Mens - Machine

Beoordeling 7.4
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 7054 woorden
  • 25 mei 2004
  • 61 keer beoordeeld
Cijfer 7.4
61 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
· Eindtermen bij het HAVO-examenonderwerp 'Mens-Machine' 2004-2005 0. Algemene eindtermen 0.1. De kandidaat kan de volgende begrippen uitleggen en onderscheiden: - intentionaliteit: bewust zijn van iets - ontologie: leer van het zijn, algemene eigenschappen der dingen. Theorie van de dingen - epistemologie: leer betreffende het weten, de methoden en de grenzen van de menselijke kennis - kennisleer - semantiek: leer van de betekenis van woorden, interpretatie de woorden. Verband tussen woord en begrip - betekenisleer - dualisme: opvatting dat de mens bestaat uit twee dingen - lichaam en geest. - monisme: opvatting dat de mens uit één ding bestaat. - materialisme: opvatting dat de mens uit een ding bestaat namelijk - materie (lichaam). Materie is de enige begin- en eindoorzaak van al wat bestaat. - behaviorisme: richting in de psychologie die zich uitsluitend bezighoud met waarneembaar gedrag. - functionalisme: de opvatting dat alles bepaald word dor zijn functie. Richting die elke samenleving beschouwd als een geheel waarvan alle onderdelen elkaar beïnvloeden 1.Twee tegengestelde gedachten 1.1 De kandidaat kan uitleggen waarom het vraagstuk mens-machine-probleem een onderdeel is van het lichaam-geest-probleem uit de filosofische antropologie. Grote verschil tussen mens en machine is dat de mens een geest heeft en de machine niet. In het Lichaam-geest-probleem wor net als in het mens-machine-probleem de verhouding tussen geest en materie weergegeven. - Wat is de verhouding tussen geest en materie? - is de geest een totaal andere substantie (dualist) - of is de geest een voortbrengsel van een bepaalde combinatie van de materie? (materialist) Wittgenstein

Tekst(en); Philosophische Untersuchungen, §283, 284 tot en met de zin: 'is een andere dan die ten opzichte van wat dood is'; §286 en 287. 1.2 De kandidaat kan aangeven wat er volgens Wittgenstein nodig is om van 'iets' vast te kunnen stellen dat het gevoel heeft. “betekenis is gebruik” de betekenis van een woord kan verschillen per omstandigheid. Betekenis van taal word vooral bepaald door hoe wij mensen taal gebruiken. De betekenissen van de woorden ‘pijn’ en ‘verdriet’ zijn onlosmakelijk met mensen verbonden. - Alleen van iets wat zich gedraagt als een mens, kun je zeggen dat het pijn heeft (het moet leven) 1.3 De kandidaat kan aan de hand van een voorbeeld uitleggen wat het verschil is tussen de pijn van anderen en pijn van jezelf en wanneer we volgens Wittgenstein van machines niet zouden kunnen zeggen dat ze pijn hebben. Er is iets dat ik , zonder met woordgebruik van anderen in conflict te komen, pijn kan noemen. Bijvoorbeeld in de opvoeding (aandacht krijgen). Het is belangrijk dat hij dat kan zeggen (het is een signaal). Later pas je het woord ‘pijn’ ook toe op anderen, omdat je merkt dat ze zich net zo gedragen als jij. - Medelijden heb je met een volledig persoon, niet met een onderdeel. Dit geeft aan dat pijn niet in het lichaam maar in de ziel moet zitten. Hoewel een machine zich kan gedragen als een mens, kennen we de machine geen ziel toe, vandaar dat we haar niet zomaar pijn toe zullen kennen. Wat maakt mensen tot mensen? 1.4 De kandidaat kan uitleggen welke twee opvattingen van de mens in het mens-machine debat tegenover elkaar staan. Dualist Monisme (Materialisme) (= opvatting dat de mens bestaat uit lichaam en geest)Geest is zo bijzonder dat zelfs de hersenen dan niet kan voortbrengen laat staan de machine. (= mens bestaat maar uit één ding - materie)Geest is een voortbrengsel van de hersenen. Het is mogelijk dat machines ooit kunnen denken. Het enige bezwaar is dat de hersenen zo complex zijn dat het onwaarschijnlijk is dat we ooit een machine zouden kunnen bouwen die even goed kan denken als de mens. 2. Begrippen als denkgereedschap 2.1 De kandidaat kan uitleggen wat het verschil is tussen mens en het begrip 'mens' en waarom dit verschil door filosofen wordt gemaakt. Het verschil zit in de betekenisinhoud en de betekenisomvang. De mens is het ding in de werkelijkheid (betekenisomvang) het is materieel (extensie). Het begrip ‘mens’ is immatrieel (intensie) 2.2 De kandidaat kan aan de hand van een voorbeeld uitleggen wat het verschil is tussen de betekenisinhoud (intensie) en de betekenisomvang (extensie) van een woord. Woord ‘driehoek’ - woord (matrieel) gesproken of geschreven
Betekenisinhoud ding met drie hoeken - immatrieel - begrip. Intensie
Betekenisomvang - het ding, het object - matrieel - ontologie (= theorie over de dingen) Extensie
1. Semantiek = verband tussen woord en begrip. 2. epistemologie = verband tussen begrip en ding. “wat is kennis eigenlijk” 2.3 De kandidaat kan uitleggen wat het verschil is tussen semantiek, epistemologie en ontologie en waarom dit onderscheid van belang is. Semantiek: theorie over de betekenis van woorden. Verband tussen woord en begrip. Epistemologie: vraagt zich af wat kennis eigenlijk is. Kennisleer. Verband tussen begrip en ding. Ontologie: theorie over de dingen. Het is van belang deze drie te onderscheiden omdat we dan te kennen kunnen geven of we het over het begrip hebben (semantiek) of over het ding zelf (ontologie). Het laatste is van belang om het verband weer te geven tussen het begrip en het uiteindelijke ding. Het verband tussen begrip en ding. 3. De eerste gedachte: de mens is een uniek verschijnsel 3.1 De kandidaat kan de positie van de ontologisch dualist, epistemologische dualist en de conceptueel dualist herkennen. Ontologisch Dualist Lichaam en geest zijn twee totaal verschillende dingen. De geest heeft eigenschappen die het lichaam niet heeft. Epistemologisch Dualist We kennen de geest op een heel andere manier dan dat we het lichaam kennen (dan stoffelijke dingen)- We kennen de geest door introspectie (innerlijke zelfwaarneming). De geest is privé bezit en alleen privé toegangkelijk. Conceptueel Dualist De woorden ‘lichaam’ en ‘geest’ horen niet bij elkaar. Psychologie en neurologie hebben niets met elkaar te maken. 3.2 De kandidaat kan de positie van de ontologisch dualist uitleggen en argumenten noemen waarom lichaam en geest niet hetzelfde kunnen zijn
