Liefde is fret

Beoordeling 8.7
Foto van een scholier
  • Opstel door een scholier
  • 4e klas vwo | 1807 woorden
  • 17 februari 2011
  • 10 keer beoordeeld
Cijfer 8.7
10 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Liefde is fret
Oude novelle uit de derde klas. Excuses voor enige relevante namen, het is essentieel ten bevordering van het creatieve aspect. Herschreven versie.


Genesis
Op een vroege ochtend in mei was het koud voor de tijd van het jaar, er hing een beklemmende kou in de lucht. Toch werden er maar enkele witte watjes afgetekend tegen een helblauwe lucht.

Met een onbekend gevoel in mijn maag ging ik op mijn vertrouwde plekje zitten, bijna vooraan, op de tweede rij. Ik voelde me op een bepaalde manier opgelaten, het was net alsof ik iets heel spannends ging doen. Toch kreeg ik in dit geval slechts een les Nederlands. Wat zoekende keek ik het lokaal rond. Het was nu het tweede lesuur en de meeste leerlingen waren nog flink slaperig, waaronder ikzelf.

Meneer Bolluijt kwam het lokaal binnen, zoals altijd op het laatste moment en, zoals altijd, met een kopje thee in zijn rechterhand. Ik pakte vluchtig mijn boek uit mijn tas en nestelde mij behaaglijk op mijn plekje, voor zover mogelijk op een schoolstoel, geheel in afwachting van wat er komen zou. Nederlands was altijd al een van mijn favoriete vakken geweest, sinds vorig jaar tenminste. In de brugklas hadden we de oude Lafeber gehad, een wat ouderwetse man die nog nooit les aan eersteklassers had gegeven, zodoende stond bijna de volledige klas een onvoldoende. Tijdens ons tweede jaar van verplichte educatie kregen wij vervolgens les van mevrouw van Vlijmen, een vriendelijke vrouw die op haar manier ons dwong weer tot het andere uiterste te gaan. Iedereen moest en zou van haar een map van niet verwaarloosbare grootte bij zich hebben waarin wij dan alle zinnen moesten opschrijven en strepen plaatsen tijdens het ontleden. Omslachtig, maar wel effectief. Alle cijfers schoten omhoog, zo ook de mijne.


En zo eindigen we bij vandaag, bij de man die nu achter zijn bureau plaatsneemt en de trotse titel draagt van ‘mijn leraar Nederlands’, ookal zal zijn periode van dienst maar kort zijn. Deze man was heel anders, een speciaal soort mens leek hij wel. Hij deed iets met mij, iets onbeschrijflijks, maar het voelde goed.

Hij ging zitten en mompelde iets onverstaanbaars naar Kamiel, die helemaal vooraan zat, tegen zijn bureau aan, een rij voor mijn bankje. De lessen van hem begonnen altijd redelijk rustig, meestal met een inleidende anekdote over zijn vrouw en kinderen. Dat hij trots op ze was kon je alleen al aan zijn lichaamstaal aflezen.

Na zulke enthousiaste verhalen van mijn leraar ben ik voor het eerst in mijn slechts vijftien jaren tellende leven na gaan denken over het hebben van een gezin. Trouwen en kinderen krijgen heb ik nooit als toekomstbeeld gezien, maar iets in de intonatie van zijn stem als hij zo vertelde, het was zo mooi en romantiserend, dat het me opeens gewoonweg fantastisch leek. Even was ik dan weg, afgevoerd naar zijn perfecte familiewereld waarin ik de mooiste rol speelde. Diep geraakt was ik dan altijd als hij ophield en ik dan wederom besefte dat ik slechts in een lokaal voor hem zat, een onbeduidend individu voor een man als hij. Na enkele maanden van onveranderlijke ervaringen zoals deze, besefte ik dat ik jaloers was. Jaloers op zijn vrouw.

