Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Nederland en Indonesië: vier eeuwen van contact en beinvloeding

Beoordeling 7
Foto van een scholier
  • Praktische opdracht door een scholier
  • 4e klas vwo | 7973 woorden
  • 6 maart 2011
  • 13 keer beoordeeld
Cijfer 7
13 keer beoordeeld

Inhoudsopgave
Inleiding blz. 3
Hoofdstuk 1 blz. 4 – 6
Hoofdstuk 2 blz. 7- 10
Hoofdstuk 3 blz. 11-15
Hoofdstuk 4 blz. 16-21
Hoofdstuk 5 blz. 22-25
Hoofdvraag blz. 26
Slot & Bronnenlijst blz. 27
Logboek blz. 28


Inleiding

We kijken eerst even kort terug naar hoe Indonesië eruit zag voordat de Europeanen binnenkwamen. Er waren drie ‘soorten’ samenlevingen te onderscheiden in deze eilandengroep. De eerste soort is het overleven door middel van jacht, visvangst en het verzamelen van voedsel. Dit gebeurde met name op Nieuw-Guinea en Borneo. Ook waren er al iets ontwikkeldere gebieden waar men leefde van de landbouw. Er was immers goede landbouwgrond met het Moessonklimaat. Dit was bijvoorbeeld het geval op het eiland Java. De derde samenleving is dat van de handel. Aan kustgebieden werd al gehandeld met andere Aziatische landen als China en India. Indonesië was dus niet een oerwoud waar holbewoners leefden, zoals velen er het beeld van hebben.

Door de handelscontacten die Indonesië al had, waren er al vele godsdiensten. Voordat de Europeanen kwamen waren dit het hindoeïsme, het boeddhisme en de islam. Nadat de Europeanen kwamen, met hun zendelingen, kwam uiteraard ook het Christendom in het Oosten.


Er was eerst ook nog geen sprake van één groot rijk. Er waren soms kleinere rijken ontstaan en weer vervaagd, maar echt een grootmacht was er niet. Er waren dan ook regelmatig conflicten tussen volken en er werden ook veel bondgenootschappen gesloten om macht te behouden.

Dit is ongeveer hoe de Indonesiërs leefden voordat er Europeanen in het spel waren. De Portugezen waren eerst de baas in dit gebied, waarna later (in 1596) de eerste Nederlanders verschenen. In 1814 werd Indonesië officieel Indonesië dat hoorde bij het Koninkrijk der Nederlanden. De naam ‘Indonesië’ werd ingevoerd door de Indonesische Nationalistische Beweging aan het begin van de 20e eeuw. Daarvoor werd het ook wel Nederlands-Indië of Oost-Indië (meerdere gebieden) gebruikt. De onafhankelijke Republiek Indonesië is in 1945 ontstaan uit het gebied dat in Nederland tot 1949 Nederlands-Indië werd genoemd.



1.De Verenigde Oost-Indische Compagnie

Deelvraag:
Wat was in de tijd van de Verenigde Oost-Indische Compagnie de aard van de contacten tussen Nederland en Indonesië? In welke mate leidden die contacten tot verbondenheid?


1.1 de ontdekking van Indonesië

Nederland begon in 1595 de zoektocht over zee naar Oost-Indië.

De specerijen daar waren erg gewild, zo was gebleken bij de Portugezen, die als enige van de Europeanen de weg hiernaartoe wisten. Ook de Fransen en Engelsen waren op zoek naar de specerijeneilanden. De reis vanuit Nederland heeft 14 maanden geduurd en het heeft veel bemanningsleden het leven gekost door o.a. scheurbeuk (als gevolg van een gebrek aan vitamine C). Zij voeren van Sumatra verder naar Java waar ze aan wal gingen bij de handelsstad Bantam. Er waren veel buitenlanders, voornamelijk Aziaten, maar tot hun schrik ook Portugezen. Er waren veel spullen te koop die in Nederland zeldzaam waren, of die wij niet eens kende! De Nederlanders sloten een contract waarmee ze peper konden kopen.

(Het eerste bewijs van contact stond nu op papier.)


Maar deze vreugde hield niet lang stand, de Portugezen stookten de Javanen tegen de Nederlanders op, Dit werd ook nog eens gestimuleerd door het gedrag van De Houtman. Hij had de hoogste gezagleider van Bantam uitgescholden en de stad beschoten, omdat hij vond dat de peper niet snel genoeg werd afgeleverd.

Het gevolg hiervan was dat de Nederlanders moesten vluchten met wat peper aan boord. Door verdere conflicten onderling, zijn ze naar huis gegaan en kwam de vloot bijna 2,5 jaar na vertrek aan op het thuisfront. De volgende expeditie, die in 1598 volgde, maakte zijn verwachtingen meer dan waar. De eerste vier vloten kwamen na 13 maanden terug met peper. Een jaar later kwamen de andere vier vloten terug met aan boord; kruidnagelen, nootmuskaat en foelie (zie bron 1). Dit alles leverde in totaal 400% winst op! Dit vroeg om meer; tot 1602 vertrokken nog 55 schepen naar de Oost. De Portugezen waren hiermee in een keer naar het tweede plan verdrongen.

De onderlinge concurrentie zette echter de winsten onder druk.

Om de winsten op te krikken, werd in 1602 besloten tot samenwerking.

De Verenigde Oost-Indische Compagnie ontstond. Deze bestond uit de Hollandse en Zeeuwse compagnieën en vormden nu één handelsorganisatie. Zij kregen een handelsoctrooi en politieke rechten.

Hiermee mochten zij:
- zelfstandig verdragen sluiten met vorsten
- forten bouwen
- oorlog voeren
- gebieden besturen die zij zouden veroveren

Hiermee werd de basis gelegd voor een koloniaal rijk.

In 1605 veroverde de Compagnie het Portugese fort op het Molukse eiland Ambon.

Dat was de eerste Nederlandse versterking in Azië. De VOC wilde een absoluut specerijenmonopolie, en namen daarom geen genoegen met het feit dat ze de Engelse, Portugese en Aziatische concurrentie niet uit konden schakelen. Daarom werd er in 1609 een gouverneur-generaal aangesteld, hij ging de totale VOC-organisatie in Azië leiden.

Aanvankelijk lag het bestuurscentrum van de VOC op de Molukken.


De vierde gouverneur-generaal, Jan Pieterszoon Coen, veroverde in 1619 de stad

Jacatra, dit deed hij vanwege de betere centrale en strategische ligging. Daar werd in 1619 onder de naam Batavia het nieuwe hoofdkwartier van de VOC gevestigd (het huidige Jakarta). Na de stichting van Batavia werd het handelsnetwerk uitgebreid.

Rond 1625 was de VOC uitgegroeid tot ’s werelds grootste handelsonderneming: ze had toegang tot de specerijengebieden in de Molukken en de pepergebieden in Bantam en Atjeh. De Britten en de Portugezen waren grotendeels uit het oostelijk deel van de archipel verdreven.

De Nederlanders beheersten in de tijd van de VOC nog lang niet de gehele archipel. In de zeventiende eeuw concentreerde de macht van de VOC in Indonesië zich op de Molukken, op het kruidnagelmonopolie. In de achttiende eeuw, toen koffie en suiker belangrijke producten werden, ging de aandacht naar Java.

Geleidelijk aan slaagde de Compagnie erin de macht van de vorsten op Java te beperken en de eigen macht uit te breiden.