Mens- Machine probleem. Positie ontologisch dualist: Er is een absoluut verschil. Mens heeft een geest een machine niet. Mensen kunnen niet worden opgevat worden als machines en andersom. Machines kunnen nooit menselijke eigenschappen hebben. - Waarom kunnen lichaam en geest niet hetzelfde zijn? 1. Lichaam zit in de ruimte (stoffelijk rijk) en de ziel niet. 2. De geest is vrij (vrije wil). Dat kan alleen maar als hij op een niet lichamelijke manier bestaat. Lichaam gehoorzaamd aan de wetten van de natuur. 3. De geest is van zichzelf bewust , materiële dingen niet. 4. Intentionaliteit = het hebben van bedoelingen, gericht zijn op. Het denken is altijd ergens op gericht

3.3 De kandidaat kan de positie van de epistemologische dualist uitleggen en aangeven wat het verschil is met de ontologische dualist en de conceptuele dualist. Positie epistemologisch dualist: Geest kan alleen van binnenuit gekend worden (introspectie). Die manier van kennen is zo speciaal , een machine zal die nooit bezitten. Machine zal nooit een ‘ik’ gevoel hebben. Verschil ontologisch dualist: de ontologisch dualist gaat in op de eigenschappen van de geest. Met die eigenschappen verklaard hij waarom de machine geen geest kan bezitten. Verschil conceptueel dualist: gaat in op hoe we de woorden gebruiken. Hij laat de mogelijkheid open dat machines kunnen denken, maar wanneer die een geest heeft moeten wij net zo over de machine praten zoals we dat over mensen doen. Als de machine een geest heeft is het geen machine meer. 3.4 De kandidaat kan de positie van de conceptueel dualist uitleggen en aangeven wat het verschil is met de ontologische en epistemologische dualist. Positie conceptueel dualist: Hij laat de mogelijkheid open dat machines kunnen denken, maar wanneer die een geest heeft moeten wij net zo over de machine praten zoals we dat over mensen doen. Als de machine een geest heeft is het geen machine meer. Verschil ontologisch dualist: de ontologisch dualist gaat in op de eigenschappen van de geest. Met die eigenschappen verklaard hij waarom de machine geen geest kan bezitten. Verschil epistemologisch dualist: Gaat in op de manier dat we de geest kennen. Deze manier van kennen zou zo speciaal zijn dat de machine die nooit zou bezitten. Machine heeft geen ‘ik’ gevoel
Descartes
Tekst(en): Passions of the soul: §26,27,30,34,35,36,37,38; Over de methode: §55,56,57,58,59. 3.5 De kandidaat kan uitleggen waarom Descartes een dualist is en tot welk type dualisme hij behoort. Descartes is een ontologisch dualist. - aan de ziel kun je niet twijfelen aan het lichaam wel. Het woord ‘geest’ is eerder materialistisch (hij gebruikt het om de prikkels in je lichaam weer te geven). De geest zit in het lichaam de ziel niet (ziel zit in pijnappelklier) - lichaam en geest zijn twee totaal verschillende dingen. 3.6 De kandidaat kan uitleggen wat volgens Descartes de kenmerken zijn van het lichaam en van de geest en kan voorbeelden noemen die de opvatting van Descartes steunen. Kenmerken lichaam Kenmerken ziel - Uitgebreid- Kwantificeerbaar (meetbaar)- niet denkend - Niet meetbaar- Wel denkend (twijfelen, oordelen, voelen, willen enz.) De ziel staat in geen enkele relatie tot de uitgebreidheid noch de demensie of andere eigenschappen van de materie waaruit het lichaam bestaat. Het staat enkel tot het geheel van de organen. De ziel komt enkel los van het lichaam als het geheel van organen uiteenvalt. 3.7 De kandidaat kan aan de hand van een voorbeeld uitleggen waarin de aandoeningen van de ziel verschillen van gedachten. Indrukken die de hersenen bereiken via de zintuigen Indrukken die de hersenen bereiken via de geesten (animale geesten = impulsen die zich via het zenuwstelsel voortplanten) Deze indrukken zijn preciezer en levendiger dan de indrukken die via de animale geesten teweeg worden gebracht. Descartes beschrijft ze als de schaduw of de afbeelding van de eerste indrukken. We kunnen misleid worden door beide indrukken. Door onze passies kunnen we echter niet misleid worden. Ze zijn zo innerlijk aan onze ziel dat ze onmogelijk gevoeld kunnen zonder dat ze werkelijk zijn zoals ze gevoeld worden. Passies van de ziel: waarnemingen, gevoelens of emoties van de ziel. Vorming van Passies: kan gebeuren zonder tussenkomst van de ziel. Het beeld word gekoppeld aan bepaalde passie (toestand van de ziel). De ziel combineert een gedachte met een zintuigelijke indruk. De passies zitten onderin de ziel. 3.8 De kandidaat kan uitleggen hoe volgens Descartes prikkels (de sensatie van iets) inwerken op het lichaam én de geest. Voorbeeld: zien
