Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 5

Beoordeling 7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 1736 woorden
  • 5 juni 2018
  • 8 keer beoordeeld
Cijfer 7
8 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Hoofdstuk 5

Paragraaf 1: het ontstaan van een industriële samenleving
Industriële revolutie = verdringing van landbouw als belangrijkste middel van bestaan door de industrie. Misleiding revolutie: het was een langdurig proces.

Industriële samenleving = een samenleving waarin de meeste goederen in fabrieken worden gemaakt en waarin de meeste mensen in steden wonen.

In Groot-Brittannië ontstond het eerst een industriële samenleving, namelijk halverwege de 18de eeuw. In het koloniale tijdperk waren de koloniën belangrijke leveranciers van grondstoffen en afzetgebied voor de westerse industrieën.

Paragraaf 2: veranderingen in het gebruik van arbeid
Machines namen steeds meer arbeid over. Wel waren er nog arbeiders nodig om deze machines te bedienen. Maar door een systeem van massaproductie moesten veel vakbekwame ambachtslieden plaatsmaken voor arbeiders die hun werk overnamen.

Voordelen massaproductie:

  • Snel en goedkoop, voor meer mensen betaalbaar;
  • kapotte onderdelen van producten konden worden vervangen;
  • grote winst voor fabrikanten.

Nadelen massaproductie:

  • Het langzamerhand verdwijnen van veel vakbekwame handwerkslieden;
  • de zeer sterke groei van kinderarbeid.

Paragraaf 3: veranderingen in het gebruik van de natuur
De natuur wordt benut voor nieuwe soorten energie

Nieuwe soorten energie; stoom, verbranding van olie en gassen, elektriciteit en kernenergie.

Omstreeks 1770: James Watt verbeterde een bestaande stoommachine, na de verbetering kon de stoommachine voor verschillende doeleinden gebruikt worden.

Uitvindingen maken uitbreiding van de mijnbouw mogelijk
Door ijzer als grondstof en steenkool als energiebron, breidde de mijnbouw uit.

Elektriciteit wordt een nieuwe bron van energie

1866: Uitvinding dyname door Duitser Siemens. Het werd mogelijk om grote hoeveelheden elektrische stroom op te wekken dmv stoommachines of waterkracht.

1883: Eerste elektriciteitscentrale in Nederland in Rotterdam.

1879: uitvinding gloeilamp door de Amerikaan Edison.

Nieuwe ‘grondstoffen’ uit aardolie en steenkool
Men ontdekte dat aardolie en steenkool leidden tot nieuwe ‘grondstoffen’, bijvoorbeeld plastic en nylon. Later ontdekte men ook dat olie ook kon worden gebruikt als brandstof voor motoren en als grondstof waaruit weer andere producten gemaakt konden worden.

Paragraaf 4: veranderingen in het gebruik van de techniek
Mensen kunnen veel sneller contact met elkaar krijgen

Tijdens de industrialisatie kregen de mensen in de bedrijven behoefte sneller met elkaar te communiceren. Uitvinders gingen oplossingen zoeken:

  • 1837: uitvinding van de telegraaf
  • 1876: uitvinding van de telefoon

Mogelijkheden om te amuseren en informeren nemen enorm toe.

Geluid en beeld via grammofoon, radio, film en televisie:

  • 1877: uitvinding van de grammofoon
  • 1896: draadloze telegrafie
  • rond 1900: film
  • 20ste eeuw: televisie

Computer en internet integreren bestaande mogelijkheden tot communicatie en breiden deze uit.

Computer en internet namen de oude informatie- en communicatietoepassingen over en openden allerlei nieuwe mogelijkheden op dit gebied.

Nieuwe vervoermiddelen: spoorwegen, stoomboten, auto’s, vliegtuigen

De industriële productie schiep voor de fabrikanten de noodzaak van een aangepast handelssysteem. Wanneer de eigen markt niet toereikend was, moest handel over verre afstanden kunnen plaatsvinden, Daarvoor was een verbetering van de vervoermiddelen en verkeersverbindingen nodig.

De betere verbindingen droegen sterk bij tot het toenemen van de productie in landbouw en industrie. Geleidelijk werd de hele wereld opgenomen in één handelsnetwerk.

  • Auto’s
  • Vliegtuigen
  • Spoorwegnetten en stoomtreinen;
  • Stoomboten.

Stoomboten maakten het volgende mogelijk:

  • vervoer van zware en omvangrijke goederen over grote afstanden;
  • grotere bloei van (haven) steden;
  • meer contact tussen werelddelen.

Paragraaf 5: verandering in het kapitalisme: van handelskapitalisme naar industrieel kapitalisme
Kapitalisme
Handelskapitalisme = de winst wordt door middel van handel gemaakt

In die tijd waren de ondernemingen in hoofdzaak:

  • handels- en nijverheidsbedrijven;
  • min of meer grote landbouwbedrijven, grotendeels in handen van grootgrondbezitters; pachters en landarbeiders produceerden er voor de lokale markt en in de nabijgelegen steden.

