Kiesstelsel in Nederland
- Actief kiesrecht = zelf stemmen op een persoon;
- Passief kiesrecht = gekozen worden; je hebt je verkiesbaar gesteld;
- We kiezen vertegenwoordigers (wetgevende macht, parlementen):
- Tweede Kamer (land);
- Provinciale Staten (provincie);
- Gemeenteraad (gemeente);
- Waterschappen.
VS en Engeland: Land wordt verdeeld in districten: gemeenten. Ieder district heeft een vertegenwoordiger in het parlement.
Verkiezingen
- Campagneteam o.l.v. de lijsttrekker;
- Geholpen door spindoctor = communicatiedeskundige;
- Er wordt een verkiezingsprogramma opgesteld: hierin staan de belangrijkste standpunten van de partij.
Kiezen
- Standpunten moeten je aanspreken. Staan in het verkiezingsprogramma;
- Eigen belangen;
- Strategisch stemmen;
- Aantrekkingskracht van de lijsttrekker.
Politiek is de wijze waarop een land wordt bestuurd
Maximale participatie is het proces van democratische besluitvorming met een zorgvuldige afweging van verschillende belangen:
- ecologische factoren = wisselwerking tussen mens en milieu;
- demografische factoren = samenstelling van de bevolkingsopbouw;
- culturele factoren = gevormd door geschiedenis van een land en daar geldende normen en waarden;
- sociale factoren = zijn er grote verschillen tussen arm en rijk en vindt een samenleving dat erg;
- technologische factoren = ontwikkelingen op wetenschappelijk gebied die invloed hebben op samenleving.
De regering
- Bestaat uit de ministers en het staatshoofd;
- Dient wetsvoorstellen en begrotingen in bij het kabinet (wordt geleid door de minister-president en bestaat uit de ministers en staatssecretarissen);
- Verantwoordt zich tegenover het parlement (bestaat uit de Eerste Kamer (senaat) en de Tweede Kamer).
Het parlement
- Controleert of wetten correct worden uitgevoerd door de
- Keurt wetsvoorstellen goed, zodat die uitgevoerd kunnen worden door
Na de verkiezingen
- Doel: er moet een kabinet (uitvoerende macht) komen dat het vertrouwen van de Tweede Kamer heeft; dit heet de formatie;
- Het begint met een informatieronde: een informateur onderzoekt welke partijen met elkaar willen samenwerken;
- De overgebleven partijen maken afspraken over de hoofdlijnen van het nieuwe beleid; dit heet het regeerakkoord;
- Daarna worden ministers en staatssecretarissen gezocht en benoemd; dit heet de formatie.
Ieder jaar wordt er een nieuwe balans van inkomsten en uitgaven gemaakt voor dit beleid: miljoenennota.
De belangrijkste punten hiervan worden voorgelezen door de koning in de troonrede.
De Tweede Kamerleden debatteren over de voorstellen bij de Algemene Beschouwingen.
- Supranationale organisatie = aangesloten landen hebben bevoegdheden overgedragen aan een overkoepelende organisatie (hier de EU).
- Intergouvernementele organisatie = besluiten kunnen alleen genomen worden met instemming van alle afzonderlijke landen.
Democratie
- Directe democratie = het volk regeert;
- Indirecte democratie = representatieve democratie = parlementaire democratie;
- Individuele vrijheid;
- Politieke grondrechten;
- Beperkte bevoegdheden politie en leger;
- Onafhankelijke rechtspraak;
- Persvrijheid.
- Volk kiest vertegenwoordigers die beslissingen nemen, er zijn regelmatig verkiezingen.
Dictatuur
- Geen scheiding van de machten;
- Beperkte individuele vrijheid;
- Geen politieke vrijheid;
- Overheidsgeweld;
- Geen onafhankelijke rechtsspraak;
- Censuur van de overheid.
Bestuursvormen
- Theocratie is een ideologie van het geloof bepaald het leven in een land, Godsdienst is de staatsideologie;
- Totalitair is allesomvattende ideologie bepaald het leven in een land;
- Autocratisch is één leidersfiguur.
- Parlementair: parlement hoogste orgaan (vorming kabinet), zij moet verantwoording afleggen aan parlement = participatie;
- Presidentieel: volk kiest parlement, maar ook het staatshoofd;
- President = hoofd van uitvoerende macht, kan snel beslissingen nemen! => efficiëntie;
- President heeft geen ontbindingsrecht => president kan via een 2/3 meerderheid in het parlement uit z’n functie worden gezet (=impeachment). - Dualisme= duidelijk taakverdeling tussen regering en parlement;
- Oligarchie = heerschappij van weinigen;
- Bevolking is apathisch en onverschillig;
- Gekozen bestuurders trekken macht naar zich toe => ontstaan van regentencultuur (= politici en bestuurders regelen onderling politieke zaken en schuiven elkaar belangrijke baantjes toe).
Consensus (overeenstemming)
Beleid = de bewuste inzet van middelen om een beoogd doel te realiseren.
Ideologieën
- Samenhangend geheel van ideeën over de mens en de gewenste inrichting van de samenleving;
- Standpunten hebben te maken met:
- Normen en waarden;
- Sociaaleconomische verhoudingen;
- Machtsverdeling. - Progressief = vooruitstrevend;
- Conservatief = behoudend;
- Reactionair = terug naar het oude;
- Links = actieve overheid, gelijkwaardigheid;
- Rechts = passieve overheid, individuele vrijheid;
Communisten (bolsjewieken, 1917)
- Revolutie van arbeiders;
- Dictatuur van arbeiders (overgangsfase);
- Communistische heilstaat;
- Iedereen bezit alles, één persoon bezit niets.
Taken van partijen:
- Integratie van ideeen;
- Informatie;
- Participatie;
- Selectie van kandidaten.
Politieke functies van de media
- Informatieve functie = burger informeren;
- Onderzoekende/agendafunctie = signaleren en analyseren van problemen;
- Commentaarfunctie = mening geven over politieke kwesties;
- Spreekbuisfunctie = politici, actiegroepen en burgers kunnen via de media ‘hun zegje doen’;
- Controlerende functie = wetten en maatregelen van politici checken.
Subsidiariteitsbeginsel = rijksoverheid stelt grote lijnen van het beleid vast, maar niet alles kan en hoeft door de rijksoverheid geregeld worden.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden