Samengevat

Beoordeling 6.4
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 6e klas vwo | 1019 woorden
  • 13 mei 2003
  • 44 keer beoordeeld
Cijfer 6.4
44 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
envatting van samengevat Economie
1 Inleiding
Alternatief aanwendbaar op verschillende manieren te gebruiken
Informele economie de verborgen economie, men weet niet precies (in cijfers) wat
er aan de hand is
Aggregatiegraad (aggregeren=samenvoegen) mate van samenvoeging/optelling
Meso-economie het deel van de economie dat het gedrag van een groep of groepen van huishoudingen bestudeert roductiefactoren en inkomen Productiecapaciteit maximale hoeveelheid goederen en diensten die een bedrijf of een land per tijdseenheid (meestal een jaar) kan voortbrengen

Pacht de beloning voor het beschikbaar stellen van de productiefactor natuur
Kapitaalgoed ieder goed in handen van een producent; het is een afgeleide productiefactor, dat wil zeggen dat kapitaal geproduceerd moet worden
Productinnovatie vernieuwing van een product
Procesinnovatie vernieuwing van het productieproces
Infrastructuur alles dat helpt om twee of meer geografische punten met elkaar te verbinden
Arbeidsmarkt het geheel van vraag naar en aanbod van arbeid -ruim/ontspannen=meer aanbod dan vraag (laagconjunctuur) -krap/overspannen=meer vraag dan aanbod (hoogconjunctuur) Arbeidsproductiviteit hoeveelheid producten per arbeider per tijdseenheid geproduceerd
Substitueerbaarheid arbeid en kapitaal kunnen elkaar in het productieproces vervangen; wordt arbeid relatief duur dn zal de ondernemer arbeid vervangen door kapitaal
Arbeidsjaar ook wel man- of mensjaar genoemd is de tijd die een voltijd werker in een jaar zou werken
Kwantiteit=hoeveelheid
Kwaliteit=scholing
Geoefend in praktijk ervaring opgedaan
Beroepsgerichte bevolking iedereen tussen 15 en 64 jaar
Arbeidsverdeling mensen houden zich bezig met één onderdeel van het totale productieproces -intern=(technisch) binnen bedrijf -extern=(maatschappelijk)tussen bedrijven -geografisch=tussen regio’s of tussen landen
Participatiegraad (deelnemingspercentage) deel van de bevolking tussen de 15 en 64 dat bereid en in staat is om betaald werk te doen

Aanzuigeffect als de economie erg goed gaat, gaan meer mensen zich aanbieden op de arbeidsmarkt
Ontmoedigingseffect als de economie erg slecht gaat, gaan minder mensen zich aanbieden op de arbeidsmarkt
Conjuncturele werkloosheid de werkloosheid veroorzaakt door het tekortschieten van de bestedingen ten opzichte van de productiecapaciteit (komt alleen voor in laagconjunctuur of onderbestedingsituatie) Structurele werkloosheid werkloosheid als gevolg van het tekortschieten van de hoeveelheid beschikbare arbeidsplaatsen -kwantitatief= tekort aan arbeidsplaatsen -kwalitatief= geen aansluiting van vraag en aanbod
Frictiewerkloosheid tijdelijk niet op elkaar aansluiten van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt
Loon-prijsspiraal lonen omhoog → doorberekend in prijzen → looneisen → hogere lonen → doorberekend in de prijzen → enzovoorts
Arbeidsbesparende innovatie meer machines in plaats van mensen
Flexibele pensionering mensen mogen ook na hun 65ste blijven werken
Passende arbeid als je werkloos bent, hoef je niet op iedere baan te solliciteren. Je scholing kan helemaal verkeerd zijn. Toegerekend loon zelfstandigen bedrag dat een niet-werknemer voor zijn arbeid zou moeten verdienen; zo wordt het ‘loon’ van een zelfstandige gelijkgesteld aan et gemiddelde loon van een werknemer; geldt voor artsen, makelaars en anderen die voor eigen rekening en risico werken
CAO Collectieve Arbeids Overeenkomst, een contract tussen aan de ene kant één of meer werkgeversbonden (of grote werkgevers) en aan de andere kant één of meer werknemersbonden over de arbeidsvoorwaarden van betrokken werknemers