Verder had de VOC op diverse plaatsen in de archipel handelsposten, de factorijen. In de loop van de zeventiende eeuw ging de VOC zich ook actief bezighouden met de inter-Aziatische handel. Zo werd er bijvoorbeeld textiel (katoen) uit Bengalen afgezet in de pepergebieden.

Tijdens de achttiende eeuw trad verval in en kwam het bestuur van de VOC onder vuur. Oorzaken van het verval van de VOC waren: corruptie, gebrek aan kapitaal en toenemende concurrentie van Engeland. In 1783 moest de compagnie bij de Staten-Generaal aankloppen om hulp en in 1799 werd de VOC definitief opgeheven. De Nederlandse staat nam de bezittingen en schulden over. Vanaf toen was de Nederlandse staat verantwoordelijk voor het bestuur van de kolonie.


1.2 De politiek-economische contacten.
De VOC was in eerste instantie dus een handelscompagnie die winst maken als voornaamste doel had. In de periode 1621-1670 bereikte de VOC vrijwel een wereldmonopolie in de handel in specerijen. De Staten-Generaal verschaften de VOC een handelsoctrooi zoals hier boven al werd vermeld. De specerijen waren zo fel begeerd omdat ze met kleine hoeveelheden grote winsten konden maken.

Het afdwingen en in stand houden van het monopolie leidde in een aantal gevallen tot gewelddadige conflicten. Zo ging er in 1622 een strafexpeditie onder leiding van Jan Pieterszoon Coen naar de Banda-eilanden.


Als straf voor de 'smokkelhandel' in de 'perkeniers', hielden ze nu toezicht op de productie van de muskaatnoten. Alle vormen van lokale handel werden onderdrukt.

Bron 2 Regeringsalmanak voor Nederlands-Indië

De concurrenten, voornamelijk Portugezen, werden met militaire macht verdreven.

Ondanks het feit dat de VOC in de handelsverdragen een exclusief recht had, lukte het de ze niet om de specerijenhandel in de archipel volledig in handen te krijgen. De Molukken waren een uitzondering. Het succes in de Molukken lag in de kleine omvang van het gebied en de aanwezigheid van specerijen die ergens anders in de archipel niet voorkwamen. Banda werd het enige eiland waar muskaatnoten, voor de productie van nootmuskaat en foelie (twee specerijen van dezelfde boom), verbouwd werden. Op Ambon en de andere eilanden van de Molukken had de VOC een monopolie in kruidnagelen. Hoe het leven er ongeveer uit zag in die tijd voor de mensen daar, kun je allemaal lezen in het regeringsalmanak van Nederlands-Indië. Zie bron 2.

De VOC sloot met inheemse vorsten en dorpshoofden handelsverdragen, deze waren voor een onbepaalde tijd afgesproken. Voor de inheemse vorsten waren het tijdelijke overeenkomsten die voornamelijk een politiek/strategisch doel hadden. Zij veranderden van bondgenoot als de politieke omstandigheden dat vereisten. De VOC werd vooral beschouwd als welkome medestander in de strijd tegen interne rivalen en buitenlandse vijanden. In ruil voor steun kregen de Nederlanders, in de Molukken, militaire steun het alleenrecht op het geleverd krijgen van specerijen. In de contracten werd vastgelegd dat er alleen specerijen aan de VOC geleverd mochten worden.

Bron 3, Dit is een contract van 'negotie' (= handel) voor de levering van peper, gesloten tussen de VOC en een inheems vorst, in dit geval de 'koning' van Indrapoera. Het is een voorbeeld van het zogenoemde “contingentenstelsel'.


1.3 De VOC-tijd: beïnvloeding aan de oppervlakte.

De VOC nam niet het bestuur van de inheemse vorsten over, maar sloot verdragen. Dit systeem van allianties vergde voortdurende politieke en militaire inspanningen. Vooral op Java had de VOC weinig direct contact met de bevolking.

De leveringen van rijst, hout en koffie (na 1725), aan de VOC verliepen via de vorsten (het contingentenstelsel, bron 3 is hier een voorbeeld van). De lokale vorsten zetten hun eigen bevolking soms onder druk om meer te verbouwen. Hoewel zij Europese producten importeerden, wisten zij niks van de Europese cultuur.

Op de handelsposten ontstond een gemengde samenleving. De VOC wilde in Azië geen vestigingskolonie en het aantal Europese vrouwen was dan ook heel beperkt. Nederlandse mannen gingen relaties aan met Indonesische vrouwen, hierdoor vond een wederzijdse Europees-Aziatische culturele beïnvloeding plaats. De zo ontwikkelde Indische mengcultuur vertoonde Europese én Aziatische kenmerken op het terrein van taal, kleding, voedsel, godsdienst, huishouden en status.


Hoewel de Indonesische bevolking met verbazing had gereageerd op de eerste Portugezen en Nederlanders, raakte zij al snel aan hun aanwezigheid gewend, aangezien er al eeuwen handel werd gevoerd met handelaren uit andere continenten.



2.Het Cultuurstelsel

Deelvraag: Wat veranderde er in de invloed van Nederland op Indonesië in de periode 1830-1870, welke belangen lagen daaraan ten grondslag en wat waren de gevolgen voor de contacten tussen de Nederlanders en de Indonesische bevolking?

2.1 Invoering cultuurstelsel
Na een korte periode van Brits bestuur in de Napoleontische tijd kwam de kolonie in de Indonesische archipel in 1814 weer onder Nederlands gezag. De verwachtingen ten aanzien van de opbrengst van de kolonie waren hooggespannen, maar de Nederlandse regering slaagde er niet in de kolonie winstgevend te maken; er moest zelfs geld bijgelegd worden.

Tijdens de Java-oorlog (1825-1830) werd het Nederlands gezag op Java op de proef gesteld door de Javaanse opstand onder leiding van prins Dipo Negoro. De uitgaven voor de kolonie namen sterk toe. De hoge kosten van de Java-oorlog zorgden ervoor dat de economische argumenten een hoofdrol gingen spelen in de discussie over de toekomst van de kolonie.

Om de koloniale bezittingen winstgevend te maken ontwikkelde gouverneur-generaal Johannes van den Bosch het cultuurstelsel. Doel van dit stelsel was de exploitatie van Java ten behoeve van de Nederlandse schatkist. De bevolking van Java werd gedwongen tropische exportgewassen (= 'cultures'), zoals koffie, suiker en indigo, te verbouwen en af te staan aan het koloniale gouvernement. In ruil hiervoor kreeg zij een vast plantloon. Nederlandse bestuursambtenaren en inheemse regenten werden beloond met cultuurprocenten, om hen te stimuleren om de productie op te voeren. Het cultuurstelsel was min of meer een voortzetting van het systeem van gedwongen leveranties dat de VOC had toegepast op de Molukken en delen van Java. Het werd toegepast in de gebieden onder Nederlandse heerschappij op Java. In de overige delen van de archipel (de zogenaamde Buitengewesten) bleef de Nederlandse invloed beperkt.

De gedachte achter het cultuurstelsel was: Java bewuster te koloniseren en te gelde te maken. Het feit dat de Javaanse boer verplicht producten moest leveren aan het gouvernement vond men in die tijd op zich niet vreemd: in het buitenland oogstte de winstgevendheid van het cultuurstelsel zelfs veel bewondering.

Bron 4 In dit fragment uit een boek van Daendels beschrijft hij een misbruik dat in Java's noordoostkust veel voorkomt.