Ontstaan van industrieel kapitalisme
19de eeuw: het handelskapitalisme wordt het industrieel kapitalisme.

Hierna volgen die veranderingen, waarvan de eerste drie tegelijk de kenmerken zijn van het industrieel kapitalisme.

Kenmerk 1: Fabrieken en mijnen worden de belangrijkste bedrijven
De uitvinding van machines leidde tot het verdwijnen van de huisnijverheid en het ontstaan van fabrieken. Hierdoor steeg het belang van de mijnbouw (grondstoffen voor fabrieken)

Kenmerk 2: De productie komt in handen van fabrikanten en grootindustriëlen
Fabrikanten werden de belangrijkste werkgevers en waren vaak ook de eigenaars van de fabrieken.
Voorbeelden grootindustriëlen; Anton Philips, Alfred Krupp, John D. Rockefeller.

Kenmerk 3: Vanaf 1870 worden de meeste grote ondernemingen nv’s
Tot omstreeks 1870 waren de meeste bedrijven in handen van één eigenaar.
Die situatie veranderde door de Industriële Revolutie en de groei van nv’s.

In een naamloze vennootschap bezitten mensen gezamenlijk een bedrijf door een of meer aandelen in dat bedrijf te kopen. Nv’s ontstonden toen fabrikanten meer geld wilden hebben om hun fabriek uit te breiden of nieuwe fabrieken te bouwen.

Paragraaf 6: veranderingen in de gelaagdheid en het bezit van mensen
Rond 1800 was de bevolking in West-Europa in drie lagen verdeeld:

  1. Kleine zeer rijke bovenlaag. Rijke kooplieden en fabrikanten. Gegoede burgerij
  2. Kleine middenlaag met enig bezit. Kleine burgerij zoals handelaars, winkeliers, ambachtslieden, boeren met een behoorlijk stuk grond.
  3. Grote arme benedenlaag. Arme boeren, landarbeiders en arbeiders in steden.

Door het ontstaan van het industriële kapitalisme traden er veranderingen op:

  • Nieuwe groep van zeer rijke kapitalisten.
    Dit waren fabrikanten, rijke bankiers en groothandelaars.
  • Fabrieksarbeiders worden de grootste bevolkingsgroep.
    Door de opkomst van de industrie hadden de fabrieken steeds meer arbeiders nodig. Arbeiders hadden geen bezit en leveren hun arbeid in ruil voor een loon.
  • De middenlaag van de bevolking breidt zich sterk uit.
    Door de groei van fabrieken ontstonden er nieuwe banen; zoals de administratie bijhouden.
  • Het personeel in de dienstensector breidt zich sterk uit.
    Dokters, advocaten, ambtenaren, leraren, winkeliers, straatvegers.
    Vooral in de steden nam hun aantal toe. Grote verschillen in de dienstensector.
  • Meer mobiliteit.
    Omdat er tijdens de industriële revolutie veel nieuwe beroepen bij kwamen, werd de indeling van de samenleving in bevolkingslagen minder duidelijk. Ook werd het gemakkelijker om van de ene laag naar de andere over te stappen: er kwam meer mobiliteit.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

Door het ontstaan van het industriële kapitalisme traden er veranderingen op:

  • Nieuwe groep van zeer rijke kapitalisten.
    Dit waren fabrikanten, rijke bankiers en groothandelaars.
  • Fabrieksarbeiders worden de grootste bevolkingsgroep.
    Door de opkomst van de industrie hadden de fabrieken steeds meer arbeiders nodig. Arbeiders hadden geen bezit en leveren hun arbeid in ruil voor een loon.
  • De middenlaag van de bevolking breidt zich sterk uit.
    Door de groei van fabrieken ontstonden er nieuwe banen; zoals de administratie bijhouden.
  • Het personeel in de dienstensector breidt zich sterk uit.
    Dokters, advocaten, ambtenaren, leraren, winkeliers, straatvegers.
    Vooral in de steden nam hun aantal toe. Grote verschillen in de dienstensector.
  • Meer mobiliteit.
    Omdat er tijdens de industriële revolutie veel nieuwe beroepen bij kwamen, werd de indeling van de samenleving in bevolkingslagen minder duidelijk. Ook werd het gemakkelijker om van de ene laag naar de andere over te stappen: er kwam meer mobiliteit.

Paragraaf 7: bevolking en steden groeien snel
Productie in de landbouw neemt sterk toe
Sinds de tweede helft van de 18de eeuw nam de Europese bevolking sterk toe. Dat was vooral mogelijk dankzij de verbeteringen in de landbouw.

Mechanisering landbouw, gebruik kunstmest, invoeren van nieuwe gewassen; deze veranderingen waren zo spectaculair dat men van een agrarische revolutie spreekt.

Grote vooruitgang in de geneeskunde
De bevolkingstoename werd eveneens in de hand gewerkt door de ontwikkelingen in de geneeskunde. Die kende in de 19de eeuw op allerlei gebieden een fantastische vooruitgang; belang hygiëne, meer ziekenhuizen, verbetering chirurgie dankzij verdovings- en ontsmettingsmiddelen en aandacht overheid aan algemene gezondheidszorg.