Prijscompensatie betekent dat het brutoloon met hetzelfde percentage stijgt als de gemiddelde prijzen (inflatie) Afwenteling als iemand iets moet betalen en dit uiteindelijk door een ander laat betalen
Stichting van de Arbeid hoogste overlegorgaan tussen werkgevers- en werknemerscentrales; ieder najaar wordt in grote lijnen over de arbeidsvoorwaarden gesproken/onderhandeld
Centraal akkoord (sociaal akkoord) overeenkomst in de Stichting van de Arbeid over de grote lijnen van het nieuwe arbeidsvoorwaardenbeleid
Wergeverscentrale het centrale bestuur van diverse verenigingen van werkgevers
Werknemerscentrale (vakcentrale) het centrale bestuur van diverse bonden van werknemers
Wig het verschil tussen de totale loonkosten van een persoon en zijn nettoloon
Initiële loonstijging een verhoging van het reële loon die geldt voor een hele groep werknemers
Incidentele loonstijging een verhoging van het reële loon die voor een individu geldt
Continudiensten werken in ploegendienst
Lorenzcurve geeft de scheefheid van de verdeling van de personele inkomens in een grafiek weer
Nivelleren betekent gelijker maken. Het nivelleren van inkomens betekent dat de verhouding hoge-lage inkomens kleiner wordt. Denivelleren het omgekeerde van nivelleren. De verhouding hoge-lage inkomens stijgt dan. Sociale onrechtvaardigheid ben je niet in staat om te leren, dan ook geen hoog inkomen
Capaciteitseffect van de investering geeft aan dat het in gebruik nemen van machines en dergelijke invloed hebben op de grootte van de productiecapaciteit

Loonruimte percentage waarmee het loon in een jaar kan stijgen zonder dat de ondernemer relatief minder winst maakt
Pic × arbeidsproductiviteitindexcijfer ÷ 100 – 100
Loonquote = totale looninkomen verdiend in een jaar netto nationaal inkomen
Arbeidsinkomensquote = totale arbeidsinkomen verdiend in een jaar netto nationaal inkomen
Vermogensinkomensquote/overige inkomensquote = totale winst-, rente-, pacht- en huurinkomen netto nationaal inkomen 3 De consument Behoefteschema (preferentieschema) volgorde van dringendheid van de behoeften; dit kan ieder moment anders zijn
Marktonderzoek onderzoek van een bedrijf naar wat de kopers willen
Welstand de hoeveelheid goederen en diensten waarover men kan beschikken
Welzijn het welbevinden van de mens; een erg subjectief (persoonlijk) begrip
Welvaart ruime begrip= het niveau/de mate van behoeftebevrediging
enge begrip= geeft de gemiddelde koopkracht in een land aan, dit meet men door het reële nationaal inkomen te nemen en te delen door de bevolkingsomvang
Vrije goederen goederen, die in voldoende mate voor iedereen, vanzelf, aanwezig zijn, zoals lucht, zon en wind

Primair goed een noodzakelijk goed dat ieder mens nodig heeft, zoals voedsel
Luxe goed goed dat de mens kan missen, bijvoorbeeld een ijskast
Inferieur goed goed dat bij een hoger reëel inkomen minder gekocht zal worden
Substitutiegoed (vervangingsgoed) product dat in de plaats van een ander product gebruikt kan worden
Complementair goed (aanvullend goed) goed dan men (meestal) gebruikt in combinatie met een ander goed
Duurzaam consumptiegoed goed met een lange levensduur
Individueel goed goed dat in beginsel bestemd is voor één persoon
Collectief goed goed bestemd voor veel personen en niet via een markt te verhandelen; men kan niet bepalen wie, in welke mate er gebruik van maakt; er is dus geen verkoopprijs te bepalen
Extern effect gevolg voor de omgeving
Consumentisme beschermen en helpen van de consument bij de aanschaf van goederen en diensten via voorlichting en wetten
Elasticiteit mate waarin iets reageert op iets anders
Procentuele verandering van het gevolg = dG × O
Procentuele verandering van de oorzaak dO G Inelastisch volkomen inelastisch E=0

Relatief inelastisch -11
Volkomen elastisch E → -∞ en E → ∞ Ceteris paribus onder overigens gelijke omstandigheden
Prijselasticiteit van de vraag geeft aan in welke mate de gevraagde hoeveelheid verandert als de prijs verandert
Elastische vraag luxe goederen, hogere prijzen verlagen de omzet en vice versa
Inelastische vraag noodzakelijke goederen, hogere prijzen verhogen de omzet en vice versa
Kruislingse prijselasticiteit van de vraag geeft aan n welke mate de gevraagde hoeveelheid van een bepaald goed verandert als de prijs van een ander goed verandert
Prijsindexcijfer (pic) -enkelvoudig/partieel= ontwikkeling prijspeil van een goed of groep goederen -samengesteld/gewogen wegingsfactor bepaalt hoe zwaar een enkelvoudig pic meetelt in totaal
ric = nic × 100
pic
reëel inkomen = 100 × nominaal inkomen pic
samengesteld/gewogen pic = wegingsfactor (wf) goed 1×enkelvoudig pic (epic) goed 1 + wf2×epic2 + enzovoort
budgetonderzoek om te onderzoeken waaraan consumenten geld uitgeven. Prijsstijging van zaken met een hoge wegingsfactor geeft relatief veel koopkrachtverlies. Koopkracht geeft aan hoeveel goederen iemand met zijn inkomen kan kopen; dit is te berekenen door het nominale inkomen te nemen en te delen door de gemiddelde prijs van de goederen
Inflatie gemiddelde prijsstijging. Inflatie komt tot uiting doordat men gemiddeld meer geld kwijt is voor de goederen en diensten die men normaal koopt

Deflatie gemiddelde prijsdaling
Wet van Engel geeft het verband aan tussen de uitgaven aan voeding en het inkomen
Engelkromme geeft het verband weer tussen de uitgaven voor een goed en het reële inkomen
Drempelinkomen dat men pas begint met uitgaven te doen als men meer dan een zeker inkomen heeft
Verzadigingsinkomen inkomen waarboven men gemiddeld niet meer aan een product gaat uitgeven
Engelkrommen
Secundair goed, met drempelinkomen A: Noodzakelijk goed
Inferieur goed Producenten Rechtsvormen: -eenmansbedrijf -vennootschap onder firma -besloten vennootschap -naamloze vennootschap
Quartaire sector de niet-commerciële dienstverleningen
Hoofdelijke aansprakelijkheid wil zeggen dat een ondernemer ook met zijn privé-vermogen aansprakelijk is voor alle schulden van het bedrijf
Integratie verdwijnen van een markt
Differentiatie er komt een nieuwe markt bij
Parallellisatie uitbreiding assortiment

Specialisatie verdieping/verkleining van assortiment
Bedrijfskolom reeks van bedrijven waarin de opeenvolgende productiestadia (in de bedrijfsgeledingen) van een goed plaatsvinden (van oerproducent tot eindproducent) Kartel samenwerking tussen zelfstandig blijvende bedrijven om de concurrentie te beperken
Jaarrekening: -balans -resultatenrekening/verlies- en winstrekening -accountantsverslag
Toegevoegde waarde verschil tussen de verkoopwaarde (productiewaarde) en de inkoopwaarde (verbruik) in het productieproces
Omzetverhoging is onder andere te bereiken door: -prijsverlaging; in geval van een elastische vraag -prijsverhoging; in geval van een inelastische vraag
Hoeveelheidsaapasser een koper of verkoper die zo’n klein deel van de markt vormt, dat zijn vraag of zijn aanbod geen invloed heeft op de prijs
Prijszetter een producent die min of meer zijn prijs zelfstandig kan bepalen en daardoor zijn afzet beïnvloedt
GTK= kostprijs
MK= extra kosten per stuk/product
Maximale winst: MO=MK
Maximale omzet: MO=0
Kostendekking/break-even: TW=0, TO=TK, GW=0 of GO=GTK
Aanbodfunctie
Zeer inelastisch aanbod (verandering p heeft geen/nauwelijks invloed op qa) Zeer elastisch aanbod (verandering p heeft zeer veel invloed op qa) 5 Markten Marktpartijen: -overheid -bedrijven -consumenten -buitenland
Continuïteit van een bedrijf is onder andere afhankelijk van: -concurrentievermogen -innovatie -rendement -afzetmogelijkheden
Abstracte markt het abstracte geheel van vraag en aanbod

Concrete markt een markt waarbij je denkt aan een bepaalde plaats waar vragers en aanbieders bij elkaar komen, zoals een veiling
Rendement/winstgevendheid totale nettowinst voor belasting van een jaar als percentage van het eigen vermogen: (nettowinst/eigen vermogen)×100% Technisch bedrijfsoptimum als een bedrijf het meest efficiënt produceert, met andere woorden de laagste kosten per eenheid product
Continuïteit van een bedrijf geeft aan of een bedrijf een lang leven beschoren is
Marktvorm alle omstandigheden waaronder de ruil op een markt plaatsvindt en op welke manier de prijs tot stand komt
Homogene goederen goederen, die door de vragers als gelijk worden gezien
Heterogene goederen gelijksoortige producten, maar de kopers hebben een voorkeur, dit is een gevolg van productdifferentiatie
Marktvormen: -Marktmechanisme ¤ volkomen concurrentie -Afwijking van het marktmechanisme ¤ monopolie (natuurlijk, wettelijk of economisch) ¤ oligopolie ¤ monopolistische concurrentie
Marketingmix (4-P’s): -productbeleid -promotiebeleid -prijsbeleid -plaatsbeleid
Octrooi/patent het exclusieve recht (gedurende zekere tijd) tot het maken of verkopen van een zeker artikel
Oligopolie marktvorm waarin weinig aanbieders aanwezig zijn. In de praktijk betekent het dat de vier grootste ondernemingen meer dan 50% van de markt in handen hebben. Scherpe prijsstelling veel concurrentie geeft (relatief) lage prijzen
Fusie samensmelten van twee of meer zelfstandige ondernemingen in een nieuwe onderneming