2.2 Nederland krijgt meer economische invloed.

Naast het werk voor de verplichte cultures moesten de Javaanse dorpen verplichte herendiensten aan het gouvernement leveren, bijvoorbeeld voor de aanleg van wegen en havens (infrastructuur). Verder waren de Javaanse boeren sinds het begin van de negentiende eeuw landrente verschuldigd, een soort belasting op de rijstoogst.


Door het cultuurstelsel nam onder de Javaanse bevolking de werkdruk sterk toe. Als gevolg hiervan konden de eigen sawa’s soms niet bewerkt worden. De suikercultuur putte de grond uit en onttrok water aan de rijstbouw. De cultuurprocenten leidden soms tot misbruik; de boeren werden dan gedwongen hun grond af te staan aan de regent. (zie bron 4)Tegelijkertijd leidden de plantlonen tot modernisering en monetarisering van de Javaanse economie. Zolang de oogsten goed waren (in de periode 1830-1845) stegen de plantlonen en nam de welvaart in veel streken toe.

Na 1845 leidde een reeks slechte oogsten tot hongersnood onder de inheemse bevolking.

Als gevolg hiervan vond in 1850 een hervorming van het cultuurstelsel plaats. Deze hervorming hield o.a. in dat de niet-rendabele Indigocultuur werd afgeschaft en andere cultures werden ingeperkt omdat ze een te grote druk op de bevolking legden. De controle op arbeid en op het inheemse bestuur werd verbeterd, ook werden er nieuwe landbouwmethoden toegepast.

Naast het cultuurstelsel bleef er een inheemse economie bestaan die gericht was op zelfvoorziening en regionale handel.

De cultuurproducten werden bij de Nederlandse Handel Maatschappij (NHM) in consignatie gegeven, die zorgde voor vervoer en verkoop. De geleverde producten werden op veilingen in Nederland verkocht en de opbrengst – het batig slot – kwam ten goede aan de Nederlandse schatkist.

De opbrengsten van het cultuurstelsel waren enorm.

Tussen 1850 en 1860 kwam jaarlijks gemiddeld 30% van de Nederlandse staatsinkomsten uit de koloniale baten.

Deze inkomsten werden in Nederland onder andere gebruikt voor de aanleg van infrastructuur, zoals bruggen en spoorlijnen, en voor de schadeloosstelling van slavenhouders in Suriname (na 1863). Daarnaast was er effect merkbaar in de scheepsbouw en de transportsector.

Ook de katoenindustrie in Twente deed mee in de economische voorspoed en vond in Indonesië een afzetmarkt.

Bron 5 Cultuurstelsel
Nederland breidt gezag uit Ethische politiek en nationalisme Indondesia Merdeka


2.3 Politieke contacten behouden
Het cultuurstelsel bouwde voort op het systeem van leveringen uit de VOC-periode. In bestuurlijk opzicht sloot het aan bij het bestaande feodaal-agrarische systeem. De Javaanse adel kreeg een rol bij de organisatie van het cultuurstelsel. Er werd een dualistisch cultuurstelsel ingevoerd; het Nederlandse en het inheemse bestuur functioneerden naast elkaar. Aan het hoofd van het Binnenlands Bestuur stond de gouverneur-generaal; de residenten bestuurden provincies, daarin bijgestaan door assistent-residenten en administrateurs/controleurs. Het Inlands Bestuur werd uitgeoefend door regenten, inheemse vorsten die regeerden met behulp van de plaatselijke hoofden.


De hogere bestuursfuncties voor het inheemse bestuur werden erfelijk. In de loop van de tijd werden de regenten steeds meer uitvoerders van het Nederlandse beleid, maar in de ogen van het volk bleven zij soevereine vorsten.

(zie bron 5)



2.4 Cultuurstelsel: sociaal culturele contacten

Cultureel-mentale veranderingen in de Indonesische samenleving ten gevolge van het cultuurstelsel zijn moeilijk te identificeren. Er was relatief weinig culturele invloed op de Javaanse leefwijze. Opmerkelijk is dat de vreedzame Javaanse bevolking eigenlijk nauwelijks protesteerde tegen het cultuurstelsel. De nieuwe exploitatie en bestuursvorm hadden als gevolg dat een grotere mentale afstand tussen de Europeanen en de inheemse bevolking ontstond. De groeiende groep Nederlandse koloniale bestuurders nam echter wel allerlei Indonesische leefgewoonten over. Denk aan de Indo-europese cultuur, die in de VOC-tijd was ontstaan. Naar buiten vertoonde deze meer Europese kenmerken, zoals westerse kleding en taal. In het huishouden was de levenswijze meer Aziatisch: men liep binnenshuis in sarong en kabaja. Op het kruispunt van wederzijdse beïnvloeding kwamen zo oorspronkelijk Indische cultuurvormen tot ontwikkeling, zoals de Indische keuken, waarin naast Indonesische en Nederlandse ook Chinese en Indiase ingrediënten werden opgenomen.



3.Nederland breidt zijn gezag uit
Deelvraag: Welke nieuwe ontwikkelingen in de periode na 1870 leidden tot een sterkere invloed van Nederland op Indonesië en wat waren de effecten daarvan op de wederzijdse beeldvorming?


3.1 Modern imperialisme.
Internationaal was de periode 1870-1914 die van het modern imperialisme. Onder modern imperialisme wordt een proces van versnelde uitbreiding verstaan, in dit geval van de westerse macht, resulterend in politieke heerschappij en koloniale staatsvorming in voordien slechts op papier bestuurde gebieden. In Nederland kwam dit proces pas na 1890 op gang en liep door tot ongeveer 1918. Aan dit imperialisme lagen politieke, economische en morele motieven ten grondslag. Deze ontwikkeling kreeg onder bepaalde groepen Nederlanders een tegenhanger in het streven om op een paternalistische manier in Nederlands-Indië de welvaart te bevorderen en de inheemse bevolking te ontwikkelen.



3.2 Politieke veranderingen: het Nederlands gezag in de archipel.

Er wordt gesproken over 'afronding en consolidatie' van het Nederlandse gezag omdat het koloniale beleid zich kenmerkte door continuïteit. De buitengrenzen van de Nederlands-Indische archipel waren in de negentiende eeuw in feite internationaal erkend. De officiële politiek van Nederland was een politiek van onthouding. Het Indische gouvernement had de relatie met de inheemse vorsten min of meer gestandaardiseerd door deze contracten (na 1875): militaire steun en politieke waarborgen in ruil voor economische goederen en een erkenning van het Nederlands gezag. Er vond over het geheel genomen een geleidelijke bestendiging en intensivering van het gezag plaats in de gebieden die toen van Nederland waren. Militaire veroveringen waren een lange tijd niet wenselijk.


In de Buitengewesten werd het koloniaal gezag echter op kleine schaal uitgebreid en bestendigd. Daarvoor werd het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL) ingezet, dat de korte strafexpedities ondernam (het zogenaamde 'tuchtigen'). Soms gebeurde dit onafhankelijk van het bestuur van Batavia en Den Haag. Het kwam bijvoorbeeld voort uit angst voor buitenlandse inmenging of uit economische motieven maar ook wanneer het inheemse bestuur zeeroverij en slavenhandel toeliet, als er opiumsmokkel plaats vond (zoals in Lombok), of als een gebied zich leende voor de exploitatie van delfstoffen (zoals Djambi) vonden expedities plaats.

De Lombokexpeditie in 1894 betekende een omslag in het denken over het al dan niet uitbreiden van het Nederlands gezag in Indonesië. De onthoudingsgedachte maakte plaats voor een imperialistische expansiedrang. Soms volstond dreigen met geweld om onderwerping aan het Nederlands gezag te krijgen, steeds vaker was het gebruik van geweld noodzakelijk.

In1873 trachtte Atjeh de Verenigde Staten vergeefs te bewegen tot een verdrag. Voor Nederland was dit reden te interveniëren ter bescherming van haar belangen in de archipel. In maart werd de hoofdstad Kotaradja gebombardeerd en was de Atjeh Oorlog (1873-1903) een feit.

Bron 7 (http://www.bertsgeschiedenissite.nl/nieuwe%20geschiedenis/19e%20eeuw/atjehoorlog.htm)

Een voorbeeld daarvan vormt de Atjeh-oorlog (1873- circa 1918). De Atjehers verzetten zich in een felle guerillaoorlog tegen het Nederlands gezag. Met veel moeite werd hun gebied onder J.B. van Heutsz bedwongen en zodanig 'gepacificeerd' dat een burgerlijk koloniaal bestuur mogelijk werd. Deze lange oorlog werd in de ogen van de Nederlanders (zowel in Indonesië als in Nederland) een zaak van 'nationale eer'. Het gebied Atjeh bleef ook na 1918 opstandig.In plaats van bondgenootschappen op basis van militaire steun tegenover economische voordelen kwam nu de korte verklaring, waarin de vorsten of sultans verklaarden de Nederlandse heerschappij te accepteren, de regels van het gouvernement te volgen en geen zelfstandige buitenlandse politiek te voeren. Het 'zelfbestuur' dat de vorsten overhielden werd sterk beperkt door het beleid van het gouvernement en de aanwezigheid van Nederlandse bestuursambtenaren.


3.3 Economische veranderingen: particulier initiatief en expansie.
Na 1848 werd er steeds meer kritiek geuit op het koloniaal bestuur en op het cultuurstelsel in het bijzonder. Het cultuurstelsel werd door liberale politici gezien als een vorm van exploitatie die niet langer paste in het liberaaleconomische tijdperk dat naar hun idee was aangebroken. Sommige van deze critici hadden de oprechte overtuiging dat het cultuurstelsel verderfelijk voor de Javaanse bevolking was. Aan de andere kant was er ook economisch eigenbelang; zij wilden de kolonie openen voor particulier initiatief.

In 1870 opende de Agrarische Wet de kolonie voor het particulier ondernemerschap. De Suikerwet luidde de geleidelijke opheffing van de gouvernementscultures in en daarmee het einde van het cultuurstelsel. De inheemse bevolking behield het recht op de door haar in cultuur gebrachte gronden, maar daarnaast begonnen zich in toenemende mate particuliere westerse bedrijven te vestigen op Java en in de Buitengewesten. Vooral op Sumatra werden Nederlandse – en later ook andere Europese en Amerikaanse – plantages, de zogenaamde landbouwondernemingen, gevestigd. Op Sumatra begon men met de verbouw van tabak (het beroemde Deli-dekblad voor de sigaar), later gevolgd door andere producten, zoals koffie en rubber.


Expedities door wetenschappers en avonturiers leidden tot de ontdekking van bodemschatten als olie, tin, steenkool en goud. Tot 1850 had de koloniale overheid de delfstoffen geëxploiteerd, maar de Mijnwet van 1850 maakte het voor particulieren mogelijk om toestemming te verwerven delfstoffen te exploiteren (concessies). Op Sumatra was de 'Koninklijke' succesvol, de voorloper van de huidige Koninklijke/Shell.

De Koninklijke Pakketvaart Maatschappij (KPM) zorgde vanaf 1891 voor een uitdijend netwerk van scheepvaartverbindingen in de archipel. De expansie van dit bedrijf werd door de overheid ondersteund. De KPM zorgde voor snel troepentransport bij militair ingrijpen, en zorgde voor geregelde lijndiensten tussen de verschillende delen van de archipel, dat bijdroeg aan de ontsluiting van afgelegen gebieden.

De periode van 1870 tot 1930 wordt de liberale periode genoemd. Handel, transport, landbouw en mijnbouw kenden een grote groei en allerlei moderniseringen (de komst van stoomschepen, de aanleg van het Suezkanaal, de uitvinding van de telegraaf en elektriciteit) versterkten de economische groei. Er werden wegen, spoorwegen, havens en vliegvelden aangelegd (met name op Java en Sumatra). Het bedrijfsleven maakte grote winsten.

In deze tijd kwam er naast de grote landbouwondernemingen een geheel andere sector op waar werd geproduceerd voor de overzeese exportmarkt: de inheemse boeren op Sumatra, Borneo en Celebes ontdekten dat de exportlandbouw hoge winsten opleverde en begonnen aan een kleinschalige productie van onder andere rubber en kopra. Een fijnmazig netwerk van Chinese tussenhandelaren verbond de inheemse producent met de wereldmarkt. Deze handelaren verspreidden informatie over prijzen en plantmethoden, leverden krediet, kochten het product en verkochten importgoederen. Vooral in de rubber kwam de inheemse productie tot grote bloei. In de havensteden deden de Europese handelshuizen goede zaken met de tussenhandelaren.


3.4 Dominantie en toenemende contacten.

De afschaffing van het cultuurstelsel betekende dat Indonesiërs steeds minder met de koloniale overheid en steeds meer met Nederlandse ondernemers te maken kregen. De agrarisch-feodale samenleving werd er een van loonarbeid met zakelijke contracten. De loonarbeid betekende voor veel boeren op Java een daling op de sociale ladder. Zij verzetten zich door het verbranden van suikerriet en door massaal weg te trekken naar de plantage-gebieden op Sumatra of naar de steden. Hun protest werd versterkt door een economische crisis als gevolg van de overproductie van suiker (1884), sterke bevolkingsgroei, afhankelijkheid van een dalend geldinkomen en lage rijstproductie, met als gevolgen hongersnood en zware belastingen. Het plantagegebied op Sumatra was dunbevolkt. Bovendien was de inheemse bevolking niet bereid om voor de Europeanen in loondienst op de ondernemingen te werken. Daarom besloten de ondernemers Chinese en Javaanse contractkoelies te werven. Deze koelies tekenden een contract waarmee zij zich verplichtten tegen ontvangst van een voorschot drie jaar voor een planter te werken. Aan het eind van de negentiende eeuw waren er ongeveer 100.000 koelies op Sumatra, waarvan circa 10% vrouwen. De arbeidsomstandigheden van de koelies waren slecht (voeding was eenzijdig of onvoldoende, de straffen waren streng, er was weinig medische zorg, het sterftecijfer was hoog). De macht van de planters werd in 1880 door het gouvernement versterkt in de koelieordonnantie. In bron 6 wordt hier een duidelijk voorbeeld van genoemd.

Deze sanctie bevatte de 'poenale sanctie'. Deze sanctie hield in dat koelies streng gestraft zouden worden als zij weg zouden lopen of een overtreding zouden begaan,Maar de Koelies hadden weinig mogelijkheden om in beroep te gaan.In het plantage-gebied in Deli (Sumatra) heerste een ruwe pionierscultuur van Europese ondernemers. Het doel van deze vaak ongehuwde mannen was om snel rijk te worden en vervolgens terug te keren naar hun vaderland. Zij vonden de inheemse bevolking lui, onwillig en dom omdat zij de Europese mentaliteit en het westerse economische systeem niet zonder meer accepteerde. Inheemse bediendes, koelies en concubines vonden de planters heel normaal. Dikwijls hadden zij een neerbuigende houding ten opzichte van de Indonesiërs.

Buiten het plantagegebied was er een minder intensieve confrontatie tussen de inheemse bevolking en de Europeanen. Zoals de Atjeh-oorlog laat zien betekende dit niet dat alle Buitengewesten zonder meer de Nederlandse overheersing accepteerden.

Er waren ook Nederlanders die de inheemse bevolking met meer respect bejegenden. Vooral veel bestuursambtenaren streefden het 'ontwikkelingsideaal' na. Inheemse volken werden vergeleken met kinderen, nog niet ontwikkeld, niet minder dan de westerse volken, maar op een lagere trap van beschaving staand. De primitieve bevolking wachtte op haar 'bevrijding' van de slechte en onbetrouwbare lokale en regionale hoofden en op de instelling van een geordend bestuur.

De openstelling voor particulier initiatief en de snellere verbinding met Europa leverde een stroom van nieuwkomers op, vooral mannen, maar ook vrouwen, die hun plaats moesten vinden in de koloniale maatschappij met haar eigen zeden en gewoonten, afwijkend van het moederland.


Op Java raakte een groot deel van de bevolking gewend aan een door de Nederlanders en hun cultuur gedomineerde samenleving. Zij werkten bij Nederlanders als bediende of huishoudster, of hadden een baantje als ambtenaar of in de industrie. Tot aan het eind van de negentiende eeuw leefden veel Nederlanders in concubinaat met hun huishoudster, de 'njai'. Toen er meer Europese vrouwen kwamen gebeurde dit minder vaak.

Een grotere bereidheid tot aanpassing en – waar mogelijk – tot toenadering vertoonden de Indo-Europeanen. Zij werden door Nederlanders en andere Europeanen echter niet voor vol aangezien en hadden weinig kans op maatschappelijke ontplooiing.



4. Van 1900-1942: Ethische Politiek en Nationaal bewustzijn.

Deelvraag:
Waarom leidde in de periode 1900-1942 de Ethische Politiek gelijktijdig zowel tot toenadering als tot groeiende spanning tussen Nederland en Indonesië? Wat was hierbij de rol van het nationalisme?


4.1 De Ethische Politiek

De tweede helft van de 19e eeuw bracht veel chaos met zich mee.

Er was in Nederland alleen maar kritiek over het beleid dat werd gevoerd in Indonesië. De Max Havelaar had ook grote invloed op het koloniaal bestuur. De ARP kwam met een nieuw plan: het beginselprogram. Dit wil zeggen dat er een koloniaal bestuur bleef waarin Nederland de plicht had de bewoners van Indonesië op te voeden en na een tijdje zelfstandig te maken.

Het was de bedoeling dat het geld wat in de belangrijke hervormingen van Indonesië werd gestoken, terug werd betaald via het cultuurstelsel dat in was gesteld. Deze ethische gedachte vond weerklank in de politiek en het gevolg is ook terug te vinden in de Troonrede van 1901, het begin van de Ethische Politiek. Dit hield in dat Nederland ervoor probeerde te zorgen dat het welzijn en de welvaart van de Indonesische bevolking beter werd. Er werd o.a. gebruik gemaakt door irrigatie, emigratie en educatie.Vooral de onderwijsmogelijkheden voor de inheemse bevolking werden flink uitgebreid. Dit kwam de Nederlanders mooi uit.

Zo hadden ze een goed excuus om alle producten uit Indonesië naar Nederland te halen. Immers moest Indonesië blij zijn met de komst van de Nederlanders en hadden de Nederlanders zo nog wat ‘te goed’ van de Indonesiërs, volgens de Nederlanders.


(Hiernaast de bron over statuten het fonds Max Havelaar, die in deze tijd ontstond).

Modernisering vond ook plaats in deze tijd. Het Binnenlands Bestuur en het Inheems Bestuur ontwikkelde zich. Het koloniaal bestuur drong dan ook verder door in het dagelijks leven van de bevolking.

De bevolking kreeg daardoor langzamerhand meer inspraak. In 1903 kwam de Decentralisatiewet. Deze gaf een miniem aantal Indonesiërs zitting in gemeenteraden en provincieraden. Op landelijk niveau was er nog geen inspraak. In 1918, met de instelling van de Volksraad, kwam er enige inspraak op centraal niveau, alhoewel ze daar ook niet heel veel mee opschoten.


4.2 Succes en feilen van de Ethische Politiek
De Ethische Politiek hielp weldegelijk tot het verbeteren van de infrastructuur, irrigatieprojecten, landbouweducatie en er kwam een betere kredietvoorziening. Vooral op Java was hier duidelijk het geval. Maar er was gehoopt op meer succes. Dit kwam mede doordat de bevolking in Indonesië flink aan het groeien was en omdat de boeren niet investeerde. Ze gebruikten hun kredieten voor consumptie in plaats van productieve investeringen. Er was wel sprake van economie groei en ontwikkeling, tot ongeveer 1930, maar de levensstandaard over het geheel nam maar weinig toe.Het onderwijs daar in tegen nam wel erg toe. Er kwam beter onderwijs volgens het principe: een schooltype voor elke ‘landaard’. Er kwamen zo dus allemaal aparte scholen, bijvoorbeeld desascholen, de Hollands-Indische School, de Europese Lagere School voor de kinderren van de Nederlanders en de Indonesische elite, en er was ook apart onderwijs voor meisjes. Nog iets later kwamen er ook vormen voor hoger onderwijs.Dit kwam te laat en was er ook te weinig, waardoor er een tekortkoming was van de Indonesiërs op het gebied van scholing. Dit was dus een punt wat de Ethische Politiek niet bereikt had. De gezondheidszorg was wel erg goed geregeld. Het verbeterde flink. Dat kwam met name door het toedoen van zending en missie. Later besloot Nederland ook voorlichting te geven over hygiëne en het zette een accinatieprogramma op.

Doordat er veel ongelukken en misstanden gebeurden op de plantages en in mijnen bij Indonesische bewoners, werd het tijd voor de Arbeidsinspectie. Zo werd dat dan ook in1907 ingesteld. Dit was een erg goede zet,

want het zorgde voor materiële verbeteringen voor contractarbeiders. Toch werkten veel Nederlandse bedrijven de Arbeidsinspectie tegen. In 1926 kregen ze pas echt toestemming en in 1931 werd de poenale sanctie pas afgeschaft.De doelstellingen die de Ethische Politiek eigenlijk wilde halen, werden niet gehaald. Ethische Politiek was het beleid van een beter eorganiseerde en zich uitbreidende overheid, maar stond op gespannen voet met de Nederlandse particuliere bedrijven die Indonesië nog altijd lagen als wingewest. De welvaartspolitiek had dus op Java uiteindelijk weinig resultaat. Het onderwijs viel tegen, de landbouwvoorlichting was er te weinig en de bevoogdinggedachte bood geen goed antwoord op het nationalistische streven naar zelfbestuur. De Ethische Politiek legde de basis voor democratisering van het inheemse volk. Toch hield het koloniale gouvernement de touwtjes stevig in handen. De bestuurlijke veranderingen werden dan ook ingegeven door een vanzelfsprekend Europees superioriteitsgevoel.

Bijschrift bron 7. Deze laat zien dat de arbeidsomstandigheden inderdaad niet goed waren:

Bij de steenkolenmaatschappij Poeloe Laoet (Zuidoost-Borneo) klagen de koelies over hun behandeling.

Naar aanleiding daarvan stelt de arbeidsinspectie een onderzoek in. De inspecteur noteert de klachten. In het archief van het Nederlandse consulaat van China zitten getuigenverklaringen van een aantal Chinese verstekelingen die twee jaar later zijn gevlucht. (mandoers=inlandse opzieners; i.d.t. = indertijd; stowaway=verstekeling)


4.3 Onderdrukking van het nationalisme
Het Indonesische Nationalisme ontstond pas in de twintigste eeuw. Boedi Oetomo was in 1908 opgericht en wilde vooral uitbreiding van het westers onderwijs op Java. Dit zorgde voor een betere ontwikkeling van het Javaanse volk. Later, in 1911, werd Sarekat Islam opgericht en deze kwam voor economische belangen op. Het gouvernement zag hun ontstaan van een Ethische Politiek als een succes.


Boedi Oetomo & Sarekat wilden meer inspraak in de Eerste Wereldoorlog. Dit leidde tot de instelling van de Volksraad.

De Indische Partij werd opgericht in 1912 en deze eiste een onafhankelijk Indonesië. Het gouvernement vond deze partij veel te radicaal. Ze werd dan ook gelijk verboden.

Om de onrust te beteugelen beloofde de gouverneur-generaal in november 1918 dat de bevoegdheden van de Volksraad snel zouden worden uitgebreid. Indonesië zou uiteindelijk een eigen parlement en regering krijgen – zelfbestuur dus. Dit werd niet waar gemaakt, want de NL’se regering vond het ‘te vroeg’ om meer invloed te geven.

Er kwamen lokale opstandjes, Sarekat stapte uit de Volksraad in 1923 en wilde niet meer met Nederland samenwerken. Het gouvernement op zijn beurt toonde weinig begrip meer voor de nationalisten. Er kwam wantrouwen en vijandschap.

Partai Comunis Indonesia was nog radicaler en trad in 1924 op. Ze verzetten zich tegen de Nederlanders. Ze wilden ze zelf een opstand starten. Het doel was onafhankelijkheid, communistisch Indonesië. Het KNIL sloeg het verzet snel neer, maar het had diepe indruk gemaakt. Vanaf 1927 volgde daarom een keiharde repressie.

Eind 1927 was de PKI verdwenen en de Sarekat Islam ineengeschrompeld. Maar de nieuwe oppositieleiders stonden al klaar. Volgens de voorzitter van Perhimpoenan Indonesia, Mohammed Hatta vormden alle inheemse inwoners van Nederlands-Indië samen één volk. Godsdienst, sociale klassen en etnische verschillen waren daaraan ondergeschikt. Alle Indonesiërs moesten zich verenigen in de strijd voor een vrij en onafhankelijk Indonesië. Hatta riep op tot ‘de grootste onverzoenlijkheid tegenover de overheerser: alleen strijd tegen, geen samenwerking met de overheerser past ons.’

Partai Nasional Indonesia (afgeleid van Perhimpoenan Indonesia) werd in 1927 opgericht met als leider Soekarno. Op massabijeenkomsten zweepte Soekarno de nationalistische gevoelens op. Eind 1929 werd Soekarno samen met honderden medestanders opgepakt. Nederlands-Indië groeide uit tot een politiestaat: de veiligheidsdienst breidde zijn verklikkersnetwerk verder uit. De politie kreeg ruime bevoegdheden om verdachte ‘elementen’ te arresteren en vergaderingen bij te wonen en uiteen te jagen.

Soekarno, Hatta en andere nationalistische leiders werden zonder proces naar Boven-Digoel verbannen. Daar zouden ze blijven tot de Japanse invasie in 1942.



4.4 Toenemend Nederlands isolement

Indonesiërs besloten weer met Nederlanders samen te werken. Dat sterkte de Nederlanders in de overtuiging dat hun aanwezigheid onmisbaar en vanzelfsprekend was. Het Inheems Bestuur kreeg hierdoor iets meer bevoegdheden. Ook kwam er meer inspraak op lokaal en provinciaal niveau. In de buitengewesten werd voortaan meer rekening gehouden met het traditionele gewoonterecht (de adat) en met de lokale taal en cultuur.

De politieke bewustwording van de Indonesiërs was niet meer terug te draaien. Die was het onvermijdelijke gevolg van de Ethische Politiek. Door het verbeterde onderwijs was een westers opgeleide elite ontstaan. Deze elite verzette zich tegen de koloniale discriminatie.


De opkomst van Japan droeg enorm bij aan het zelfbewustzijn van andere Aziatische volken. Azië ‘ontwaakte’.

Het Britse koloniale bewind en de moderne islam inspireerde veel nationalisten. Het grootste deel van de Europese gemeenschap in Indonesië had van de gevoelens van de Indonesische elite geen weet. Veel Nederlanders, het bedrijfsleven voorop, hadden vanaf het begin niets moeten hebben van de Ethische Politiek.

De Europese toplaag zonderde zich steeds meer af van de Indonesische samenleving. Van het Indië van zijn jeugd zag Du perron inderdaad weinig terug. De bovenlaag wilde nu Hollands blijven en verzette zich tegen de ‘verindisching’ die vroeger zo normaal was geweest. Afkomst, status, huidskleur en taal werden veel strenger beoordeeld dan voorheen. Van de vertrouwelijke omgang van vroeger was weinig over.

Er waren ook volledig Europese woonwijken ontstaan met het soort villa’s dat ook in Nederland werd gebouwd.

De apartheid was ook in de wet vastgelegd. In de rechtspraak werden drie bevolkingsgroepen onderscheiden waarvoor aparte wetboeken bestonden: Europeanen (waartoe de blanken en Indo-Europeanen werden gerekend), Vreemde Oosterlingen (Chinezen, Arabieren en Brits-Indiërs) en Indonesiërs.



5. Periode rond Dekolonisatie 1942-1962 (Indonesia Merdeka)
Deelvraag:
Welke ontwikkelingen tussen 1942 en 1962 leidden tot het einde van de koloniale relatie tussen Nederland en Indonesië en hoe kwam het dat het moeilijk was een nieuwe relatie op te bouwen? In welke mate getuigde de kwestie Nieuw-Guinea van een onverwerkt verleden?


5.1 De Onafhankelijkheidsverklaring

Drie maanden nadat Japan zich als bondgenoot van Duitsland in de Tweede Wereldoorlog had gestort, dwongen Japanse invasietroepen het KNIL tot de onvoorwaardelijke overgave. Indonesië vond het niet erg dat de Japanners binnenvielen. Ze hoopten juist op verandering. De snelle Nederlandse nederlaag vernietigde in één klap het geloof in de blanke superioriteit. Eindelijk had een Aziatisch volk aangetoond dat westerse volken, zoals het Nederlandse volk, aantastbaar was. Dit gaf niet alleen de Japanners meer hoop en moed, ook de Indonesiërs zagen dat ze zelf ‘meer waard waren’ en het nationalisme groeide dan ook.

Europeanen (Nederlanders) werden uit de samenleving verwijderd en opgeborgen in afgeschermde wijken of speciale interneringskampen. Batavia heette voortaan Jakarta. Het zelfbewustzijn van de Indonesiërs werd verder gestimuleerd doordat zij een groot deel van de opengevallen economische en bestuurlijke functies overnamen van de Nederlanders. De Japanners hielden uiteraard de hoogste bestuursposten.