De invloed van de bevolkingsgroei op de industrialisatie
De bevolkingsgroei leidde tot ruimere afzetmogelijkheden als gevolg van de stijgende vraag naar producten. Om daaraan te voldoen gingen fabrikanten zoeken naar snellere productiemethoden. De bevolkingsgroei bood voldoende arbeidskracht, waardoor de fabrikanten de lonen laag konden houden. De hoge winsten boden ruime investeringsmogelijkheden en droegen zo bij tot de groei van de industrialisatie.

Snelle groei van steden
De arbeiders die in de fabrieken werkten, gingen bij deze fabrieken wonen. De fabrieken groeiden in aantal en omvang. Zo ontstonden nieuwe steden of groeiden oude steden flink.

De woonomstandigheden van fabrieksarbeiders waren bijzonder slecht. De hygiëne was zeer slecht ende onveiligheid in de stad was groot. En in de stad waren weinig dingen de men tijdens zijn vrije tijd kon doen.

In de loop van de 19de eeuw verbeterde het leven in de steden geleidelijk:

  • Straatverlichting en openbaar vervoer;
  • Meer politie om burgers te beschermen;
  • Ondergrondse riolenstelsel;
  • Waterleiding;
  • Meer scholen, ziekenhuizen en bibliotheken;
  • Arbeiders organiseerden eigen activiteiten om elkaar te helpen;
  • Uitgaansmogelijkheden.

Paragraaf 8: discussies over de ‘sociale kwestie’
De industrialisatie ging lange tijd gepaard met grote armoede onder een deel van de bevolking. Lange tijd vond men het gewoon dat arme mensen geholpen werden door particuliere, meest kerkelijke liefdadigheid. Hiertegen kwam vooral kritiek van de socialisten en een deel van de liberalen. Zo ontstond de sociale kwestie= de vraag hoe een einde moest worden gemaakt aan de armoede van een groot deel van de bevolking.

Sociale kwestie leidt tot sociale wetgeving

  • Conservatieve liberalen; zo min mogelijk invloed van de overheid
  • Radicale liberalen; wegens de slechte arbeidsomstandigheden vonden zij dat de overheid een actievere rol moest gaan spelen om de bestaan situatie te verbeteren.
  • Confessionelen; kerkelijke liefdadigheid was niet voldoende en waren daarom voorstanders van een gematigd overheidsingrijpen
  • Socialisten; gingen in hun eisen nog verder dan radicale liberalen

In de meeste West-Europese landen werden aan het eind van de 19de eeuw wetten aangenomen die kinderarbeid en werktijden beperkten.

Pas vanaf 1900 kwamen er maatregelen voor verbetering van de gezondheidszorg, onderwijs, ziektegeld, betaalde vakantie en uitkeringen.

Deze sociale wetgeving werd in de loop van de 20ste eeuw nog sterk verbeterd

Arbeiders organiseren zich in vakverenigingen en politieke partijen
Arbeiders richtten vakverenigingen op om het lot van de arbeiders te verbeteren omdat de nieuwe wetgeving vaak niet of niet goed werd uitgevoerd.

In het begin weigerden de werkgevers met de vakverenigingen te onderhandelen. Dit veroorzaakte conflicten. Maar ten slotte zagen ook werkgevers in dat ze niet langer om de vakverenigingen heen konden en besloten ze te onderhandelen.

Sommige arbeiders vonden de strijd van de vakverenigingen niet voldoende. Zij wilden ook invloed kunnen uitoefenen op het bestuur van het land en richtten politieke partijen op.

Paragraaf 9: het modern imperialisme

In de 19de eeuw kwam de modern geïndustrialiseerde wereld op. Europeanen zagen zichzelf als toonaangevend in de wereld op elk gebied. In de loop van de eeuw verwierven enkele Europese staten een groot koloniaal rijk.

Na de opening van het Suezkanaal in 1869 werd het voor de Europese mogendheden gemakkelijker contacten met het koloniaal bezit in Azië te onderhouden. De tijd van het modern imperialisme brak toen aan (1870-1914)

Modern imperialisme = het proces van versnelde uitbreiding van westerse macht in gebieden die tot op dat moment niet door een westers land werden bestuurd.

Politiek gezag en koloniaal bestuur

Politieke motieven
Het bezit van veel koloniën werd als macht beschouwd, grotere rol in de wereldpolitiek.

Economische motieven
Koloniën werden gebruikt voor grondstoffen en als afzetgebied voor de Europese producten.

‘Beschavingsopdracht’ als motief
Veel Europeanen vonden dat zij de taak hadden om in de rest van de wereld te zorgen voor wat zij als beschaving en dus vooruitgang beschouwden. Onderwijs, medische zorg en een beter bestuur.

The white man’s burden: inheemse volken waren niet minder dan westerse volken, maar waren in de ogen van veel Europeanen nog onontwikkeld en primitief.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.