Joint venture gezamenlijk ondernemen. Twee of meer bedrijven richten een dochterbedrijf op met het doel iets te produceren
Consumentensoevereiniteit houdt in dat de consumenten op de markt de hoogste markt zijn. Door hun bestedingen bepalen de consumenten welke producten geproduceerd kunnen worden en in welke hoeveelheden. 6 Geld en banken Primaire banken geldscheppende banken
Noch primair, noch secundair branchevervaging
Secundaire banken niet-geldscheppende banken
Branchevervaging (parallellisatie) bedrijven gaan zich ook begeven op terreinen van andere bedrijfstakken
Institutionele beleggers bedrijven die geld bewaren voor hun cliënten en als belangrijke functie hebben om dit geld te beleggen
Geldhoeveelheid DNB wil niet dat de banken te veel krediet verstrekken, waardoor de mensen te veel geld in handen krijgen. Te veel geld kan leiden tot te veel kopen en dit bevordert de inflatie
Europese Stelsel van Centrale Banken (ESCB) samenwerkingsverband tussen de centrale banken in Europa
Bepalen gezamenlijk de hoogte van de rente, die zij aan de banken berekenen als ze willen lenen bij de centrale banken

Geld: Nominale waarde de waarde die staat op de munt of het bankbiljet
Reële waarde de koopkracht, hoeveel goederen kan ik er mee kopen
Intrinsieke waarde de materiaalwaarde
Chartaal geld geld dat je volgens de wet moet accepteren als je iets te koop aanbiedt
Fiduciair geld geld gebaseerd op vertrouwen
Giraal geld (rekening-couranttegoed) tegoed bij een bankinstelling waarover het publiek kan beschikken door middel van overschrijvingsformulieren, cheques, giromaatpassen enzovoort
Omloopsnelheid van geld hoe vaak de geldhoeveelheid gemiddeld in een jaar wordt uitgegeven
Primaire liquiditeiten (maatschappelijke geldhoeveelheid=M) alle geld in handen van het publiek
Secundaire liquiditeiten kortlopende vorderingen van het publiek op geldscheppende instellingen
Rentemarge het verschil tussen de debetrente en de creditrente van een bank
Balans algemene of geldscheppende bank
Liquiditeitspercentage= chartale kas + girale tegoed bij DNB × 100% direct opeisbare tegoeden
Substitutie omwisselen van chartaal in giraal geld of andersom (per saldo wordt M niet groter; de formele geldschepping: giraal geld omhoog, chartaal naar beneden) Transformatie vindt plaats als bezit van het publiek, dat niet tot de maatschappelijke geldhoeveelheid (M) behoort, door een bank wordt omgezet in M

Vermogenstitel een (schriftelijk) bewijsstuk dat men geld tegoed heeft (een aanspraak op geld) Deviezen een ander woord voor buitenlandse betaalmiddelen 7 Collectieve sector Sociaal Economische Raad (SER) bestaat uit 45 leden: de werkgevers- en werknemersorganisaties benoemen ieder eenderde, de regering benoemt ook eenderde (kroonleden) Publieke/collectieve sector verzamelnaam van alle overheidsorganen en de sociale fondsen
Quasi-collectief goed (bemoeigoed) is een goed geproduceerd (aangeboden) door de overheidssector, dat ook geproduceerd zou kunnen worden door de particuliere sector
Welvaartsvaste uitkering een uitkering die procentueel evenveel stijgt als de gemiddelde loonstijging
Waardevaste uitkering een uitkering die procentueel evenveel stijgt als de inflatie. Zo blijft de koopkracht gelijk. AOW (Algemene Ouderdoms Wet) geeft iedere Nederlander vanaf het 65e jaar een ouderdomspensioen
AKW Algemene Kinderbijslag Wet
ANW Algemene Nabestaanden Wet
AWBZ Algemene Wet Bijzonder Ziektekosten
WAZ Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen
Werknemersverzekeringen verzekeren alle werknemers en de meeste uitkeringsgerechtigden
Kapitaaldekkingsstelsel men berekent het risico dat een bepaald bedrag betaald moet worden en baseert hierop de premie
Omslagstelsel men bekijkt ieder jaar het bedrag dat uitgekeerd moet worden en slaat dit om over alle premieplichtigen
Departementale indeling indeling per ministerie, ministeriële verantwoordelijkheid

Economische indeling -overdrachtsuitgaven (uitgaven om niet) -bestedingen (het rijk krijgt er iets voor terug) Om niet wil zeggen ‘zonder tegenprestatie’. Een uitgave om niet is dus een schenking
Inkomsten van het rijk
Indirecte belastingen (kostprijsverhogende belastingen) alle belastingen die betaald worden door de bedrijven, uitgezonderd de winstbelasting
Directe belastingen worden rechtstreeks betaald door de gezinshuishoudingen aan de overheid
Niet-belastingontvangsten retributies, staatsloterij, aardgaswinsten
Retributies betalingen aan de overheid voor geleverde diensten
Collectieve lastendruk -belastingdruk -sociale premiedruk -niet-belastingdruk
Collectieve lastendruk geeft in procenten aan welk deel van het nationaal inkomen naar de overheidssector gaat, dus de totale belastingen, sociale premies en niet-belastingmiddelen gedeeld door het nationaal inkomen
Financieringstekort het begrotingstekort min de aflossingen op de staatsschuld. Het financieringstekort is zodoende gelijk aan de toename van de staatsschuld. Verdringingseffect rente-uitgaven verdringen andere uitgaven
Heffingsgrondslag geeft aan waarover een heffing (belasting) betaald moet worden

Draagkrachtprincipe wil zeggen dat de overheid rekening houdt met de hoogte van iemands inkomen en zijn persoonlijke omstandigheden als er belastingen worden opgelegd
Profijtbeginsel wil zeggen mensen laten betalen als ze aanwijsbaar gebruik maken van overheidsvoorzieningen
Progressieve belastingen als het inkomen hoger wordt, zal het belastingpercentage ook hoger worden
Proportionele belastingen betekent dat iedereen een gelijk percentage belasting betaalt, ongeacht de hoogte van het inkomen
Degressieve belastingen betekent dat als het inkomen hoger wordt, men procentueel minder belasting betaalt. Het kan best zijn dat je in euro’s bij een hoger inkomen meer betaalt, maar dat het in procenten lager is
Arbeidskostenforfait (forfait=een vast nominaal bedrag) een fiscale aftrekpost die alleen een werkende van zijn inkomen mag aftrekken
Inflatiecorrectie de aanpassing van de grootte van de schijflengtes van de inkomstenbelastingtabel aan de prijsstijging (voorkomt verhoging inkomstenbelastingdruk) Inkomstenbelasting (na 1 januari 2001) Box 1: inkomen uit arbeid en eigen huis
Box 2: inkomen uit eigen bedrijf
Box 3: inkomen uit vermogen
Economische doelen overheid -evenwichtige arbeidsmarkt -stabiele prijzen -evenwichtige betalingsbalans -rechtvaardige inkomensverdeling -evenwichtige (duurzame) economische groei
Economische doelen overheid -allocatie- of toedelingsfunctie ¤ marktregulering -stabilisatiefunctie ¤ conjunctuurbeleid (anti-cyclisch begrotingsbeleid) ¤ structuurbeleid ¤ sociale rust (werkloosheid geeft onvrede) -(her-)verdelingsfunctie ¤ sociale rechtvaardigheid
Deregulering afschaffen of vereenvoudigen van regels

Privatisering verkopen van overheidsbedrijven
Marktinterventie opkopen van overschotten bij minimumprijsvaststelling, mededingingsbeleid
Duurzame groei economische groei waarbij rekening wordt gehouden met toekomstige generaties
Toedelingsfunctie van de overheid houdt in dat de overheid invloed wil uitoefenen op welke manier de productiefactoren in een land worden ingezet
Stabilisatiefunctie van de overheid houdt in dat de overheid de productie in een land wil laten groeien. En dat houdt onder meer in dat bedrijven minder snel de kans lopen om failliet te gaan, waardoor gebouwen en machines misschien waardeloos worden (=kapitaalvernietiging) Conjunctuurbeleid omvatten de instrumenten die ingrijpen in de omvang van de productie, de bestedingen en het inkomen
Structuurbeleid omvatten de instrumenten die ingrijpen in de samenstelling van de productie, de bestedingen en het inkomen
Anti-cyclische begrotingspolitiek het beleid van de overheid om met behulp van de begroting sterke dalingen of stijgingen van de bestedingen tegen te gaan. De overheid probeert dan tegen de conjunctuurgolf in te gaan
Consumptiebeleid wijst consumenten op de gevolgen en de betekenis van het consumeren
Ecotax samentrekking van ecologie en tax. Ecotax is een accijns op bepaalde producten, waarvan het gebruik het milieu te veel belast
Extern effect een gevolg van produceren voor de omgeving dat niet in de (markt) prijs tot uitdrukking komt
Buffervoorraden in geval van opkopen bij een minimumprijs kan de overheid opgezadeld worden met voorraden. De overheid verkoopt deze voorraden weer als de maximumprijs bereikt wordt. Dit ingrijpen van de overheid vangt zodoende prijsschommelingen op, de voorraden werken dan als een buffer
Quota de overheid kan het aanbod beperken door quota in te stellen, dat wil zeggen de maximale hoeveelheid die geproduceerd mag worden

Afwenteling doorgeven van een kostprijsverhoging of een kostprijsverlaging aan de koper
Convenant een afspraak tussen de overheid en een deel van het bedrijfsleven om tot zelfregulering te komen
Investeringsbeleid richt zich direct op de hoogte en de samenstelling van de investeringen in ons land
Milieubeleid richt zich op het voorkomen en tenietdoen van milieuvervuiling
Werkgelegenheidsbeleid -conjunctuurwerkloosheid -kwantitatieve structuurwerkloosheid (stimuleren innovatie, bevorderen arbeidstijdverkorting, beïnvloeden hoogte loonkosten) -kwalitatieve structuurwerkloosheid (scholing, verhuiskostenaftrek) -frictiewerkloosheid (voorlichting, goede bemiddeling door arbeidsbureaus) -seizoenwerkloosheid (diversificatie economie, subsidies voor klimaatinvesteringen) MEV Macro Economische Verkenning
Arbeidsmarktbeleid richt zich op het verbeteren van de aansluiting van vraag en aanbod van arbeid
Draagvlak ondersteuning. Als met het over het draagvlak van de economie heeft bedoeld men het nationaal product. Het draagvlak van de sociale uitkeringen zijn dan de inkomens waarover sociale premies geheven worden, met andere woorden hoe groter het draagvlak, hoe minder men relatief aan premies hoeft te betalen 8 Internationale economische betrekkingen Internationale specialisatie sommige landen kunnen beter en/of goedkoper produceren dan een ander land
Vrije internationale handel -voordelen: ¤ efficiënt produceren ¤ vergroting beschikbaarheid goederen -nadelen: ¤ werkloosheid ¤ afhankelijkheid ¤ problemen voor nieuwe bedrijven
Economische integratie -marktvergroting -mobiliteit van productiefactoren -schaalvoordelen (groter afzetgebied → grotere productie → kosten per eenheid product kunnen misschien dalen) Vrijhandel de situatie waarin regeringen geen belemmeringen opwerpen voor de in- en uitvoer van goederen en diensten. De regeringen zorgen er dan voor dat in de internationale concurrentiestrijd de binnenlandse bedrijven niet bevoordeeld, en de buitenlandse bedrijven niet benadeeld worden
Protectie protectie is het tegenovergestelde van vrijhandel; regeringen bevoordelen in deze situatie de binnenlandse bedrijven in de internationale concurrentiestrijd

Economische integratie verstrengeling van economieën van landen
Protectie -tarifair ¤ invoerrechten ¤ subsidiëring van binnenlandse productie en export -non-tarifair ¤ importquota/-contingent ¤ strenge kwaliteitseisen stellen ¤ beperken aankoop vreemde valuta
Invoerrechten een belastingheffing op geïmporteerde goederen
Invoerquota/-contingent de maximale hoeveelheid die van een goed mag worden ingevoerd
Dumping vindt plaats als producten verkocht worden beneden kostprijs (=GTK) Ingezetene van Nederland is een bedrijf of persoon gevestigd in Nederland. Een ingezetene van Nederland hoeft dus niet de Nederlandse nationaliteit te bezitten
Materieel betalingsbalansevenwicht saldo lopende rekening plus saldo kapitaalrekening = 0
Formeel betalingsbalansevenwicht bestaat er altijd. De boekhouding van de betalingsbalans is zodanig, dat alles een keer links en een keer rechts wordt opgeschreven
Bestedingspolitiek maatregelen van de overheid om de bestedingen te vergroten of te verkleinen
Convertibele valuta deze valuta’s zijn algemeen geaccepteerd als internationaal betaalmiddel (liquiditeit) Nederland in internationaal perspectief -open economie -exporgericht -soorten producten -veel multinationale ondernemingen
Multinationale ondernemingen (mno’s) ondernemingen die in meerdere landen produceren en verkopen
Vaste wisselkoers centrale banken kunne neen wisselkoers afspreken

Zwevende wisselkoers wisselkoersen komen uitsluitend tot stand op de valutamarkt
Economische en Monetaire Unie (EMU) -vier vrijheden: vrij verkeer van goederen, diensten, personen en kapitaal -één Europese munt
ecu (European Currency Unit) samengesteld, gewogen gemiddelde van alle Europese Unie munteenheden
Supranationaal betekent boven landen staand. In de EU komt veel wet- en regelgeving tot stand. Landen moeten zich houden aan deze wetten, ze hebben geen vrijheid meer om hier van af te wijken
Dekkingsperc. goederenrekening in hoeverre is de importwaarde van de goederenrekening gedekt door de exportwaarde. Je berekent dit door de exportwaarde door de importwaarde te delen en te vermenigvuldigen met 100% Vaste wisselkoers ook wel spilkoers of pariteit
Stabiele wisselkoersen -interventiegrenzen -revaluatie/devaluatie -appreciatie/depreciatie
Revaluatie officiële waardevermeerdering vaste wisselkoers
Devaluatie officiële waardevermindering vaste wisselkoers
Appreciatie waardevermeerdering als gevolg van vraag- en aanbodverandering op de valutamarkt
Depreciatie waardevermindering als gevolg van vraag- en aanbodverandering op de valutamarkt
Stabiele wisselkoers afspraak tussen landen over een vaste wisselkoers, echter de wisselkoers mag een beetje op- en neergaan
Spilkoers (middenkoers) wisselkoers die is afgesproken in een systeem van stabiele wisselkoersen. De wisselkoers precies tussen de hoogste en laagste bandbreedte. Bandbreedte van een valuta geeft aan tussen welke prijzen een valuta op-en-neer mag gaan. Vrijhandelszone binnentarieven en andere onderlinge handelsbelemmeringen zijn verdwenen, buitentarieven van ieder aangesloten land verschillend
Binnentarief invoertarief tussen leden van een economische samenwerkingsvorm