Veel nationalisten weigerden mee te werken aan deze samenwerking met Japan, omdat ze een democratisch land wilden worden en zelf de baas wilden zijn, maar Soekarno probeerden er zo de voordelen uit te halen. Als Japan de oorlog zou winnen, waar Soekarno overtuigd van was, zou Indonesië snel onafhankelijk en rijker worden. Ondertussen was er nog steeds een afkeer tegen de westerse volken en dat werd dan ook bij iedereen erin geprent. Er was antiwesterse propaganda en vooral de jongeren werden erg beïnvloed.

Door de Indonesiërs meer macht te geven, hoopten ze zo in een goed plaatje te komen. Hierdoor de Indonesiërs niet snel in opstand zouden komen en zouden helpen in de oorlog aan de kant van Japan. Toch mislukte de actie om de Indonesiërs voor zich te winnen. Doordat de wil om de oorlog te winnen zo groot was bij Japan, leed Indonesië daaronder. Het ging er nog slechter aan toe dan toen de Nederlanders er de baas waren. Talloze Indonesiërs hadden het onmenselijk zwaar. In deze situatie overleven was helemaal niet vanzelfsprekend, aangezien er aanzienlijk weinig voedsel was en de mensen enorm grote inspanningen moesten doen voor de oorlog. Er groeide dan ook een felle haat tegen de Japanners. Dit betekende niet dat ze de Nederlanders terugwilden. Juist niet! De Indonesiërs kregen een afkeer van elke vorm van vreemde overheersing.

Japan was helemaal niet van plan Indonesië onafhankelijk te laten maken. Het land was te belangrijk. Het had veel producten waar Japan veel aan had. Maar omdat Japan in de oorlog verzwakte, had het eigenlijk geen andere keus. Eerst waren de Indonesische leiders Soekarno en Hatta van plan te wachten op toestemming voor onafhankelijkheid van de Japanners. Een groep radicale jongeren pikte dit niet. Ze ontvoerden twee Japanse leiders die snel een onafhankelijkheidsverklaring in elkaar moesten zetten. De volgende morgen riep Soekarno voor zijn huis in Jakarta de onafhankelijk Republiek Indonesië uit. Uiteindelijk viel het besluit van de Japanners dat Indonesië definitief op 18 augustus 1945 onafhankelijk zou worden.

Het Japanse leger droeg het bestuur meer en meer aan de Republiek over waarin Soekarno president werd. De nieuwe Republiek beschikte over een leger en er kwam een parlement waarin de belangrijke politieke stromingen (d.w.z. de moslims, nationalisten en socialisten) waren vertegenwoordigd. De leden van het Inheems Bestuur – die tot 1942 steunpilaren van het Nederlandse gezag waren – beloofden Soekarno hun medewerking.

Eerst bleef alles rustig, maar kort voordat de Britten kwamen, stonden Indonesische jongeren op en namen hele stadsdelen in bezit. De Britten waren hierdoor onder de indruk en veranderden van mening. Ze zouden sowieso al niet alles op alles zetten om het Nederlandse gezag terug te winnen, maar na deze opstand, waren ze van plan alleen Batavia en wat andere steden te bezetten voor Nederland. In de laatste drie maanden van 1945 heerste op Java volledige chaos, de Bersiap-periode. De Bersiap-periode kostte alleen al 3500 Nederlanders het leven. Velen overleefden het alleen doordat ze zich in hun kampen door het gehate Japanse leger lieten beschermen.

Door de inlichtingendienst ondergeschepte brief (1945). Dit is een brief aan het Comité National Indonesia waarin ze eisen onder het bestuur van Soekarno en Hatta, dat de ambtenaren beter werk moeten gaan verrichten. Ze moeten de zaak onder controle krijgen.


5.2 Op weg naar militair ingrijpen

Dankzij Engeland en Amerika had de Nederlandse regering wat beloftes over het hervormen van haar koloniën gedaan. Na de oorlog zouden ze ernaar kijken, maar eerst moest Nederland zelf herstellen. Even later verklaarde Nederland dat het voor Indonesië een zegen was deel uit te maken van het Koninkrijk der Nederlanden. Het was duidelijk dat het nationalisme groot was bij Nederland. Uiteindelijk besefte de regering toch dat overleg met de Republiek (Indonesië) belangrijk was om de Nederlanders die in Indonesië woonden te beschermen.

Doordat Nederland in ballingschap was bij Londen, had het niet veel keuze. Engeland besliste vooral over wat er gebeurde en verbood het Nederlandse ambtenaren en militairen naar Indonesië te sturen zolang er onderhandeld werd. Er kwamen geheime ontmoetingen en Van Mook (hoogste Nederlandse vertegenwoordiger in Indonesië) en Indonesische premier Sjahrir werden het eens over de geleidelijke dekolonisatie. Indonesië zou een gelijkwaardig en zelfstandig deel worden van het Koninkrijk der Nederlanden. De afspraak kwam neer op erkenning van de gebieden die de Republiek onder controle had.


In 1946 werd bij de bergtop Linggadjati een akkoord bereikt: Nederland erkende het gezag van de Republiek op Java en Sumatra. De Republiek moest beloven mee te werken aan de stichting van een Indonesische federatie, die met Nederland verbonden zou blijven. Om het het beste te regelen zouden Nederland en Indonesië een unie vormen, met de koningin aan het hoofd.

Buiten de onderhandelingstafel hadden Nederland en Indonesië veel minder waardering voor elkaar. Er kwam protest van beide zijdes. Ook in het Nederlands regeringskamp vonden velen dat de onderhandelaars te veel hadden weggegeven. Aan de Indonesische zijde werd het akkoord van Linggadjati goedgekeurd, alleen doordat Soekarno het parlement met voorstanders van het akkoord uitbreidde. Toch stuurde de Nederlandse regering vanaf 1947 aan op een militaire actie tegen de Republiek. Van Mook overtuigde de regering ervan dat de Republiek de uitvoering van Linggadjati voortdurend tegenwerkte. Als reactie op republikeinse militairen stuurde Nederland een speciaal legercorps, dat voor het begin van de militaire actie tegen de Republiek al duizenden Indonesiërs had geliquideerd.

Dit is een politieke spotprent die laat zien hoe de Nederlanders dachten over Indonesië onder leiding van Soekarno. Nederland was er nog steeds van overtuigd dat Indonesië niet zonder Nederland kon (voogdijgedachte).


5.3 Twee Pyrrhus-overwinningen

Sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog was er weinig oog voorde politieke en mentale veranderingen die tijdens de Japanse bezetting hadden plaatsgevonden in Indonesië. Nederland was druk bezig met zichzelf; de wederopbouw. Ook de groei van het nationalisme was Nederland een beetje ontgaan. Veel Nederlanders zagen het bezit van Indonesië als een belangrijke voorwaarde voor de wederopbouw van Nederland. Als ze Indonesië zouden verliezen in deze periode, zou dat een grote ramp worden, vooral op economisch gebied. Maar Nederland zou ook een deel van haar aanzien verliezen als ze Indonesië zouden verliezen. Ook de gedachte dat Indonesië Nederland nodig had (de voogdijgedachte) beïnvloedde de houding in Nederland.

De relatie tussen Nederland en Indonesië verslechterde na 1949 snel. Het liefst wilden de Indonesiërs helemaal hun eigen weg kiezen en onafhankelijk van Nederland worden. Toch kon dit niet, omdat ze op gebieden als economie, rechtspraak en onderwijs nog op de Nederlandse koloniale erfenis moesten bouwen.