Meneer Bolluijt kwam het lokaal weer binnen, vermoedelijk was hij naar buiten geglipt terwijl ik in dromerige gedachten verzonken uit het raam staarde. Hij had een van de veelvuldige gebruikte schooltelevisies bij zich en zette deze op een strategische plaats voor het bord neer. Ik realiseerde me dat ik het koud had, ik rilde. Vertwijfeld keek ik naar mijn benen, beide in een gloednieuwe panty gehuld. Veel te koud voor deze tijd van het jaar, maar toch had vanmorgen in een weemoedige bui een rokje aangetrokken. Als ik me maar op een warme zomerdag kleedde, werd het vanzelf wel warm weer, beredeneerde ik koppig.

“Vandaag laat ik jullie een fragment van de film ‘Spoorloos’ zien, een verfilming van ‘Het gouden ei’ van Tim Krabbé,” verklaarde hij voor het bord. Met gemengde gevoelens ving ik zijn plan op, het was jammer dat we geen ‘echt’ les zouden krijgen, maar die film leek me stiekem wel interessant. Dat boek zou ik toch nodig eens moeten lezen, bedacht ik terwijl ik genoot van de intrigerende verdwijning van een jonge vrouw die zich voor mijn ogen op het televisiescherm voltrok.

Terwijl de spannende gebeurtenissen elkaar opvolgden, dwaalden mijn gedachten toch weer af. Ik was me bewust van zijn aanwezigheid, een luttele meter achter mij stond hij overzicht te houden. Mijn toekomst was het onderwerp van mijn razende gedachtestroom. Ik voelde me altijd zo anders, zo verkeerd, in paste gewoon niet in het plaatje waar iedereen wel in leek te passen. En nu zat ik hier, vijftien jaar oud, serieus na te denken hoe het zou zijn als díe leraar van mij was. Logisch dat niemand mij begreep, wie zou zoiets snappen? Hij was oud, getrouwd en zijn liefde had hem zelfs kinderen geschonken. Ik zuchtte, want hoe zou ik zoiets ooit kunnen evenaren?

Misschien was ik wel ziek, zo ziek dat er gewoon iets heel erg mis met mij was. Dat ik me vreemde dingen in ging beelden. Dat ik niet meer op leeftijdgenootjes viel, maar op oudere mannen die mij slechts zouden zien als een ‘meisje’, gewoon omdat ik ziek was.

Toch wist ik op een bepaalde manier al dat het een verloren zaak was. Dat deze man iets van mij had afgenomen dat ik nooit meer terug zou krijgen, een stukje van mijn hart. Verliefd was niet het juiste woord, ik leek werkelijk van deze man te houden. Alles waardeerde ik aan hem, gewoon alsof het niets voorstelde hield ik van ieder minuscuul dingetje dat met hem te maken had.

Terwijl ik dit bedacht en huiverde, stond hij nog steeds dicht bij mij in de buurt. Als hij het toch eens zou weten. Plots rilde ik. Even kon ik mijn gevoelens niet begrijpen, ze waren niet te analyseren. Ik begreep mezelf nog altijd wel, maar nu leek het alsof ik niet eens meer wist wie of wat ik was. Verlamd zat ik daar maar, alsof ik iets onderging.

Met mezelf had ik altijd goede gesprekken, ik kon mezelf altijd heel goed en effectief doorgronden. Ik was gewoon simpelweg de enige die mij begreep en dat zal altijd zou blijven. Nooit maar dan ook nooit zal er een ziel zijn die ziet wat ik zie en die voelt wat ik voel. Niemand kan mij echt leren kennen.


Opeens voelde ik mezelf ietsjes beter, iets hoger en machtiger dan ‘De Rest’.

Alsof ik iets wist dat zij nooit zouden weten.


Deux
Het snerpende geluid van de bel sleurde mij terug de normale wereld in. Zo langzaam als ik kon, na weken van oefenen had ik dan toch de perfecte balans gevonden, pakte ik mijn tas in en bleef samen met Renée in het lokaal achter. Hij vroeg ons wat we van de film vonden. Vol enthousiasme greep ik deze zeldzame kans aan en vertelde ik voluit over hoe spannend de film wel niet was. Maar tot mijn schaamte moest ik bekennen dat ik het boek nog niet gelezen had.

In een flits kreeg ik opeens een mentaal beeld voor ogen dat mijn leraar liet zien, hij zat aan tafel met een kindje op schoot. Op een vreemde onbekende manier leek ik ook in dat plaatje thuis te horen. Snel probeerde ik het van me af te schudden.

Op vriendelijke, en tegelijkertijd met die irritante diplomatie die iedere leraar leek te bezitten, glimlachende wijze nam hij afscheid van ons. Terwijl hij het lokaal afsloot, bleven Renée en ik nog wat nadrentelen op de gang. We babbelden wat over de film, op ons langzame tempo waarmee wij beiden aangaven dat we wel wilden praten, maar dat ons lichaam simpelweg niet mee wilde werken. Op hetzelfde moment dat er enkele luie woorden mijn passieve mond verlieten, bedacht ik mij plotseling dat deze man toch wel heel aantrekkelijk was. Alsof een wolk zich boven mijn hoofd had geopend en de zon als goddelijke openbaring op mijn onbevlekte hoofd scheen, realiseerde ik mij dat ik deze man knap vond.

Mijn getrouwde volwassen vader zijnde leraar Nederlands deed mij op onbewaakte ogenblikken huiveren van een vreemd soort gevoel dat men als genot zou kunnen ervaren. De ironie was groots. Deze man, een man die binnen enkele jaren de veertig zou bereiken, ‘ja’ had gezegd tegen een vrouw van wie hij hield en al zijn vaderliefde aan zijn jonge kinderen schonk, wist mij tot tranen te beroeren. En dat te bedenken dat ik, slechts een meisje dat in de kinderschoenen van het bestaan staat, vijftien jaar jong is.

Ik kon wel huilen van ironie.

De ironische lading van mij afschuddend, hobbelde ik naar Duits. Lichtelijk nam ik een gemoedstoestand van vrolijkheid waar, waar ik me fervent aan vastgreep. Zo vaak kon ik niet van deze momenten genieten, gelukkigheid leek iets te zijn dat alleen voor een selecte maatschappelijke groep was weggelegd, waartoe ik zeker niet behoorde. Volgend jaar zou ik de beruchte tweede fase betreden en daarvoor had ik een langslepende profielkeuze moeten maken. Duits was eruit gerold als mijn belangrijkste vak, waardoor mijn motivatie voor deze heerlijke taal was toegenomen. Dat mijn huidige leraar een oude jeugdzonde in de vorm van kortstondige verliefdheid was geweest, vergat ik dan even spontaan.

Genietend van het moment, de korte minuten voor de aanvang van de les waarin je je nog koortsachtig af kon vragen wat er even later gebeuren zou, ging ik op mijn plekje zitten. Meneer Poppema trad van zijn bureau vandaan, een stapeltje nagekeken werkjes in zijn handen. De schriftelijke overhoringen, so’s in het leerlingenjargon, stonden op het punt terug te keren naar hun schrijver. Met bonzend hart wachtte ik totdat het mijn tijd was, uren had ik hier op geleerd, ik verlangde zo naar perfectie. Toen het blaadje ten slotte op mijn tafel viel, gleed ik meteen weg in een sluier van ongeloofwaardigheid.


“Een drie? Dat kán toch niet?” Of ik het nu dacht of hardop zei, dat was eigenlijk irrelevant, het ging erom dat ik het niet kon geloven. Ik zag mijn transparante tranen zachtjes op mijn blaadje vol met rode strepen dwarrelen. Het was alsof ik ergens anders was en er vanachter een glazen wand bijstond en er slechts naar keek. Sarike kwam zachtjes naar mij toe lopen.

“Hee Roos, gaat het een beetje?” Ik snikte zachtjes, mijn tranen waren nu toch niet meer te verhullen.

“Nee, niet echt,” probeerde ik zo fatsoenlijk mogelijk te antwoorden. Sarike kwam naast me zitten en wreef troostend over mijn rug. Stiekem kon ik een heel klein beetje uithuilen. Echt deed je zoiets niet op school, niet iedereen hoefde direct geconfronteerd te worden met mijn zwakke geest.

Toch voelde het goed, geruisloos en zo onopmerkzaam mogelijk snifte ik nog luttele minuten na.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.