Buitentarief invoertarief voor producten van landen die niet tot een economische samenwerkingsvorm behoren
Douane-unie binnentarieven en andere handelsbelemmeringen zijn verdwenen, buitentarieven gelijkgetrokken
Gemeenschappelijke markt een douane-unie, echter met vrij verkeer van personen en kapitaal
Economische unie een gemeenschappelijke markt, maar ook afstemming, harmonisatie en coördinatie van economische en sociale politiek van ledenlanden
Economische en Monetaire Unie een economische unie, maar ledenlanden gebruiken ook een gemeenschappelijke munteenheid ‘meest begunstigde’ clausule deze regel stelt dat een land een ander land niet als enige mag begunstigen met lagere invoerrechten
Europese Unie (EU) -instituties : ¤ Europese Raad ¤ Raad van Ministers ¤ Europese Commissie ¤ Europese Parlement ¤ Europese Hof van Justitie -inkomsten: ¤ douanerechten ¤ landbouwheffingen ¤ BTW-afdracht ¤ contributie -uitgaven: ¤ landbouwbeleid ¤ onderzoek en ontwikkeling ¤ structuurbeleid ¤ sociaal beleid ¤ ontwikkelingssamenwerking ¤ huishoudelijke uitgaven
Budgetrecht het recht om de overheidsbegroting te verwerpen (af te keuren) door het parlement. Het Europese Parlement heeft zodoende indirect de macht de Europese begroting te veranderen
Interventieprijzen minimum- of maximumprijzen, waarbij een overheidsorgaan ingrijpt
Superheffing een soort boete, waardoor de interventieprijs lager wordt. Deze heffing geldt alleen voor het te veel geproduceerde
Economische en Monetaire Unie (EMU) Toetredingscriteria: -financieringstekort niet meer dan 3% BNP -staatsschuld niet meer dan 60% BNP -inflatie (laagste nationale inflatie richtsnoer) -rentevoet (laagste nationale rentevoet richtsnoer) -wisselkoersstabiliteit (over langere periode) Internationale inkomensverschillen
Oorzaken laag inkomen per hoofd: -fysische gesteldheid -koloniaal verleden -eenzijdig exportpakket -weinig macht

Structurele armoede landen -vicieuze cirkels (bv. Lage besparingen → laag investeringsniveau → weinig werkgelegenheid → laag inkomensniveau → lage besparingen → enz.) -dualisme (moderne sector naast traditionele sector) -centrum-periferie (industrielanden hebben zeer sterke marktpositie, arme landen voortduren te maken met ruilvoetverslechtering) -schuldpositie (arme landen veel schuld, exportopbrengsten naar
rente en aflossing → niet te gebruiken voor aankoop kapitaalgoederen of kennis) Eerste wereld omvat de zogenaamde rijke landen, de high income countries (hic). Deze landen hebben een hoog reëel nationaal inkomen per hoofd van de bevolking
Tweede wereld omvat de zogenaamde niet arme, niet rijke landen, de middle income countries (mic). Deze landen hebben een gemiddeld reëel nationaal inkomen per hoofd van de bevolking
Derde wereld omvat de zogenaamde arme landen, de low income countries (lic). Deze landen hebben een laag reëel nationaal inkomen per hoofd van de bevolking
Kapitaalrekening en 3e wereldland -import kapitaal is nodig: gevolg van tekort lopende
rekening en gebrek aan monetair reserves → meer lenen -toenemende schuldverplichtingen: meer lenen → meer
aflossen → meer lenen → enz. ¤ meer rentebetalingen: minder geld over voor
noodzakelijke importen
Ruilvoet verhouding tussen aantal uitgevoerde producten en aantal producten dat hiervoor in ruil geïmporteerd kan worden
Exportpakket soorten van de goederen, die men exporteert
Schuldsanering dure leningen met hulp omzetten in goedkope leningen of beter: kwijtschelding
Bilateraal tussen twee landen
Multilateraal via internationale organisaties
Programmahulp bereiken van specifieke doelgroepen (vrouwen, allerarmsten) Handelsovereenkomst afspraak tussen landen om de handel tussen landen te vergemakkelijken
Gebonden hulp hulp van een donorland ten behoeve van een ontwikkelingsland, onder de voorwaarde dat de geboden hulp in het donorland besteed wordt

Ongebonden hulp het ontwikkelingsland heeft bestedingsvrijheid en kan zodoende altijd die producten kopen waar deze het meest behoefte aan heeft en waar deze producten het goedkoopst zijn
Concentratielanden derdewereldlanden waarmee Nederland een sterke relatie onderhoudt
Invoersubstitutie vervangen van importgoederen door in eigen land geproduceerde goederen
Marktbelemmeringen problemen om als aanbieder op een markt te kunnen komen 9 Macro-economie, conjunctuur en groei Conjunctuur -onderbesteding (laagconjunctuur, EV < productiecapaciteit) ¤ werkloosheid ¤ lage bezettingsgraad → weinig investeringslust ¤ lage rente → weinig vraag naar leningen om te investeren ¤ overheidstekort → minder belastingontvangsten dan normaal ¤ deflatie → dalende prijzen ¤ actieve lopende rekening → minder import dan normaal -bestedingsevenwicht (EV = productiecapaciteit) -overbesteding (hoogconjunctuur, EV > productiecapaciteit) ¤ overspannen arbeidsmarkt → er is veel vraag naar personeel ¤ hoge bezettingsgraad → grote investeringslust ¤ hoge rente → veel vraag naar leningen ¤ geen overheidstekort → belastingontvangsten hoog ¤ inflatie → stijgende prijzen, bestedingsinflatie -stagflatie ¤ stagnerende economie → onderbesteding ¤ inflatie → stijgende prijzen, kosteninflatie
Conjunctuur stand van zaken in een economie met betrekking tot de ontwikkeling van het nationaal product
Recessie afname van de reële groei van het nationaal inkomen
Depressie langdurige periode met negatieve groei van het reële nationaal inkomen
Overcapaciteit geeft aan dat een bedrijf (of economie) meer productiecapaciteit heeft dan waarvan gebruik gemaakt wordt
Conjunctuurcyclus -opgaande conjunctuur → conjunctureel herstel, van A naar B -hoogconjunctuur → sterke groei Y, van B naar C -neergaande conjunctuur → afnemende groei Y, van C naar D -laagconjunctuur → van D naar E
Economisch groei toename welvaart in ruime zin, toename behoeftebevrediging

Productiegroei toename welvaart in enge zin, toename reële nationaal inkomen/product
Stagflatie combinatie van laagconjunctuur, dat wil zeggen werkloosheid en bedrijven werken niet op volle toeren e.d., en stijgende prijzen
Trendmatige groei de gemiddelde groei van het reële nationaal inkomen
Knelpuntfactor productiefactor die uiteindelijk bepalend is voor de maximale productie
Macro-economische bestedingen
Consumptie C = 0,75(Y B) + 23
Sparen S = Y – B – C
Investeringen I = 35
Besteedbaar inkomen Yb = Y – B
Belastingen B = 0,2Y + 56
Overheidsbestedingen O = 105
Export E = 340
Import M = 300
Effectieve vraag EV = C + I + O + E – M
Economische kringloop schematische weergave van de geldstromen in een economie (land) Open economie land dat handel voert met het buitenland
Gesloten economie land dat geen handel voert met het buitenland, een autarkie (S – I) + (B – O) = (E – M) Staat van middelen en bestedingen een overzicht, met aan de ene kant de manier waarop een economie aan zijn producten komt, en aan de andere kant waar de producten naar toe gaan (wie ze koopt). Per definitie aan elkaar gelijk. Ex ante vooraf, voorgenomen
Ex post achteraf, gerealiseerd

Gedragsvergelijking beschrijft het gedrag van een groep/sector in relatie tot factoren die dit gedrag beïnvloeden
Definitievergelijking vergelijking die tot stand komt op basis van een afspraak
Evenwichtsvergelijking geeft de situatie aan wanneer er een evenwicht heerst
Exogene variabele de verklarende variabele, de gegeven grootheid
Autonome grootheden grootheden die niet afhankelijk zijn van andere grootheden in het model
Endogene variabele de te verklaren variabele, de uit te rekenen variabele
Geïnduceerde grootheid grootheid afhankelijk van een andere grootheid uit het model
Voorraadgrootheid grootheid die gemeten wordt op een bepaald tijdstip
Stroomgrootheid grootheid die per periode gemeten wordt
Multiplierproces geeft aan dat een toename van de bestedingen een sneeuwbaleffect tot gevolg heeft 10 Economische orde/stelsels Hoe wordt er gecoördineerd? -autoritair → hiërarchisch -democratisch → iedereen evenveel macht -overleg → compromissen sluiten
Economisch proces het proces van produceren, ruilen/verdelen en consumeren in een economie
Allocatie geeft aan hoe de economie eruit ziet, bijvoorbeeld wat er geproduceerd wordt en waar

Centralisatie het op een hoger niveau in de organisatie laten plaatsvinden van beslissingen en/of de uitvoering van beslissingen
Decentralisatie het omgekeerde van centralisatie
Budgetmechanisme (centraal geleide planeconomie, socialisme) Voordelen: -ontbreken conjunctuurschommelingen -gelijkmatige inkomensverdeling -volledige werkgelegenheid -externe effecten internaliseren
Nadelen: -ingewikkeld → alles moet op elkaar afgestemd worden -verstarring → een verandering geeft kettingreactie -demotivatie → er wordt voor je gedacht -onvrijheid → collectief belangrijker dan individu
Gemengde economie geeft de economische orde aan waarin overheid en particuliere sector beide belangrijk zijn voor de economie

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.