Hoofdstuk 1 ; Deeltjes

Beoordeling 5.8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 1e klas vwo | 585 woorden
  • 21 januari 2004
  • 104 keer beoordeeld
Cijfer 5.8
104 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
HOOFDSTUK 1: DEELTJES
2.1A Fasen
Stoffen drie fasen: vast, vloeibaar of gasvormig. Kenmerken van gas zijn:  Geen eigen vorm  Verspreidt zich door ruimte waar het inzit  Kun je samenpersen
Voorbeelden van gassen: aardgas, chloor, zuurstof en koolstofdioxide. Kenmerken van vloeistof:  Horizontaal oppervlak  Geen eigen vorm  Niet worden samengeperst
Voorbeelden van vloeistof: water, benzine, spiritus en azijn. Kenmerken van vaste stof:  Een eigen vorm  Niet worden samengeperst
Voorbeelden van vaste stoffen: glas, hout, steen en ijzer.
2.1B Fase-overgangen Bij fase-overgang verandert de fase. Vloeibaar  vast = stollen
Vloeibaar  gas =verdampen
Gas  vloeibaar = condenseren
Gas  vast = rijpen
Vast gas = sublimeren
Vast  vloeibaar = smelten
Om waarnemingen te verklaren gebruiken we modellen, bijv. vliegtuig (kleiner en goedkoper) of signalement van een dader (grote oren, sluik haar, enz.) daarmee wordt een montagetekening gemaakt. Een model is een vereenvoudigde voorstelling van de werkelijkheid. Met meer gegevens betere voorstelling werkelijkheid. Met model: maken experimenten, maken model van werkelijkheid. In natuurwetenschappen gebruiken we modellen om:  Waarnemingen te verklaren  Resultaten van nieuwe proeven te voorspellen 2.3A Model van de fasen Drie soorten kleinste deeltjes:  Moleculen  Atomen  Ionen

Kleinste deeltje suiker is een suikermolecuul, kleinste deeltjes ijzer atomen, kleinste deeltjes keukenzout ionen. Drie miljoen suikermoleculen naast elkaar 1 mm. Model gas:  Alle moleculen bewegen alle kanten op.  Veel ruimte tussen moleculen
Gemiddelde snelheid zuurstofmoleculen bij kamertemperatuur is ongeveer 1700 km/h. 50 ml alcohol en 50 ml water minder dan 100 ml oplossing (door tussen ruimte die opgevuld wordt). Model vloeistof:  Moleculen bewegen alle kanten op  Moleculen trekken elkaar aan. De kracht tussen moleculen is niet zo groot  Weinig tussenruimte
Bij afkoelen krimpt vaste stof. Model van vaste stof:  Moleculen trekken elkaar aan; kracht tussen moleculen is groot.  Weinig ruimte tussen moleculen  Moleculen trillen op vaste plaats
De smeltwarmte van een stof is de hoeveelheid warmte die nodig is om 1 kg van die stof te laten smelten. Hoeveelheid warmte: energie, joule (J). Eenheid van smeltwarmte: joule per kilogram (J/kg). Stollingswarmte van stof is hoeveelheid warmte die nodig is om 1 kg van stof laten smelten. Bij hogere temperatuur verdampt een vloeistof sneller
Verdampingswarmte va stof is hoeveelheid warmte die nodig is om 1 kg van stof te laten verdampen
Eenheid verdampingswarmte: joule per kilogram (J/kg). 2.4A Zuivere stoffen en mengsels Zuivere stof is opgebouwd uit één soort moleculen. Voorbeelden zuivere stof: alcohol, suiker, water, koolstofdioxide en zuurstof. Mengsel is opgebouwd uit twee of meer soorten moleculen. Voorbeelden mengsels zijn; mayonaise, melk, limonade en constantaan. Scheiden van mengsel is sorteren van moleculen. 2.4B Zuivere stof of mengsel? Een zuivere stof heeft een stolpunt en een smeltpunt. Een mengsel heeft een stoltraject en een smelttraject. Bij mengsel van alcohol en water verandert temperatuur tijdens koken wel. Zuivere stof heeft kookpunt
Mengsel heeft kooktraject

2.5A Concentratie
Concentratie van stof (in g/L) is de massa van die stof (in gram) in één liter oplossing. Als 100 g suiker is opgelost in 1 Liter, is de concentratie 100 g/L. Als 30 g suiker is opgelost in 2 Liter, is de concentratie 30/2 = 15 g/L. 2.5B Oplosbaarheid Hoeveel je kunt oplossen geven we aan met de oplosbaarheid. Die hangt af van temperatuur. C = m/V
De c = concentratie in gram per liter (g/L) De m = massa in gram (g) V = het volume in liter (L) Oplosbaarheid (in gram per liter) is grootste massa (in gram) die kan worden opgelost in 1 liter water
Oplosbaarheid van meeste vaste stoffen groter bij hogere temperatuur
Oplosbaarheid van gassen kleiner bij hogere temperaturen
In verzadigde oplossing is concentratie maximaal
Fase Afkorting Eigen vorm Samenpersen
Vast s Nee Nee
Vloeibaar l Nee Nee
Gasvormig g Nee ja

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.