Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Parlementaire democratie: Paragraaf 1-3 (Dilemma)

Beoordeling 8.3
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 1204 woorden
  • 30 september 2017
  • 9 keer beoordeeld
Cijfer 8.3
9 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Hoofdstuk 1: Wie heeft het voor het zeggen?

§1.1 Wie lost onze problemen op?

Een maatschappelijk probleem is een probleem:

  • Dat groepen mensen aangaat;
  • Dat samenhangt met of het gevolg is van maatschappelijke veranderingen;
  • Waarover verschillen van mening bestaan over de oorzaken en over de aanpak;
  • Dat vraagt om een gemeenschappelijke oplossing.

Een waarde is een principe dat mensen belangrijk vinden in het leven, bijv. respect, rechtvaardigheid, eerlijkheid, vrijheid, gelijkheid.

Normen vormen de verbinding tussen de algemene waarden en de concrete gedragingen, het zijn opvattingen over hoe men zich wel of niet moet gedragen in concrete omstandigheden – het overtreden van een norm kan leiden tot afkeuring van mensen uit je omgeving of een straf.

Belangen hebben vaak te maken met het voordeel dat mensen ergens bij hebben. Belangen kunnen soms voor anderen negatief uitpakken.

'Voor de oplossing van problemen hebben we een staat nodig.' - Plato

'‘Homo homini lupus’, elke mens is een wolf voor de ander en hij loopt zelf ook gevaar.
Door samen te werken en bepaalde rechten en vrijheden aan een allesoverheersende macht (Leviathan) over te dragen, kan men erop vertrouwen dat de ook de ander afziet van geweld.
Een autoritaire staat wordt geregeerd door een persoon die door de burgers is gekozen en daarna niet meer afgezet kan worden. Zolang de heerser de burgers beschermt, hebben de burgers de plicht te gehoorzamen.
Staten ontstaan door onderwerping niet door vrijwillige overdracht van de rechten en vrijheden aan de soeverein.'
- Thomas Hobbes

Kenmerken van een staat:

  1. Een staat beschikt over een omgrensd grondgebied;
  2. Het grondgebied wordt bewoond door een groep mensen/een volk;
  3. De staat heeft de hoogste macht en de soevereiniteit over dat gebied en de bevolking.

Overheid: instantie die de hoogste macht heeft in de staat. De overheid maakt wetten, heft belasting en mag onder bepaalde voorwaarden geweld gebruiken.

Binnen de grenzen van een staat is er een geweldsmonopolie: verdediging tegen buitenlandse vijanden, voorkomen van terroristische aanslagen en optreden bij andere soorten conflicten.

De staat heeft belangrijke taken te vervullen, sommigen zien dit als een beperking op onze vrijheid door de staat.

Politiek: het beleid van de overheid, de totstandkoming van dat beleid en de effecten ervan.

Beleid komt er niet zomaar.

Actoren zijn betrokkenen die hun zegje doen over het beleid.

Macht is het vermogen om invloed uit te oefenen op mensen.

Machtsbases zijn de factoren waar macht is op gebaseerd: Bijv. geld, functie, kennis, ervaring, etc.

Als men aan iemands macht zijn onderworpen en die macht erkennen en accepteren is er sprake van gezag.

De civil society/ maatschappelijk middenveld zijn organisaties waar mensen vrijwillig lid van zijn, ze versterken de sociale aanhang.

§1.2 Beslissen we zelf?

Een volksraadpleging/referendum is het voorleggen van een vraag met betrekking tot wetgeving aan de kiesgerechtigden in een land of een bepaald gebied.

Democratie:

  • Etymologische betekenis: ‘demos’ en ‘kratein’ = het volk regeert;
  • De inwoners van een land besturen zichzelf.

Dictatuur:

  • Alle macht in handen van één familie van één persoon/één partij;
  • In een militaire dictatuur heeft het leger alle macht;
  • Geen vrije pers;
  • Eén partij om op te stemmen;
  • Kritiek op de overheid verboden.

Hoofdkenmerken democratie:

  • Het volk kiest haar eigen bestuur;
  • Vrije, anonieme verkiezingen;
  • Grondrechten vastgelegd in een grondwet;
  • Er is een onafhankelijke rechterlijke macht.

Informele kenmerken democratie:

  • Sociale rechtvaardigheid;
  • Sterke civil society;
  • Democratische politieke cultuur (overheid en burgers hebben een democratische houding).

Directe democratie: beslissingen worden genomen a.d.h.v. referenda/ volksvergaderingen.
--> in kleine gemeenschappen

Indirecte democratie: Adviserende referenda, men kiest vertegenwoordigers die voor ons de beslissingen nemen.
--> In grote gemeenschappen, sommige beslissingen moeten aan deskundigen worden overgelaten.

Parlement/ Staten-Generaal/ volksvertegenwoordiging:

De Tweede en de Eerste Kamer:

  • De Tweede Kamer: 150 Kamerleden verdeeld over verschillende fracties (Kamerleden die tot dezelfde partij horen).
  • De Eerste Kamer/Senaat: een keer in de vier jaar gekozen door onze vertegenwoordigers in de provincies. 75 Kamerleden uit verschillende fracties.


Provincies: Ruimtelijke orde. Vertegenwoordigers in de provincie heten de Provinciale Staten – gekozen door de kiesgerechtigde inwoners van de provincie.
--> ze stellen regels op en controleren het dagelijks bestuur.

Gemeenten: Vertegenwoordigers (Gemeenteraad) maakt regels, openbare orde houden.
Gemeente mag zelf belasting heffen, afhankelijk aan inkomsten van de landelijke overheid (deel van het geld mag de gemeente naar eigen inzicht besteden)

Bestuur

Landelijk

Provinciaal

Lokaal

Leider

Minister-president

Commissaris van de koning

Burgemeester

Regeren

Kabinet

Gedeputeerde staten

College van B en W

Vertegenwoordigen

Parlement

Provinciale Staten

Gemeenteraad


 

Ministers en staatssecretarissen vormen gezamenlijk het kabinet.

Verantwoording afleggen bij het parlement.

Vertrouwensregel: Parlement moet vertrouwen hebben van de meerderheid van de kamer.

 

Kabinet

Parlement

Functie

‘Uitvoerende macht’

‘Wetgevende macht’

Aantal

Circa 20 pers.

225 pers.

Gekozen

Parlement

1e Kamer – Provinciale Staten

2e Kamer - Volk

Nederland is een gedecentraliseerde eenheidsstaat (een staatsvorm waarbij niet alle bevoegdheden bij de centrale overheid zijn toebedeeld maar ook aan autonome overheden zoals de provincie en de gemeente).

Montesquieu: Trias politica = driedeling van de staatsmacht

  • Uitvoerende macht;
  • Rechterlijke macht;
  • Wetgevende macht.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

Montesquieu: Trias politica = driedeling van de staatsmacht

  • Uitvoerende macht;
  • Rechterlijke macht;
  • Wetgevende macht.

In Nederland niet doorgevoerd, het kabinet houdt zich zowel bezig met de uitvoerende macht als de wetgevende macht.

De regering wordt gevormd door de ministers en de koning, door het koninklijke besluit wordt een minister-president benoemd.

De Nederlandse democratie komt er in internationale vergelijkingen goed vanaf, maar is misschien wel toe aan bepaalde vormen van directe democratie.

§1.3 Meer gelijkheid of vrijheid?

Een preambule geeft aan welke waarden wij als Nederlanders delen en zou de Grondwet een meer samenbindende functie kunnen geven.

Groepen mensen die min of meer dezelfde opvatting hebben over de inrichting van de maatschappij en over de houding tussen overheid en samenleving, vormen samen een politieke stroming: dezelfde waarden en denken hetzelfde over plichten, rechten en overheid.

Politieke stromingen:
Liberalisme (vrijheid van individu)

  • VVD;
    - Vrij ondernemerschap;
    - Kleine overheid;
    - Nadruk op veiligheid.
  • D66.
    - Vrij ondernemerschap;
    - Medisch ethisch;
    - Bevoordelen van tweeverdieners.

Sociaaldemocratie (gelijkheid en rechtvaardigheid)

  • PvdA;
    - Veel overheidsingrijpen;
    - Marktwerking beperken.
  • SP.
    - Radicaler dan de PvdA: meer nadruk op uitkeringen, gelijkheid;

Christendemocratie (naastenliefde)

  • CDA;
    - Sterke civil society;
    - Opkomen voor kleine gemeenschappen.
  • CU;
    - Nadruk op de Bijbel;
  • - Nadruk op het milieu;
    - Nadruk op rechten van asielzoekers.
  • SGP.
    - Nadruk op de Bijbel;
    - Fel tegen abortus/euthanasie;
    - Warm hart voor landbouw en de staat;
    - Meer geld voor defensie.

Fascisme

  • PVV;
    - Anti-islam;
    - Sterk antidemocratisch;
    - Nadruk op veiligheid/natie;
    - Overheid moet de ‘hardwerkende Nederlander’ helpen.
  • FvD.
    - Voor referendum;
    - Tegen baantjescaroussel;
    - Intellectueler dan de PVV;

Ecologisme (milieu)

  • PvdD;
    - Bio-industrie afschaffen;
    - Nadruk op uitgebreid milieu/klimaatbeleid.
  • GroenLinks.
    - Nadruk op het milieu;
    - Groot aantal asielzoekers toelaten;
    - Sterke nadruk op nivellering.

Overig

  • Denk;
    - Inclusieve samenleving;
    - Maximale tolerantie voor de Islam.
  • 50+.
    - Pensioen/AOW op 65 jaar;
    - Koopkracht voor ouderen.

Rechts: behoudend (modern), rol van de overheid beperkt houden.
Links: vooruitstrevend (modern), grote rol van de overheid in het maatschappelijke leven.

Conservatief (conservare = bewaren): traditionele normen en waarden, trouw aan God, Koning en Vaderland, geen revoluties.
Progressief (vooruitstrevend): oude tradities doorbreken, individuele vrijheid en autonomie, vergroting zeggenschap van werknemers.

Populisme: Gevoelens van onvrede bij het volk, afkeer van de elite.

REACTIES

Y.

Y.

Heb je ook nog een samenvatting voor de rest van het hoofdstuk?

6 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.