Het vertrouwen in elkaar liep ook steeds verder terug. Er kwamen beschuldigende artikelen in de pers over elkaar en er kon niks positiefs over de Indonesiërs in Nederland worden verteld en andersom. Nederlandse kranten berichtten erg negatief over de ontwikkelingen die zich voortzetten in Indonesië.

In de Indonesische pers zette men zich af tegen de nog aanwezige Nederlanders die men aanmatigend gedrag verweet en beschuldigde van pogingen om hun macht in Indonesië te behouden. De Nederlanders die nog in Indonesië woonden kregen in toenemende mate te maken met onveiligheid op straat, intimidatie, en huiszoekingen en arrestaties door de Indonesische politie.

De dekolonisatie van Indonesië zorgde ervoor dat verschillende bevolkingsgroepen naar Nederland kwamen. Niet alleen Nederlanders die eerst in Indonesië woonden, ook Indo-Europeanen die dachten een betere toekomst in Nederland te krijgen. Na 1950 kwamen er ook nog een aantal Molukkers naar Nederland, waarvan de mannen actief waren geweest in het KNIL.

In totaal kwamen er in de periode 1945-1957 ongeveer 300.000 repartianten en migranten naar Nederland.



5.4 Nederlands laatste bastion in de Oost

Nederland hield hoe dan ook vast aan Nieuw-Guinea, ook al kreeg het hierdoor conflicten met Engeland en de Verenigde Staten. Soekarno wilde dat Nieuw-Guinea deel uit ging maken van de Indonesische eenheidsstaat, wat Nederland verbood. Dit verslechterde vooral de al slechte band met haar voormalige kolonie.

Nederland voerde in de jaren 1950-1960 een beschavingsoffensief in om de Papoea-bevolking (inwoners van Nieuw-Guinea) ‘op te voeden’. Hierdoor zouden ze meer zelfstandigheid krijgen en onafhankelijk zijn van de Republiek Indonesië. De voogdijgedachte en gedachtes over een nieuwe ethische politiek schoten weer in de hoofden van de Nederlanders binnen. Economisch gezien had Nederland niet veel aan Nieuw-Guinea. Het was niet erg waardevol als kolonie. Maar het werd een soort machtskwestie tussen Nederland en Indonesië wie de regels over Nieuw-Guinea mocht bepalen.

Er kwam na 1956 een diplomatiek conflict. Rond 1957 ging Indonesië verder met het nationaliseren, dit keer met name van Nederlandse bedrijven. Dit leidde tot een uittocht van de laatste in Indonesië aanwezige Nederlanders. In 1960 werden de diplomatieke betrekkingen verbroken.

Indonesië ging de confrontatie met Nederland over Nieuw-Guinea aan. Het leger en ook de marine voerden infiltraties uit in het omstreden gebied. Hierdoor moest Nederland gedwongen ook steeds meer militairen en materieel inzetten in dit gebied.

Door de VS liet Nederland in 1962 Nieuw-Guinea los. De VS koos de kant van Indonesië, om zo dat land voor zich te winnen, omdat de VS in conflict was met de Sovjet-Unie. Amerika wilde absoluut niet dat Indonesië voor de communistische Sovjet-Unie zou kiezen. Nieuw-Guinea kwam na ruim een half jaar dan toch bij Indonesië.

In 1963 werd uiteindelijk de diplomatieke relatie tussen Nederland en Indonesië op een laag niveau hersteld. De band tussen beide landen bleef nog een aantal jaren koel en is nu nog steeds niet helemaal goed.



Hoofdvraag
Nederland en Indonesië raakten in de loop der eeuwen steeds meer met elkaar verbonden. Waardoor onderscheidden zich de verschillende vormen van contact tussen de twee landen en hoe kan worden verklaard dat de band verbroken werd?

Het komt er dus op neer dat Nederland eerst rond 1600 naar Indonesië ging voor de handel. Indonesië bleek toch erg fijne winst op te leveren en Nederland ging Indonesië zien als wingewest. Hierdoor wilde Nederland steeds meer. Uiteindelijk werd Indonesië een kolonie van Nederland, wat bij veel oosterse landen gebeurden bij andere Europese landen, bijv. India bij Engeland. Nederland wilde Indonesië helpen te ontwikkelen, maar daarvoor in de ruil de geproduceerde producten naar Nederland brengen. Indonesië had eigenlijk geen keuze en de mensen moesten hard werken voor Nederland. Ze moesten uiteindelijk ook zelf nog voor de beloofde ontwikkelingen zorgen. De werk- en leefomstandigheden waren zeer slecht. Dit alles maakten de Indonesiërs kwaad. Ze wilden onafhankelijk worden van Nederland, vooral toen het Cultuurstelsel ingesteld werd.

De Tweede Wereldoorlog kwam en Japan veroverde Indonesië van Nederland. Tot Nederland’s grootste verbazing vonden de Indonesiërs dat helemaal niet erg. Ze kregen meer zeggenschap van de Japanners wat hen erg beviel. Ze hoopten dat Japan de oorlog zou winnen en dat ze dan onafhankelijk zouden kunnen worden. Toch viel alles tegen. De omstandigheden werden slechter en slechter en Japan leed veel nederlagen in de Tweede Wereldoorlog. Hierdoor kwamen de mensen uit Indonesië in onmenselijke situaties van uitputting en honger.


Na het verlies van de oorlog van Japan capituleerde het terug naar Japan. Nederland was in Engeland’s ballingschap en mocht alleen een paar steden weer overnemen. Doordat Indonesië het hier totaal niet mee eens was, waren er veel ergernissen en spanningen tussen de twee landen. Doordat het uit de hand ging lopen, ging de VS zich ermee bemoeien. Het koos de kant van Indonesië, omdat de VS wilde dat Indonesië voor hen koos en niet voor de Sovjet-Unie, die ondertussen ook met elkaar in conflict waren.

Nederland werd gedwongen Indonesië los te laten, anders zou Amerika zijn Marshallhulp niet meer geven. Dit deed Nederland dan ook en in 1949 was Indonesië helemaal los van Nederland.

Wel was er nog een aantal jaren onenigheid over Nieuw-Guinea. Allebei de landen, zowel Indonesië als Nederland, wilde Nieuw-Guinea ‘hebben’. Dit was niet omdat het land zoveel waard was, maar meer een machtstrijd. Uiteindelijk koos de VS voor Indonesië en kreeg Indonesië Nieuw-Guinea erbij.

Door al deze spanningen, oorlogen, conflicten etc. is de band tussen Nederland en Indonesië beschadigd en zal het waarschijnlijk lang duren voordat alles vergeten is.



Slot
Op dit moment is er nog altijd een lichte spanning tussen Indonesië en Nederland. Het zal nooit meer helemaal neutraal worden. De conclusie blijft dus dat door de gebeurtenissen de landen geen sympathie meer voor elkaar hebben. Indonesië verwijdt Nederland voor de slechte omstandigheden waar hun voorvaders in hebben geleefd en Nederland verwijdt Indonesië dat er geen dankbaarheid was voor de ontwikkelingen waar Nederland voor heeft gezorgd in Indonesië. Toch hebben beide landen het nu volwassen opgepakt en werken ze nog samen in de handel.



Bronnenlijst

http://www.nationaalarchief.nl/
www.wikipedia.nl
Het gele boekje: Nederland en Indonesië: Vier eeuwen contact en beïnvloeding.

REACTIES

J.

J.

goed hoor :)

12 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.