Het licht kaatst via een voorwerp op onze ogen, die dan vervolgens prikkels doorgeven aan de hersenen (geesten). In de hersenen komen deze prikkels samen in de pijnappelklier, de ziel vormt dan een beeld. Je lichaam kan reageren, zonder tussenkomst van de ziel. 3.9 De kandidaat kan uitleggen waarom volgens Descartes een machine nooit kan handelen als een mens. 1. machine zou nooit woorden kunnen gebruiken (of andere willekeurige tekens)om hun gedachtes duidelijk te maken aan anderen. Hij kent geen betekenis toe aan de dingen die hij zegt, mens doet dat wel. 2. machines zullen op sommige gebieden tekortschieten. Machines handelen niet uit inzicht maar uit techniek. Het is dus praktisch onmogelijk dat een machine in alle mogelijke situaties net zo reageert als een mens. De mens heeft de rede als universeel redmiddel. 4. De tweede gedachte: De mens is een chemisch proces als een ander Ontologisch materialisme De geest is een lichamelijk neurofysisch verschijnsel
Epistimologisch materialisme We kennen de geest op precies dezelfde manier als dat we het lichaam, in het bijzonder de hersenen, kennen. Conceptueel materialisme De woorden ‘lichaam’ en ‘geest’ horen bij elkaar. De psychologie is een onderdeel van de neurologie. 4.1 De kandidaat kan de positie van de monist (materialist) herkennen en uitleggen
opvatting dat alle gedachtes niets anders dan hersenprocessen zijn. Mensen bestaan enkel uit één ding- stoffelijk, materieel lichaam. identitieitstheorie: (bepaalde gedachte is identiek aan bepaald hersenproces)-geest is niets anders dan hersenproces. 1. er bestaat een innerlijk rijk van de geest
2. dit geestelijke rijk bestaat niet op zichzelf, niet ontologisch zelfstandig en niet fundamenteel. 3. er bestaat een stoffelijk rijk waarin lichaam en geest zich bevinden. 4. stoffelijk rijk bestaat op zichzelf, het is ontologisch zelfstandig en fundamenteel. 5. het geestelijk rijk is ontologisch afhankelijk van het stoffelijk rijk. 4.2 De kandidaat kan de positie van de monist met betrekking tot het lichaam-geest probleem uitleggen. Mens – machine probleem
Ontologisch materialist Epistemologisch materialist Conceptueel -strenge typetype identiteitstheorie Er is wel degelijk een verschil, dat moet bestaan in de materie waaruit de mens is opgebouwd. Machine kan alleen gedachte hebben wanneer zij precies dezelfde hersenprocessen heeft als de mens - alleen een biologische machine kan gedachte en een geest hebben.-Minder strenge identiteitstheorie als er een gedachte is, is die gedachte identiek aan een stoffelijk proces. Of die zich nou afspeeld in de hersenen of in de computer We kennen de geest, wanneer we de hersenen volledig kennen. Wanneer we de hersenen volledig kennen zijn we in staat deze na te bouwen - machines die kunnen denken. Hij acht de kans wel klein omdat de hersenen zo complex zijn. De woorden ‘lichaam’ en ‘geest’ horen bij elkaar. De psychologie is een onderdeel van de neurologie. Ziet geen werkelijk verschil tussen mens en machine. De begrippen ‘mens’ en ‘machine’ en ‘denken’ maken deel uit van de taal der wetenschappen. Deze taal is zowel op de mens als de machine toepasbaar. Geest is identiek aan de hersenen

4.3 De kandidaat kan enkele argumenten ter ondersteuning van deze positie geven. 1. causaliteit (= oorzakelijkheid): er is geen geest want die is niet oorzakelijk verbonden aan de materie (de geest kan op zichzelf werken -een idee krijgen). Alles wat gebeurd heeft een oorzakelijke verbinding met het lichaam. (de ene gebeurtenis is veroorzaakt door een ander, en die veroorzaakt zelf ook weer een nieuwe gebeurtenis) 2. lichamelijk welzijn beînvloed de geest:lichamelijk welzijn beïnvloed ‘ons denken’ - geest moet dus identiek zijn aan hersenen. 3. evolutionair argument: dieren met grotere hersenschors zijn in staat tot intelligentere prestaties dan dieren met een kleinere hersenschors. Mens is geëvalueerd uit het dier, en de geest kan niet zijn voortgekomen uit het lichaam. 4.4 De kandidaat kan argumenten tegen het materialisme geven. ► Als twee dingen identiek zijn moeten ze dezelfde eigenschappen hebben. Welnu, onze gedachtes zijn altijd ergens op gericht (intensionaliteit) terwijl onze hersenen dat niet zijn. Gedachtes zijn ergens op gericht, hersenprocessen niet. Hersenprocessen voltrekken zich in zenuwcellen, neuronen- biologische verschijnselen. Door de natuurwetenschappen kunnen deze causaal verklaard worden. ► verschillende hersenprocessen kunnen dezelfde gedachtes voortbrengen. ► Hiervoor een tegenargument van de matrealisten is weer: je bent nog steeds matrealist als je zegt dat iedere gedachte identiek staat aan een hersenproces. Welke dat precies is hangt af van de mens die, die gedachte heeft. Büchner
Tekst(en): Het denken, p. 139-142
4.5 De kandidaat kan de positie van Büchner in het lichaam-geest debat weergeven en aangeven waaruit blijkt dat Büchner een materialist is. Büchner in een ontologisch materialist, dat blijkt uit- “denken is een vorm van beweging die bijzonder eigen is aan de zelfstandigheid der centrale zenuwcellen (hersenen) 4.6 De kandidaat kan uitleggen wat volgens Büchner 'denken' is. Denken is de beweging van de stroompjes in de hersenen. Denken gaat altijd gepaard met een verandering in de hersenen. - Alles in de natuur beweegt volgens de wetten van oorzakelijkheid (causaliteit). De stroompjes in je hersenen worden veroorzaakt door chemische processen en die worden opgewekt door voeding. 4.7 De kandidaat kan een standpunt verwoorden met betrekking tot de positie van Büchner. 5. Behaviorisme Ontologisch Behaviorisme Houd in dat er echt geen geest bestaat. Epistemologisch Bahaviorisme We kennen de geest enkel door te kijken naar het gedrag van een mens. Conceptueel behaviorisme Het woord ‘geest’ word gebruikt om iemands gedrag te beschrijven. Het woord ‘geest’ is enkel toepasbaar op mensen. 5.1 De kandidaat kan uitleggen wat behaviorisme is en welke consequenties het behaviorisme heeft voor het probleem mens-machine. Behaviorisme = richting in de psychologie, waar men enkel uitgaat van de waarneming. Een ziel of een ‘ik’ is niet waarneembaar en word dus genegeerd. ► Consequentie mens-machine probleem: Er kan pas gezegd worden van een machine dat zij kan denken als zij zich net zo gedraagt als een mens. (indien zij zich intelligent gedraagt) - echter onze begrippen voor de geest, zitten volgens behavioristen zo in elkaar dat ze enkel van toepassing zijn op mensen. Het criterium voor het correcte gebruik van de begrippen is antropocentrisch (antropos - mens). Ryle
Tekst(en): Descartes' myth, §1 & 2. 5.2 De kandidaat kan aangeven waarin de door Ryle zo genoemde 'officiële theorie' bestaat en welke rol de begrippen 'lichaam' en 'geest', 'publiek' en 'privé', 'innerlijk' en 'uiterlijk' daarin spelen. Officiële leer van Descartes: (de leer houdt in dat het lichaam in zekere zin hetzelfde bestaat als de geest
Het lichaam - ruimtelijk, meetbaar en uitwendig - je deelt het met anderen - publiek (uiterlijk, het is voor anderen waarneembaar) De ziel - niet ruimtelijk, niet meetbaar en inwendig - privé (innerlijk) - de ziel zit als een soort lichaam in je lichaam (“spook in de machine”)je kunt niet uitleggen hoe jouw geest je lichaam bestuurd. 5.3 De kandidaat kan aan de hand van voorbeelden bezwaren tegen deze 'officiële theorie' formuleren. Volgens Ryle word er een categorie (verzameling, groep, logisch (taal) type) misvatting gemaakt. Je kunt lichaam en ziel niet aan elkaar koppelen. Het zijn twee verschillende woorden en je kunt ze niet met elkaar vergelijken. Ze horen bij verschillende categorieën- misvatting
5.4 De kandidaat kan uitleggen wat Ryle verstaat onder een 'categoriefout', kan daar voorbeelden van geven en aan de hand van die voorbeelden uitleggen wat Ryle bedoelt met 'logisch type'. Voorbeeld categoriemisvatting: een vreemdeling die voor het eerst een universiteit bezoekt krijgt een rondleiding. Als hij de labratoria, de bibliotheek, de administratie en de slaapvertrekken heeft gezien vraagt hij “maar waar is de universiteit?” men moet hem dan uitleggen dat de universiteit niet weer een soort instelling is zoals de bibliotheek, maar dat de universiteit alleen maar de wijze is waarop alles is georganiseerd. Logisch-type: De bibliotheek, de laboratoria, de administratie en de slaapvertrekken behoren tot een ander logisch type dan ‘de universiteit’ de universiteit kun je niet zien. Je hebt de universiteit pas gezien als je de verhoudingen tussen de verschillende gebouwen begrijpt. 5.5 De kandidaat kan uitleggen in welke opzichten Ryle een behaviorist is. Hij probeert aan te tonen dat de officiële leer volkomen onjuist is. Dit doet hij door de gemaakte categoriemisvatting duidelijk te maken. De voorstelling van de mens als een geest in een machine berust op de officiële leer. Omdat iemands denken, voelen, doelbewust handelen niet uitsluitend kan worden beschreven in de taal van de fysica, chemie en fysiologie. Daarom moet het worden beschreven in een taal die daar tegenhanger van is. Zoals het menselijk lichaam een ingewikkelde, georganiseerde eenheid is moet ook de menselijke geest een ingewikkelde, georganiseerde eenheid zijn. Net zoals als het lichaam een veld van oorzaken en gevolgen is, is de geest ook een veld van oorzaken en gevolgen. 6. De Turing test 6.1 De kandidaat kan uitleggen waaruit de behavioristische benadering van Turing bestaat. Turing is een behaviorist, het gaat hem om gedrag. Alleen daaraan kun je zien of iets kan denken. - onder gedrag verstaat hij: de reactie op intelligente vragen

Turing
Tekst(en): Computing Machinery and Intelligence
p. 53 t/m p. 58 punt 2; p. 59 t/m 64 punt 4 t/m 6; p. 65/66 punt 8. 6.2 De kandidaat kan beschrijven waarom Turing de vraag 'Kunnen machines denken?' zoals deze normaal wordt gesteld, onbevredigend vindt. Turing vind de begrippen ‘denken’ en ‘machine’ te vaag. De definities kunnen op zo veel mogelijke manieren worden geformuleerd, dat wanneer je achter de betekenis van de woorden probeert te komen je moet concluderen dat de betekenis en het antwoord op de vraag: “kunnen machines denken” moeten worden gezocht in statistisch onderzoek zoals een opiniepeiling. 6.3 De kandidaat kan een beschrijving geven van de 'Turing-test'. Het is een fictieve computer die vragen kan beantwoorden. De persoon (c) moet d.m.v vragen te stellen erachter zien te komen welke de computer is en welke de mens. 6.4 De kandidaat kan uitleggen waarom Turing denkt dat de test een antwoord kan geven op de vraag 'Kunnen machines denken?' en kan een serieuze tegenwerping tegen de test als criterium noemen. Door te kijken hoe vaak de ondervrager zich vergist. Als de ondervrager de computer aanwijst ald de mens, ziet hij deze als een gelijke - de machine kan denken. kritiek op Turing-test:- door het communiceren via een beeldscherm zie je niet het volledige gedrag. Bij gedrag hoort ook gelaatsuitdrukking, intonatie, houding enz. een computer zou nooit doorhebben of jij sarcastisch bent. Chatten is een beperkte manier van communiceren. 6.5 De kandidaat kan aan de hand van voorbeelden uitleggen waarom het moeilijk is aan te geven wat in de test precies onder 'machine' wordt verstaan. We willen iedere constructie toelaten voor de machine, maar stel dat het mogelijk is een compleet individu op te bouwen uit één menselijke cel. Dit zou een triomf voor de biologische technologie betekenen, we zouden dit niet gauw beschouwen als “het contrueren van een denkende machine” - de eis dat iedere techniek is toegestaan moeten we dan ook laten vallen. - alleen digitale computers mogen meedoen aan het spel. Zij hebben als eigenschap dat zij iedere discrete machine kunnen simuleren. 6.6 De kandidaat kan weergeven waaruit het bezwaar vanuit het bewustzijn bestaat en waarom het alternatief volgens Turing solipsisme is. Het argument op grond van bewustzijn: pas wanneer een machine iets kan schrijven naar aanleiding van gedachten en gevoelde emotie, en niet naar aanleiding van een toevallige combinatie van symbolen- kunnen we zeggen dat een machine gelijk staat aan hersenen. D.w.z “machine schrijft niet alleen wat maar weet ook dat zij het geschreven heeft” Leidt tot
Gevoel kan je niet inprogrameren. Gedrag kun je wel inprogrameren
Komt van het ‘ik’ gevoel - ziel
Gedrag is het gevolg van gevoel
Machine heeft geen bewustzijn - een ‘ik’ besef. solipsisme = opvatting dat alleen je eigen ‘ik’ bestaat. Je kunt er alleen zeker van zijn dat jijzelf een ‘ik’ hebt- kan denken. Dat geldt ook voor een machine. Je kunt enkel te weten komen of een machine kan denken door die machine te zijn) In feite is dit een solipsistisch standpunt, omdat:Als je concequent bent weet je van een ander mens ook niet of zijn gedrag het gevolg is van een bepaald gevoel. Je weet dit alleen van jezelf.”ik denk, dus ik ben’. Je weet alleen van jezelf dat je een ziel hebt. - Welnu, wij geloven ook dat anderen een geest hebben, waarom zouden we dat bij machines niet doen. Als je het argument op grond van bewustzijn gelooft moet je ook het solipsistisch standpunt innemen. Turing is dan ook van mening dat aanhangers van dit argument het gemakkelijker laten vallen dan dat ze gedwongen worden tot het solipsistisch standpunt. 6.7 De kandidaat kan uitleggen waarom bezwaren vanuit specifieke onvermogens tegen de mogelijkheid dat machines kunnen denken, volgens Turing niet geldig zijn. Er is altijd wel iets wat een machine niet kan. Als hij het een heeft, heeft hij het ander weer niet. - weerlegging Turing: deze argumenten zijn gebaseerd op inductie. Machines die wij kennen zijn specifiek voor één ding gebouwd, zij veralgemeniseren en dat mag niet. Het is misschien later mogelijk dat er wel machines zijn die multifunctioneel zijn , ook mensen kunnen niet alles. Er zijn twee soorten fouten die een machine kan maken: 1. functiefouten: door een mechanische of electrische storing. Houd in dat de machine zich anders gaat gedragen dan ze volgens ontwerp zou moeten doen. Deze fouten worden in filosofische discussies genegeerd. Het gaat hierom ‘abstracte machines’ het zijn mathematische ficties, géén concrete objecten. Ze vertonen géén functiefouten. 2. conclusiefout: alle mechanismen zijn in orde maar je maakt een denkfout- verkeerd geredeneerd ook computers kunnen deze fouten maken. Bijv. de machine zou over een methode kunnen beschikken voor het trekken van een conclusie via wetenschappelijke inductie.- het valt te verwachten dat een dergelijke methode af en toe tot de verkeerde uitkomsten leidt. 6.8 De kandidaat kan weergeven waaruit het bezwaar van Lady Lovelace bestaat en waarom Turing dit bezwaar niet geldig acht. “een machine kan nooit iets nieuws doen” ►weerlegging Turing: er is sowieso niets nieuws onder de zon. Wie weet zeker dat het ‘oorspronkelijke werk’ dat hij heeft gedaan niet voortkwam uit iets wat hem ooit is onderwezen of volgde uit de algemeen bekende principes- de mens is ook niet origineel. 6.9 De kandidaat kan een beargumenteerd oordeel geven over de overtuigingskracht van de Turing-test en voorbeelden geven van de vragen die hij aan de machine zou voorleggen. Betere variant- machine kan ons niet verrassen ►Turing - machine kan ons wel verrassen. Copeland
Tekst(en): The Turing Test, §3.2, §3.4 1 t/m3
6.10 De kandidaat kan weergeven wat het chimpanseebezwaar inhoudt en waarom het niet geldig is. het chimpansee argument: de turing-test is te streng. Bijv. we nemen aan dat chimpansee kan denken maar als hij de turing test zou doen, zou hij niet kunnen bewijzen dat hij kan denken. (je vervangt hier dan dus de computer met een chimpansee). De chimpansee kan niet zo doen als een mens, chimpansees kunnen niet spreken. Hij zou de turing-test niet doorstaan-dus hij kan niet denken (klopt niet ► weerlegging: De turing-test is van een andere soort, er volgt niets definitiefs uit als hij niet word doorstaan. 6.11 De kandidaat kan argumenten geven waarom het bezit van zintuigen geen absolute voorwaarde is voor het passeren van de Turing-test en hiervan voorbeelden geven. Het argument op grond van de zintuigen:het argument verondersteld dat de enige manier om het begrip van de woorden die de spreker gebruikt te toetsen, is door zijn zintuiglijke interactie met zijn omgeving na te gaan. Computer heeft geen fundamentele zintuiglijke kennis opgedaan. ► weerlegging: de meeste woorden verwijzen naar iets wat niet waarneembaar is (‘filosofie’,’sonnet’ enz.). Copeland zegt dat je de betekenis van een woord weet als je het kan beschrijven. Het is niet nodig dat hij iets aanwijst en zegt ‘dit is ….’ 