Hoofdstuk 5
Paragraaf 1: het ontstaan van een industriële samenleving
Industriële revolutie = verdringing van landbouw als belangrijkste middel van bestaan door de industrie. Misleiding revolutie: het was een langdurig proces.
Industriële samenleving = een samenleving waarin de meeste goederen in fabrieken worden gemaakt en waarin de meeste mensen in steden wonen.
In Groot-Brittannië ontstond het eerst een industriële samenleving, namelijk halverwege de 18de eeuw. In het koloniale tijdperk waren de koloniën belangrijke leveranciers van grondstoffen en afzetgebied voor de westerse industrieën.
Paragraaf 2: veranderingen in het gebruik van arbeid
Machines namen steeds meer arbeid over. Wel waren er nog arbeiders nodig om deze machines te bedienen. Maar door een systeem van massaproductie moesten veel vakbekwame ambachtslieden plaatsmaken voor arbeiders die hun werk overnamen.
Voordelen massaproductie:
- Snel en goedkoop, voor meer mensen betaalbaar;
- kapotte onderdelen van producten konden worden vervangen;
- grote winst voor fabrikanten.
Nadelen massaproductie:
- Het langzamerhand verdwijnen van veel vakbekwame handwerkslieden;
- de zeer sterke groei van kinderarbeid.
Paragraaf 3: veranderingen in het gebruik van de natuur
De natuur wordt benut voor nieuwe soorten energie
Nieuwe soorten energie; stoom, verbranding van olie en gassen, elektriciteit en kernenergie.
Omstreeks 1770: James Watt verbeterde een bestaande stoommachine, na de verbetering kon de stoommachine voor verschillende doeleinden gebruikt worden.
Uitvindingen maken uitbreiding van de mijnbouw mogelijk
Door ijzer als grondstof en steenkool als energiebron, breidde de mijnbouw uit.
Elektriciteit wordt een nieuwe bron van energie
1866: Uitvinding dyname door Duitser Siemens. Het werd mogelijk om grote hoeveelheden elektrische stroom op te wekken dmv stoommachines of waterkracht.
1883: Eerste elektriciteitscentrale in Nederland in Rotterdam.
1879: uitvinding gloeilamp door de Amerikaan Edison.
Nieuwe ‘grondstoffen’ uit aardolie en steenkool
Men ontdekte dat aardolie en steenkool leidden tot nieuwe ‘grondstoffen’, bijvoorbeeld plastic en nylon. Later ontdekte men ook dat olie ook kon worden gebruikt als brandstof voor motoren en als grondstof waaruit weer andere producten gemaakt konden worden.
Paragraaf 4: veranderingen in het gebruik van de techniek
Mensen kunnen veel sneller contact met elkaar krijgen
Tijdens de industrialisatie kregen de mensen in de bedrijven behoefte sneller met elkaar te communiceren. Uitvinders gingen oplossingen zoeken:
- 1837: uitvinding van de telegraaf
- 1876: uitvinding van de telefoon
Mogelijkheden om te amuseren en informeren nemen enorm toe.
Geluid en beeld via grammofoon, radio, film en televisie:
- 1877: uitvinding van de grammofoon
- 1896: draadloze telegrafie
- rond 1900: film
- 20ste eeuw: televisie
Computer en internet integreren bestaande mogelijkheden tot communicatie en breiden deze uit.
Computer en internet namen de oude informatie- en communicatietoepassingen over en openden allerlei nieuwe mogelijkheden op dit gebied.
Nieuwe vervoermiddelen: spoorwegen, stoomboten, auto’s, vliegtuigen
De industriële productie schiep voor de fabrikanten de noodzaak van een aangepast handelssysteem. Wanneer de eigen markt niet toereikend was, moest handel over verre afstanden kunnen plaatsvinden, Daarvoor was een verbetering van de vervoermiddelen en verkeersverbindingen nodig.
De betere verbindingen droegen sterk bij tot het toenemen van de productie in landbouw en industrie. Geleidelijk werd de hele wereld opgenomen in één handelsnetwerk.
- Auto’s
- Vliegtuigen
- Spoorwegnetten en stoomtreinen;
- Stoomboten.
Stoomboten maakten het volgende mogelijk:
- vervoer van zware en omvangrijke goederen over grote afstanden;
- grotere bloei van (haven) steden;
- meer contact tussen werelddelen.
Paragraaf 5: verandering in het kapitalisme: van handelskapitalisme naar industrieel kapitalisme
Kapitalisme
Handelskapitalisme = de winst wordt door middel van handel gemaakt
In die tijd waren de ondernemingen in hoofdzaak:
- handels- en nijverheidsbedrijven;
- min of meer grote landbouwbedrijven, grotendeels in handen van grootgrondbezitters; pachters en landarbeiders produceerden er voor de lokale markt en in de nabijgelegen steden.
Ontstaan van industrieel kapitalisme
19de eeuw: het handelskapitalisme wordt het industrieel kapitalisme.
Hierna volgen die veranderingen, waarvan de eerste drie tegelijk de kenmerken zijn van het industrieel kapitalisme.
Kenmerk 1: Fabrieken en mijnen worden de belangrijkste bedrijven
De uitvinding van machines leidde tot het verdwijnen van de huisnijverheid en het ontstaan van fabrieken. Hierdoor steeg het belang van de mijnbouw (grondstoffen voor fabrieken)
Kenmerk 2: De productie komt in handen van fabrikanten en grootindustriëlen
Fabrikanten werden de belangrijkste werkgevers en waren vaak ook de eigenaars van de fabrieken.
Voorbeelden grootindustriëlen; Anton Philips, Alfred Krupp, John D. Rockefeller.
Kenmerk 3: Vanaf 1870 worden de meeste grote ondernemingen nv’s
Tot omstreeks 1870 waren de meeste bedrijven in handen van één eigenaar.
Die situatie veranderde door de Industriële Revolutie en de groei van nv’s.
In een naamloze vennootschap bezitten mensen gezamenlijk een bedrijf door een of meer aandelen in dat bedrijf te kopen. Nv’s ontstonden toen fabrikanten meer geld wilden hebben om hun fabriek uit te breiden of nieuwe fabrieken te bouwen.
Paragraaf 6: veranderingen in de gelaagdheid en het bezit van mensen
Rond 1800 was de bevolking in West-Europa in drie lagen verdeeld:
- Kleine zeer rijke bovenlaag. Rijke kooplieden en fabrikanten. Gegoede burgerij
- Kleine middenlaag met enig bezit. Kleine burgerij zoals handelaars, winkeliers, ambachtslieden, boeren met een behoorlijk stuk grond.
- Grote arme benedenlaag. Arme boeren, landarbeiders en arbeiders in steden.
Door het ontstaan van het industriële kapitalisme traden er veranderingen op:
- Nieuwe groep van zeer rijke kapitalisten.
Dit waren fabrikanten, rijke bankiers en groothandelaars. - Fabrieksarbeiders worden de grootste bevolkingsgroep.
Door de opkomst van de industrie hadden de fabrieken steeds meer arbeiders nodig. Arbeiders hadden geen bezit en leveren hun arbeid in ruil voor een loon. - De middenlaag van de bevolking breidt zich sterk uit.
Door de groei van fabrieken ontstonden er nieuwe banen; zoals de administratie bijhouden. - Het personeel in de dienstensector breidt zich sterk uit.
Dokters, advocaten, ambtenaren, leraren, winkeliers, straatvegers.
Vooral in de steden nam hun aantal toe. Grote verschillen in de dienstensector. - Meer mobiliteit.
Omdat er tijdens de industriële revolutie veel nieuwe beroepen bij kwamen, werd de indeling van de samenleving in bevolkingslagen minder duidelijk. Ook werd het gemakkelijker om van de ene laag naar de andere over te stappen: er kwam meer mobiliteit.
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden