Top niveau

Beoordeling 5.3
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 1755 woorden
  • 24 maart 2004
  • 31 keer beoordeeld
Cijfer 5.3
31 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
2.3 t/m 2.9 de lezer of luisteraar moet de volgende dingen aanspreken: 1) de inhoud
2) het taalgebruik
3) opbouw en presentatie
4) dosering van de informatie
5) de toon en de gebruiksomgeving - Niveau van de lezer - aantrekkelijkheid - betrouwbaarheid
Taalgebruik, woordkeus, zinsbouw, figuurlijk taalgebruik en ingewikkelde abstracte formuleringen. Woordkeus - makkelijke en weinig woorden per zin leest makkelijker dan veel en moeilijke woorden in een zin. ( je moet varieren van woordkeus en oppassen met vaktermen) Zinsopbouw -> te lange zinnen leest moeilijk, veel bepalingen achter elkaar leest moeilijk. Figuurlijk taalgebruik hoe meer, hoe moeilijker te lezen
Ingewikkelde en abstracte formuleringen -> is te lastig om te lezen, veel achter elkaar is onduidelijk. Overzichtelijke opbouw Inleiding-middenstuk-slot

Logische volgorde van bepalingen
Tussenkopjes
Aantrekkelijke presentatie -> vooral bladen doen veel aan een aantrekkelijke presentatie
Bijzondere presentatie -> bladen die willen opvallen(-> kort,helder,duidelijk) Spreken -> presentatie= inhoud, goede toelichting, voorbeelden, luisteraars aankijken. Je moet kunnen inschatten wat de voorkennis van de mensen is. De relatie met de lezer/toehoorder -naar een vriend is het informeel, -zakenrelatie is het formeel. Tekstvorm -de soort bepaalt het taalgebruik en de toon
Publicatieplaats -als het wordt gepubliceerd is er een verschil tussen waar het is gepubliceerd. Tekstdoel en situatie -Taal en toon hangt af van situatie (informeren/activeren/amuseren of klacht indienen of lof uitspreken) 3.1 Informeren informatie verschaffen, : objectief en bevatten controleerbare feiten, mening komt niet echt naar voren. Persuasieve teksten : feiten + mening. Subjectief, maar kan informatie bijzetten. Activerende teksten : mening v/d schrijver, lezer aanzetten tot actie, subjectief. Tekstdoel: uitgangspunt tekstsoort tekstvormen
Inleiding (functies) - belangstelling opwekken - onderwerp introduceren - aankondigen - aanleiding - welwillend stemmen
Pakkende alinea - begin met 1 of meer directe vragen - uitspraak in vorm van een stelling - retorische vraag (mededeling in vraagvorm) - overdrijving, ironie, sarcasme - anekdote - stel je probleem aan de orde - noem aanleiding van het schrijven van het stuk
slot
functie: tekst afronden - samenvatting - conclusie Zakelijke brief
Eerste alinea(inleiding) Aanleiding tot schrijven

Uiteenzetting waarom je schrijft
Tweede alinea en eventuele volgende alinea’s (middenstuk) Uitwerking
Laatste alinea(slot) Afronding(wens, voorstel, verzoek, dank) Amerikaanse briefmodel
1 Naam adres van de afzender
2 plaatsnaam en datum
3 naam en adres van de geadresseerde
4 referteregel (betreft) 5 aanhef
6 inleiding
b middenstuk
c slot
d slotformule
7 handtekening
b naam van ondertekenaar (en eventueel functie) 8 bijlage(n) ironie
milde vorm van spot, bekende vorm is het omgekeerde zeggen van wat wordt bedoeld
Soms wilt de schrijver de lezer duidelijk maken dat hij iets ironisch bedoelt. Hij plaatst dan een woord tussen aanhalingstekens
vb. die jas is zeker speciaal voor jou ontworpen! Hyperbool
Een hyperbool is een overdrijving. De hyperbool kan een effectief stijlmiddel zijn, maar kan een bewering ook ongeloofwaardig maken. Vb. betaald voetbal moet worden verboden, want bij elke wedstrijd wordt er voor miljoenen schade aangericht
Understatement