6.12 De kandidaat kan aangeven waarom het simulatie-argument niet doorslaggevend is. “imitatie-x lijkt misschien op x, maar het is niet de ware”. Turing-test toont alleen aan dat de computer een goede imitatie heeft gegeven van een denkend ding (bij succes) ► weerlegging: er zijn twee soorten imitatie: Type 1: kunstgebit is geen echt gebit. Het mist wezenlijke kenmerken van hetgeen wat het imiteert. Type 2: Het is precies zo als hetgeen wat het imiteert. Het is alleen niet via de gebruikelijke weg voortgebracht, maar met behulp van ongewone middelen. (bijv. steenkool. Steenkool die lang kunstmatige weg is geproduceerd mag dan wel ‘imitatiesteenkool’ heten, maar is niet te onderscheiden van natuurlijke steenkool. Het woord imitatie betekend hier kunstmatig: het is niet uit de grond gekomen) - het imitatie argument zegt dat het zonder meer het geval is dat een computer tot type 1 behoord, en niet tot type 2 kan behoren. 6.13 De kandidaat kan het antropocentrisch criterium beschrijven. Vanuit de mens beken, menselijke maatstaf. Je gaat er van uit dat de mens kan denken. En dan ga je kijken naar de overeenkomsten tussen de mens en hetgeen waarvan je, je afvraagt of het kan denken. 6.14 De kandidaat kan uitleggen waarom ook de Turing-test antropocentrisch is. Turing-test gaat er vanuit dat de mens kan denken. In de turing-test vergelijkt je de antwoorden van een mens met die van een computer- antropocentrisch criterium. 7. Turing machines als model van de geest functionalisme = opvatting dat alles wordt bepaald door zijn functie, je beschrijft alles vanuit zijn functie. Putnam is grondlegger van deze stroming

Ontologisch functionalisme De geest is een verwerking van prikkels door de hersenen. Epistemologisch functionalisme We kennen de geest als we de programma’s kennen die onze hersenen sturen. Conceptueel functionalist Het woord ‘geest’ heeft betekenis als, verwijst naar werking van hersenen, alle programma’s in je hoofd
7.1 De kandidaat kan uitleggen waaruit het machine-model van de menselijke geest bestaat en welke rol input en output daarin spelen. Overeenkomsten mens-computer: Computer Mens
Hardware Hard-disk, alle materie die in de computer zit. Hersenen, materie waar de mens uit bestaat
Software Virussen, bestanden, programma’s. Gedachte, kennis (-programma’s) Waaruit bestaat het model: Hersenen zijn de informatieverwerkende eenheid. Informatie vanuit de buitenwereld(input) word omgezet in gedrag (output). Onze hersenen zetten die informatie met behulp van bepaalde programma’s om. -conlclusie: onze geest is de werking van onze hersenen, geest is software en de hersenen hardware. Geest is de verzameling machine toestanden. 8. Is de menselijke geest een computer Searle
Tekst(en): Is the Brain's Mind a Computer Program? 8.1 De kandidaat kan beschrijven hoe de vraag 'Kunnen machines denken?' door Searle wordt opgevat en welke rol het onderscheid tussen 'hardware' en 'software' daarin speelt. Hij is het niet eens met Putnam. Menselijke geest is geen computer. Geest heeft zelfbewustzijn, machine niet. Hij neemt de vraag ‘kunnen machines denken’ heel letterlijk. Hij is niet geïnteresseerd in de vraag of machines net doen alsof ze kunnen denken. -Bij hem gaat het erom of machines begrijpen waar ze het over hebben. Searle maakt het onderscheid tussen een sterke A.I en een zwakke A.I. -Sterke A.I (aanhanger artificiële intelligentie) Denken is niet meer dan het manipuleren van formele symbolen, precies wat een computer doet dus.”de geest staat tot de hersenen als het programma tot de hardware.” ðhet doel van sterke A.I is een programma te maken wat menselijke cognitie (=het vermogen iets te leren) op dusdanige wijze imiteert dat het de Turing-test doorstaat. zo`n programma zou niet slechts een model van de geest zijn, het zou letterlijk een geest zijn in dezelfde zin als waarin de menselijke geest een geest is. sterke A.I is op 2 punten een uitzondering onder de theoriën van de geest: 1. precies geformuleerd. 2. laat een definitieve en eenvoudige weerleggin toe. - zwakke A.I
Vat computermodellen op als nuttig voor het onderzoek van de geest op dezelfde manier als dat ze nuttig zijn voor onderzoek naar andere dingen. (vb. bestudering weer, economie enz.) ► Onderscheid hardware en software: Taal is de software en ik ben de hardware. Bij succes voldoet de computer wat betreft het begrijpen van taal. - maar de computer weet niets van taal, hij manipuleert symbolen maar kent geen betekenis toe. Dit is niet voldoende om cognitie, waarneming, begrip, denken enz. te garanderen. Het doorlopen van een computerprogramma is niet voldoende om cognitie te waarborgen. 8.2 De kandidaat kan het 'Chinese-kamer'-argument weergeven. Uitleg experiment: In een kamer zit jij met een codeboek. Langs een luik komen briefjes in het chinees het chinees (input). Met het codeboek zet je deze tekens om in andere Chinese tekens (output). De Chinees denkt dat hij je met je aan het communiceren is. ►chinese kamer experiment is een argument tegen de Turing-test: de persoon in de kamer weet niet waarmee hij bezig is. Als mensen met elkaar praten zijn ze wel bewust. Chinees is met jouw aan het communiceren, maar jij bent enkel tekens aan het omzetten. Jij bent dus niet aan het denken, computer zit ook zo in elkaar - Turing-test klopt niet. ►kritiek op het 'Chinese-kamer'-experiment: de persoon in de kamer zou volgens Searle de cmputer zijn. Terwijl eigenlijk de persson, de kamer en het codeboek de computer zijn. Die combinatie is misschien wel wat betekenis inhoud. 8.3 De kandidaat kan een oordeel geven over de vraag of het 'Chinese-kamer'-experiment uitvoerbaar is. Het experiment is bedoeld om iets uit te leggen, om zijn standpunt te verduidelijken. Chinese-kamer experiment is een gedachte experiment, het heeft dus geen overtuigingskracht maar is bedoelt
om iets uit te leggen.
