het vermogensrecht. Burgerlijke zaak: de ene partij eist iets van de andere ( bijvoorbeeld afbetaling) De eiser: degene die de zaak aan de rechter voorlegt. De gedaagde: degene waarvan iets wordt gevraagd. Dagvaarding: een mededeling aan een persoon dat hij voor de rechter moet verschijnen. Een dagvaarding bevat: · de naam van de eiser · de eis · motivatie van de eis.5 · Het tijdstip en de plaats van de rechtszaak. Verweer: het kijken naar de eis en de reactie van de gedaagde. 7.2 vonnis7.3 kort geding Voorlopig oordeel: dit wordt uitgesproken als er snel een uitspraak nodig is in een zaak waar het proces veel te lang duurt. Dit wordt gedaan door de rechter, desnoods bij hem thuis.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.