Is een afzwakking. Door iets af te zwakken, valt het juist meer op. Soms is de zin spottend bedoeld. Vb ja. Die van basten kan een aardig balletje trappen
Woordspeling
Een woord of uitdrukking heeft meer dan een betekenis. Woordspelingen verhogen juist vaak het lees- of luisterplezier
Vb. de roker is tegenwoordig steeds vaker de sigaar
Eufemisme
Door middel van een eufemisme wordt iets wat minder aangenaam of netjes is op een verzachtende manier onder woorden gebracht. Een eufemisme is nooit spottend bedoeld. Vb. hij heeft gister afscheid genomen van het aardse bestaan. Tautologie
2 keer het zelfde zeggen met verschillende woorden. Deze woorden behoren tot de zelfde woordsoort. Bv. 2 zelfstandige naamwoorden. Bv. Elk gerucht of geluid is vervelend, als je moet studeren
Pleonasme
Door middel van een bijvoeglijk naamwoord herhaal je een eigenschap die al in het zelfstandig naamwoord zit
Vb ik las dat beklemmende griezelverhaal in 1 ruk uit
Contaminatie
Twee woorden of uitdrukkingen met eenzelfde betekenis kunnen door elkaar worden gehaald. Zo’n foutieve woordvlechting heet contaminatie. Vb hij behoort tot een van de beste voetballers
Goede zin : hij behoort tot de beste voetballers
Ook goed: hij is een van de beste voetballers
§3.5 persuasieve teksten -betoog -beschouwing
Bevat eigen mening. Tekstdoel: overtuigenErg subjectief Bevat eigen meningTekstdoel: van verschillende kanten belichten. Minder subjectief structuurkenmerken. Vaak driedelig-stelling-argumenten-conclusie. Bevat onderdelen als-oorzaken-voor- en nadelen-mogelijke oplossingen. betoog
Inleiding Vraagstelling of stelling
Middenstuk Argumenten:-objectief-subjectieftegenargumententegenwerping
slot Conclusie of samenvatting
Beschouwing
Een beschouwing belicht een onderwerp van verschillende kanten. Op deze manier kun je zelf een oordeel vormen over het desbetreffende onderwerp. „» het middenstuk (de hoofdgedachte) kun je op verschillende manieren invullen: - overzicht van voor- en nadelen (als de schrijver zelf geen keuze maakt heb je te maken met een uiteenzetting of een beschouwing. Als de schrijver duidelijk een keuze maakt, heb je te maken met een betoog) - vroeger-en-nu-structuur of vroeger-nu-toekomststructuur (als het alleen om een beschrijving van die veranderingen gaat, heb je te maken met een uiteenzetting. Laat de schrijver zien dat je op verschillende manieren tegen die veranderingen kunt aankijken, dan heb je te maken met een beschouwing. Als hij duidelijk een standpunt kiest heb je te maken met een betoog) . - Probleem-en-oplossingstructuur (is meestal een betoog. Als de schrijver alleen mogelijke oplossingen geeft, heb je te maken met een uiteenzetting of een beschouwing) . - Verschijnsel-en-verklaringstructuur (als de schrijver alleen verklaringen opsomt, heb je te maken met een uiteenzetting of een beschouwing. Heet hij zijn eigen verklaring, dan heb je te maken met een betoog) 4.1 Alinea, in een geschreven tekst zijn de alinea;s typografisch zichtbaar -> de tekst springt in en laatste regel van de vorige alinea wordt niet volgemaakt

Bij een gesproken tekst kan je dit horen door een korte pauze die genomen wordt. Alinea bestaat uit een hoofdmededeling of hoofdbewering(kernzin) en een uitwerking(verklaring/toelichting) . De belangrijkste zin uit een alinea is de kernzin, meestal komt die op een opvallende plek (eerste zin van de alinea of door een inleidende zin voorafgegaan of als laatste zin, dan heeft het een samenvattende of conclusie functie) Maar soms staan er 2 kernzinnen in en soms staat de kernzin in het midden,heel soms is er geen enkele kernzin, dan zijn de belangrijke mededelingen verspreid over meer zinnen. 4.2 citeren -> letterlijk over te nemen, bij een lange zin mag je de 2 eerste en de 2 laatste woorden noemt en de regel nrs er bij zet. Onderwerp bepalen doe je meestal met 1 of een paar woorden (znw en bepalingen) , alinea kijk je naar de kernzin, tekst kijk je naar de titel, inleiding en het slot
Hoofdgedachte -> een zin die je zelf onder woorden moet brengen. Kijk naar de titel, inleiding, slot en de kernzinnen.(hoofdgedachte is eigenlijk een omschrijving) 5.1 verbanden tussen inleiding, middenstuk en slot: Herhaling -> aan het begin van een nieuwe alinea worden woorden of woordgroepen uit de vorige alinea herhaald. Overgangszinnen -> samenvattende zinnen aan het begin of eind van een alinea, verwijzende woorden. Signaalwoorden -> kunnen zinnen verbinden en het verband aangeven tussen de verschillende delen van de tekst. Aankondigende zinnen -> dit gebeurt vooral in lange zinnen, om aan te kondigen wat de lezer nog kan verwachten. 5.2 verband signaalwoorden
tegenstellend maar,daartegen,doch,echter,integendeel,daar staat tegenover, enerzijds
opsommend eerst, dan, bovendien, ook, niet alleen...maar ook, verder, nog, en,daarnaast, zowel..als.., ten eerste..ten tweede enz
oorzakelijk doordat, daarom, daardoor, zodat, waardoor, ten gevolge van enz
redengevend omdat, want, daarom, immers
uitleggend dat wil zeggen, zo, met andere woorden, bijvoorbeeld, ter illustratie
concluderend dus, concluderend

samenvattend kortom, samenvattend,om kort te gaan
voorwaardelijk als, indien, op voorwaarde dat, mits, tenzij
vergelijkend net als, zoals, evenals 7.2 Uittreksel: puntsgewijs, alle belangrijke dingen opschrijven. Samenvatting: een kortere nieuwe tekst, nauwkeurigheid belangrijk
Samenvatting -> - belangrijkste gegevens en argumenten - hoofdgedachte is duidelijk weergegeven - prettig leesbaar - 20% van basistekst - geen belangrijke dingen missen
Voorwaarden-> je begrijpt de tekst goed, je weet hoe die is opgebouwd, heel beknopt in eigen woorden weergeven. Je laat : details, anekdotes, voorbeelden, uitweidingen en herhalingen weg !! De structuur van de tekst : - per alinea vaststellen wat het onderwerp en de kernzin is - 2 alinea’s gezamenlijk onderwerp vast te stellen - functie van elk deel in de tekst
Informatieve tekst: - onderwerp,tekstsoort,hoofgedachte - alinea’s verdelen, structuurschema, kernzinnen, - verbindingswoorden,herschrijven
Persuasieve tekst - stelling,bewering en argumenten worden opgenomen. - informatie en structuur is ook weer belangrijk
Structuurschema: alinea 1- vraagstelling
Alinea 2 en 3 – verduidelijking
Alinea 4 herhaling van de vraag+antwoord
Alinea 5 verwerping van het antwoord
Alinea 6 herhaling vraag, 2e mogelijke antwoord + verwerping

Alinea 7,8,9 constatering
Alinea 10 tegenwerping, argumenten
Alinea 11 reactie
Alinea 12 Definitieve antwoord 10.8 woordenaaneenschrijven
1) znw schrijven we zo veel mogelijk aaneen : - ziektekostenverzekering
ook voor driedelige samenstellingen: - langetermijnplanning
2) veel bijv.nw schrijven we aaneen :- kogelvrij,alcoholhoudend
3) werkwoorden schrijven we aaneen -> achteruitgaan,gelijklopen,gevangenzitten
4) voornaamwoordelijke bijwoorden(er,daar,hier,waar) aaneen -> erop,daarmee,hierover,waaromheen
5) getallen tot honderd in letters en de samenstellingen –honderd,-duizend aaneen -> achtendertig, negenhonderd,achttienduizend 10.9 1) bij 2 gelijke klinkers plaatsen we een liggend streepje -> na-apen,mede-eigenaar

2) bij andere letters die tot verkeerd lezen kunnen leiden ook -> mede-inzittende,gummi-jas
3) tussen gelijkwaardige delen -> minister-president, chinees-indisch
volledige naam van vrouwen -> mevrouw Looijenga-van Dalen
4) als het eerste deel uit 2 woorden met een hoofdletter bestaat -> Tweede-Kamerfractie
5) samenstellingen met cijfers,letters en leestekens, Sint of St. Met streepje-> 16-jarige
6) samengestelde aadrijkskundige namen een streepje -> Rotterdam-Zuid
7) met een eigennaam -> Miele-wasdroger
8) met prive,pro,ex,niet,non,quasi,loco,semi,vice,oud -> prive-kliniek
9) 2 liggende streepjes -> doe-het-zelfzaak, glas-in-loodraam 11.1 Leestekens -> ze verduidelijken het verband tussen de delen van een zin en ze voorkomen verkeerd lezen. 11.2 Punt aan het einde van een zin, niet als de zin eindigt met een vraagtken, uitroepteken of afkorting
Na een vraag een vraagteken.Na een uitroep,wens,waarschuwing een uitroepteken! 11.3 Komma’s tussen delen van opsomming

Achter of voor een aangesproken persoon en tussenwerpsels
Voor en achter een bijstelling
Voor een aantal voegwoorden die 2 aparte mededelingen met elkaar verbinden, staat een komma
Tussen 2 werkwoorden uit verschillende gezegde
Na een beperkende of uitbreidende bijvoeglijke bijzin
Voor en na tussen geschoven woorden staat een komma
We gebruiken een komma om verkeerd lezen te voorkomen 11.4 Een puntkomma zet je tussen 2 zinnen of mededelingen die nauw met elkaar samenhangen. In langere opsommingen is een puntkomma duidelijker dan een komma. 11.5 Dubbele punt zet je bij de directe rede: Hij zei: “dat...” Voor een uitwerking,opsomming of verklaring. 11.6 Aanhalingstekens gebruiken we bij de directe rede. Er zijn diverse aanhalingstekens “ en ‘ De komma komt na een vraagteken of uitroepteken
Bij gedachten en wensen zetten we geen aanhalingstekens. Aanhalingstekens bij gebruikte woorden van een ander. Titels van boeken, films, programma’s staan tussen aanhalingstekens

Bij ironie, bijzonder gebruik of een zelfnoemfunctie zetten we aanhalingstekens.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.