9. Qualia 9.1 De kandidaat kan uitleggen wat qualia zijn, daar voorbeelden van geven en aangeven waarom ze relevant zijn voor het lichaam-geest probleem. Qualia zijn de verschillende manieren waarop wij de werkelijkheid ervaren. - voorbeeld: 2. 1. ► Relevantie voor probleem lichaam-geest: Qualia zitten op een heel andere manier in je hoofd dan dat je hersenen in je hoofd zitten. Je kunt het niet uit je hoofd halen. Qualia zijn geur, kleur, pijn etc. wij kunnen wel alles weten over de fysiologische toestanden van deze zintuigen, maar we hoeven dan nog niet de bijbehorende ervaring te weten. ► Waarom Qualia een probleem voor het functionalisme?: je kunt Qualia niet beschrijven. Qualia in een kwalitiet en om het te beschrijven moet je het omzetten in een kwantiteit. Qualia kan niet worden gemeten. Qualia zijn moeilijk te beschrijven als aparte geestelijke toestanden die een rol spelen in ons gedrag. Nagel
Tekst(en): What is it like to be a Bat, p. 165 t/m 167 1ste al. Nagel maakt het onderscheid tussen objectieve kennis en subjectieve kennis. Subjectieve kennis kun je nooit herleiden tot objectieven kennis. Met subjectieve kennis bedoeld hij het zelfbewustzijn. Reductionisme = herleiden van bewustzijn tot fysische processen (hersenen), mentale processen. Gevoelens en emoties hersenactiviteit
Nagel ziet dat reductionisten steeds meer kunnen herleiden tot hersenactiviteit. Omdat het bewustzijn steeds meer problemen oplevert negeren ze het in het lichaam geest probleem. Ze proberen dingen die ze niet begrijpen uit te leggen met termen die ze wel begrijpen. -Een organisme heeft een bewustzijn, als het iets is om dat organisme te zijn
9.2 De kandidaat kan aan de hand van het gedachte-experiment van Nagel over hoe het voelt om een vleermuis te zijn, uitleggen waarom volgens Nagel qualia moeten bestaan. Hoewel we alles over het sonarsysteem (objectieve kennis) van een vleermuis weten, is het onmogelijk om te weten hoe het is om een vleermuis te zijn. Dus moeten vleermuizen iets extra’s hebben. Dit kan niet omdat vleermuizen andere ervaringen hebben, die ervaringen zijn niet waarneembaar - Qualia. Mensen delen wel dezelfde qaulia, maar ze zijn niet waarneembaar. 9.3 De kandidaat kan uitleggen wat het subjectieve karakter van de ervaring is en dat het afleiden van de ervaring van de vleermuis uit mijn eigen ervaring incompleet is. Het reductionisme houd geen rekening met het sterk subjectieve karakter van de ervaring. Nagel kijkt vanuit het eerste persoonsperspectief (vanuit het ‘ik’). Door de subjectiviteit kun je nooit weten hoe het is om die vleermuis te zijn. Je hebt enkel objectieve kennis van de vleermuis. De vleermuis heeft andere ervaringen. “het is iets om die vleermuis te zijn, dus hij heeft een bewustzijn”. Deze subjectieve kennis heb je niet dus is jouw ervaring incompleet. Dennet
Tekst(en): Quining Qualia: p. 526-528 'Since quanderies...; p. 533 'Intuition pump ‡ 9'. 9.4 De kandidaat kan aan de hand van het gedachte-experiment over de koffieproevers Chase en Sanborn uitleggen dat volgens Dennett qualia niet essentieel zijn om het begrip bewustzijn te omschrijven. Dennet prebeert aaan te tonen dat Qualia niet bestaan. Ze bestaan niet omdat ze overbodig zijn - je hebt ze niet nodig omdat ze overbodig zijn. Hij toont dit aan door bv. Het Chas en Sanborn gedachte experiment. Dennet zegt dat je geen gebruik kunt maken van introspectie, je kunt enkel iets bestuderen vanuit het 3e persoonsperspectief.(bestuderen van buitenaf) Gedachte experiment Chase en Sanborn
Chase en Sanborn zijn allebei koffie proevers. Zij vinden de koffie die bij het bedrijf gemaakt word de lekkerste koffie in de wereld. Maar na 6 jaar gewerkt te hebben bekennen ze aan elkaar dat ze de koffie niet meer lekker vinden, maar ze hebben allebei een andere verklaring hiervoor. - verklaring Chase: De koffie smaakt nog precies hetzelfde, maar ik houd er niet meer van. Mijn smaak is veranderd, ik ben een verfijndere koffiedrinker geworden. Mijn maatstaf is veranderd. - verklaring Sanborn: mijn smaak is niet veranderd, maar mijn smaakvermogen. Er is iets mis met mijn smaakpapillen of met een ander gedeelte van mijn smaakanalyserend vermogen. De belangrijkste eigenschap van qualia is dat het alleen maar waarneembaar is voor het subject. Maar blijkbaar kan het subject zich vergissen in zijn qualia. In het geval van Chase en Sanborn vergist een van de twee zich in zijn qualia, dit maakt dat het niet zo is dat je, je nooit kunt vergissen in je qualia, je hebt er dus niet veel aan - Qualia’s zijn overbodig. 9.5 De kandidaat kan beschrijven welke verklaringen er volgens Dennett zijn te geven voor het de veranderde waardering van de smaak van koffie door Chase. · koffie smaak qualia is hetzelfde gebleven, alleen is zijn houding hier tegenover veranderd. (wat hijzelf beweerd) · Hij vergist zich in zijn qualia, het is over de jaren heen onmerkbaar veranderd. (Sanborns positie) · Zijn qualia is enigszins veranderd én zijn maatstaven van beoordeling. 9.6 De kandidaat kan beschrijven welke verklaringen er volgens Dennett zijn te geven voor de veranderde smaak van koffie door Sanborn. 9.7 De kandidaat kan aangeven welke van de verklaringen volgens Dennett het meest aannemelijk zijn en waarom. Houding bepaald qualia. Dit betekent dat qualia niet langer intrinsiek (van binnenuit waarneembaar, subjectief) maar extrinsiek zijn (van buitenaf waarneembaar). Chase heeft dus gelijk zijn houding tegenover de koffie is veranderd , en daarmee dus ook zijn qualia. 9.8 De kandidaat kan uitleggen dat de smaak van bier pas na verloop van tijd wordt gewaardeerd en aangeven welke conclusie hieruit getrokken kan worden ten aanzien van het bestaan van qualia. Biersmaak die jij ervaart zit in je hoofd en is niet waarneembaar voor anderen. Toch kunnen we ons vergissen in onze qualia. De houding van een persoon bepaald de qualia. Dit betekent dat qualia niet langer intrinsiek (van binnenuit waarneembaar, subjectief) maar extrinsiek zijn (van buitenaf waarneembaar). Door jouw houding veranderd je smaakervaring. Als je vaker bier drinkt, ontstaat het idee dat bier lekker is. Als qualia altijd hetzelfde zou blijven zou je nooit bier drinken. Niemand komt ertoe de eerste slok bier te waarderen, maar naarmate je het vaker drinkt veranderd je houding. Qualia zijn dus niet subjectief en alleen van voor jezelf waarneembaar. Dennet ontneemt dus qualia van elk fundament over de opvatting ervan. 10. Bewustzijn: een probleem? 10.1 De kandidaat kan beschrijven welke drie vormen van bewustzijn kunnen worden onderscheiden en uitleggen waarom het fenomenaal bewustzijn het grootste probleem vormt. ► fenomenaal bewustzijn het grootste probleem omdat: (gedachte experiment Nagel, het is onmogelijk te weten hoe het is om een vleermuis te zijn). Het is op grond hiervan dan ook niet aannemelijk dat we ooit een machine kunnen maken die bewuste ervaringen heeft. 10.2 De kandidaat kan uitleggen wat Searle verstaat onder 'echt denken' en waarom dus machines volgens Searle niet kunnen denken. “echt denken” is volgens Searle begrijpen wat je aan het doen bent. Begrijpen wat je denkt. - alleen bewust denken in denken. Echt denken vind plaats vanuit subjectief denken - epistemologisch dualist. De geest is slechts toegangkelijk voor degene die, die geest heeft. De manier waarop de geest bestaat wordt bepaald door de manier waarop hij wordt gekend · Bewustzijn is voor een computer onmogelijk, hij heeft geen bewustzijn omdat hij niet weet waar hij mee bezig is - computer kan niet denken. 11. Case-study: verliefdheid 11.1 De kandidaat kan uitleggen welke consequenties de posities van dualisme, materialisme, behaviorisme, hebben voor een verschijnsel als verliefdheid. Dualist Materialist

1. Ontologisch Verliefdheid is Een geestelijke toestand, die niets te maken heeft met het lichaam. Chemische reactie / hersenproces, bepaalde lichamelijke toestand. 2. Epistemologisch Je weet dat je verliefd bent als Alleen jij kan met absolute zekerheid weten dat je verliefd bent. Als je een heel apart gevoel van binnen ervaart Als je alles weet over de processen in je lichaam als je verliefd bent. 3. Conceptueel Het woord verliefdheid krijgt betekenis als Het woord hoort thuis in een aparte psychologie die niet past in de geneeskunde Begrip hoort thius in de biologie en uiteindelijk in de natuurwetenschappen
Behaviorist Functionalist
Bepaalde vorm van gedrag die iemand vertoond. Een bepaalde verwerking van prikkels door de hersenen (input). Het moet wel leiden tot een bepaald gedrag (output) Als je een bepaald soort gedrag bij jezelf waarneemt Als je het programma kent dat werkt als je verliefd bent. Door te kijken naar publiek waarneembaar gedrag Als het verwijst naar een bepaalde verwerking naar een bepaalde verwerking van prikkels door de hersenen. Positie Consequenties
Dualist Het is mogelijk dat iemand verliefd is. Zonder dat je daar aan de bitenkant (gedrag) iets van merkt. Materialist Je weet alleen dat je verliefd bent als je de bijbehorende lichaamsprocessen kent. Behaviorist Verliefdheid is een vorm van gedrag. Wanner hij/zij op een bepaalde stimulus met een bepaald gedrag reageert. Wanneer iemand niet op die bepaalde stimulus met een bepaald gedrag reageert is hij/zij niet verliefd
Functionalist Wat verliefdheid is wordt bepaald door het verband met andere mentale toestanden. Input - het zien van de persoon op wie je verliefd bent.Output - het gedrag wat je vertoond wanneer die persoon in de buurt is. 11.2 De kandidaat kan een beargumenteerd standpunt met betrekking tot deze kwestie innemen en dit standpunt met behulp van andere voorbeelden toelichten. 12.1 De kandidaat kan uitleggen welke geheel andere wending Heidegger geeft aan het probleem mens-machine. “techniek geeft ons het gevoel dat we het leven kunnen beheersen, als we ons overgeven aan dit gevoel, geven we ons over aan de techniek”- Heidegger
De mens is niet langer een hulpmiddel van de mens, maar de mens staat in dienst van de machine. - Heidegger vraagt zich af : Zouden er bepaalde behoeftes van de mens zijn geweest, als de techniek niet in deze behoeftes had kunnen voorzien? Waren de behoeftes er eerder of hebben de machines deze behoeftes bij de mens opgewekt? Visie Heidegger: machines hebben behoeftes opgewekt, machine past zich niet aan aan de mens, maar de mens word hoe langer hoe meer een machine ion handen van de techniek. - hoe is het zover gekomen? Hij zoekt de oorzaak ver terug in de geschiedenis van de wijsbegeerte. Griekse filosoof Aristoteles vroeg zich af “wat is de mens” ß daar is het verkeerd gegaan. Door jezelf zo te plaatsen stel je, jezelf tegenover de dingen. Een veel oorspronkelijker manier van denken is wanneer je samen met de dingen deel uitmaakt van een natuurlijke omgeving. Deze houding (de wetenschapper plaats zichzelf tegenover de werkelijkheid die hij moet onderzoeken. Hij ontwerpt een theorie waarin de werkelijkheid op een bepaalde manier word voorgesteld.) is volgens Heidegger de filosofie en de wetenschapper gaan beheersen, deze houding bracht apparaten en machines voort die voor ons de werkelijkheid onderzoeken, en ons gingen vertellen in wat voor werkelijkheid we leven. - Volgens Heidegger is hierdoor de mens aan het verdwijnen. In plaats van dat wij heer en meester zijn over de machines, zijn de machines dat over ons. 12.2 De kandidaat kan uitleggen welke visie Merleau-Ponty heeft op de verhouding geest-lichaam en welke consequenties dit heeft voor het probleem mens-machine. - geest zit in alles waarmee je waarneemt. “mens is beegestigd lichaam” en leeft in een direct waarneembare omgeving. “Wetenschappelijke levenshouding vergeet dat het uitgangspunt van de mens datgene is wat hij/zij beleeft”. Wetenschappelijke theorie is daarom altijd een reconstructie van de door ons beleefde werkelijkheid, de beleefde werkelijkheid is veel fundamenteler. “je begint met de belevingen, waarnemingen van een werkelijkheid direct om je heen” dit zou onmogelijk zijn zonder lichaam (gevoelig lichaam) ► consequentie mens-machine probleem: mens beleefd zijn lichamelijkheid, machine leeft niet in een omgeving die háár omgeving is. Mens leeft in zijn ervaring die zijn lichaam hem verschaft.

REACTIES

N.

N.

goed werk

19 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.