5.2 De welvaart van Holland en Zeeland
In Holland en Zeeland was eeuwenlang visserij het voornaamste middel van bestaan. De bodem was niet zo geschikt om graan te verbouwen. Daarom haalden Holland en Zeeland goedkoop graan uit het Oostzeegebied. De boeren hoefden zelf geen graan te verbouwen en konden zich daarom richten op producten voor de verre handel. Zo kwam de export van melk, kaas, boter en van ambachtsproducten zoals textiel op gang. Door de bloeiende handel ontstonden er meer en grotere steden
Met open zee in het westen en rivieren naar het midden van Europa had de Republiek een ideale ligging voor handel met het buitenland. De val van Antwerpen zorgde ervoor dat de handel richting Amsterdam verplaatste. Hier kwam de nieuwe stapelmarkt. Als er veel van een product was, dan kochten handelaren het goedkoop in en sloegen het op in hun pakhuizen. Als er een tekort was, verkochten handelaren de opgeslagen producten met veel winst. Rond 1600 kwamen er al ongeveer 10.000 schepen jaarlijks de Amsterdamse haven in! Niet zo gek dus dat in 1609 de Amsterdamse wisselbank werd opricht. Bij de wisselbank in Amsterdam konden alle vreemde munten in Gulden Florijn worden omgewisseld.
Amsterdam kwam volledig tot bloei door de stapelmarkt en de wisselbank. Rijke burgers kwamen van heinde en ver om geld te verdienen in de stad. Hiervoor was de beurs een geschikte plek. Op de beurs konden rijke burgers geld investeren in een bedrijf. Al deze economische activiteiten betekenden veel werkgelegenheid en welvaart. De stad aan de Amstel trok dan ook als een magneet mensen aan. Amsterdam begon daarom met de aanleg van een nieuwe grachtengordel.
5.2 Verenigde Oost-Indische Compagnie
In de zestiende eeuw handelen de Portugezen bijna als enigen met Oost-Indië. Op dat moment hoorde Portugal bij het Spaanse koninkrijk. Om te voorkomen dat Spanje profiteerde van de Portugese specerijenhandel én om zelf rijker te worden, gingen Holland en Zeeland voortaan zelf specerijen uit Oost-Indië halen. Diverse schepen voeren die kant op. Eerst kwamen die vaak maar halfvol terug. Raadpensionaris Van Oldenbarnevelt besloot daarom dat de verschillende compagnieën moesten samenwerken. Samenwerking zou meer winst opleveren en stond ook sterker in de strijd tegen Spanje. In 1602 werd de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) opgericht, die namens de Republiek handelden over zee. De VOC kreeg uiteindelijk het monopolie op handel op de Aziatische wateren in handen van de Portugezen. Ook kreeg de VOC grote politieke volmachten: uit naam van de Republiek mochten ze oorlog voeren en/of verdragen sluiten
Varen naar Indië was niet zonder gevaren. De VOC-schepen voeren vlak langs de Afrikaanse kust en daar lagen vijandige Portugese forten. Ook was er kans op hevige stormen of juist lange windstilte, waardoor de reis langer duurde en het meegenomen water en voedsel op raakten. Het was verre van zeker dat een Oost-Indië vaarder een retourreis maakte. De VOC-bestuurders investeerden dus in schepen die mogelijk niet eens terug zouden keren. Om hun risico te verkleinen verkochten zij aandelen aan investeerders van buiten. In ruil voor een investering kregen aandeelhouders een gedeelte van de winst. De VOC was het eerste bedrijf ter wereld dat zo werkte en daarmee de eerste Naamloze Vennootschap.
Batavia op het eiland Javawas de belangrijkste vestiging van de VOC. Maar de onderneming had ook handelsposten in Zuid-Afrika, India en China. De VOC groeide uit tot een machtige organisatie. Onder leiding van Jan Pieterszoon Coen maakte de VOC zich met geweld overheerser van het hele Indonesische eilandenrijk. In 1617 werd Jan Pieterszoon Coen de Batavia gouverneur-generaal van wat nog lang Nederlands-Indië zou heten.
5.2 West-Indische Compagnie
Nadat de Republiek stevig voet aan wal had gekregen in Azië was het tijd om naar het westen te kijken, naar Amerika. In Noord- en Zuid-Amerika waren Spanje en Portugal echter de baas sinds het verdrag van Tordesillas. De Republiek wilde het alleenrecht van deze twee landen verstoren. Hiervoor werd in 1621, vergelijkbaar met de VOC, een aparte organisatie opgericht: de West-Indische Compagnie (WIC)
De VOC en WIC leken veel op elkaar:
- Net zoals de VOC was de WIC een multinational
- De WIC had ook een monopolie. Het monopolie van de WIC bestond uit de handel tussen de West Afrikaanse kust, Noord- en Zuid-Amerika.
- Daarnaast had de WIC het recht om oorlog te voeren in naam van de Republiek. Dit deed de WIC om Spanje dwars te bomen.
Een van de belangrijkste bezigheden van de WIC was de kaapvaart, het kapen van Spaanse schepen. De Republiek hoopte Spanje hiermee af te leiden van de oorlog én winst te maken van de volgeladen Spaanse schepen. De bekendste verovering van de WIC was in 1628, toen admiraal Piet Hein de Spaanse zilvervloot wist te kapen. De buit was zo groot dat de Republiek de oorlog tegen Spanje er een jaar mee konden betalen.
De WIC dreef andere handel dan de VOC. Naast de goud- en zilverhandel deed de WIC mee aan de zogenaamde driehoekshandel. In West-Afrika werden slaven gekocht van slavenhandelaren. Deze slaven werden vervolgens naar Amerika gebracht en daar weer verkocht aan plantage-eigenaren. WIC-schepen voeren daarna met producten van de plantages weer naar Europa en zo was de driehoek voltooid.
Aan de Amsterdamse grachtengordel woonden intussen veel WIC-bestuurders, slavenhandelaren en plantagebezitters. Nu nog zijn hun huizen soms herkenbaar aan de gevel of een gevelsteen met een verwijzing naar de slavernij of plantageproducten als koffie of thee. Nog maar sinds kort zijn meer Nederlanders zich bewust van ons slavernijverleden en wordt wel van een zwarte bladzijde in onze vaderlandse geschiedenis gesproken.
5.3 De bloei van de schilderkunst
De bloeiende handel maakte veel mensen in de Republiek heel rijk. En wie het breed heeft, laat het breed hangen. In de Republiek kon een koopman zo rijk worden dat hij genoeg geld over had om te besteden aan pure luxe. Ook waren er veel rijke stadsbestuurders en regenten die veel geld uitgaven aan luxe producten. Om met hun rijkdom te pronken kochten zij dure kleding en lieten zij hun dure grachtenpand met de mooiste en duurste meubels inrichten. Heel populair was een portret aan de muur van jezelf of je familie. Zo'n portret werd door een kunstschilder in opdracht gemaakt: een tijdrovende en dure klus. Ook de gewone handelaar of ambachtsman kon een schilderij aanschaffen. In de ateliers van de schilders stonden goedkopere zeegezichten, stillevens, landschappen of scènes uit het dagelijks leven te koop. Dit aanbod vond je nergens anders in Europa, waar kunst alleen voor de allerrijkste mensen was. Er waren in deze periode veel bekende schilders. De bekendste van deze is waarschijnlijk Rembrandt van Rijn. Andere beroemde schilders uit deze periode zijn bijvoorbeeld Jan Steen en Johannes Vermeer
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden