Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Module 7

Beoordeling 5.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 1475 woorden
  • 8 april 2003
  • 28 keer beoordeeld
Cijfer 5.5
28 keer beoordeeld

Samenvatting Economie Mod.7 Hoofdstuk 1 §1 De inrichting van de productie De allocatie is de toedeling van de productiemiddelen, de manier waarop de productiemiddelen worden toegedeeld over de productiemogelijkheden. De economische orde bepaalt de allocatie van de prod.factoren. Het is de afstemming van keuzes van consumenten, producenten, overheid en belangenorganisaties. Bij het marktmechanisme wordt de allocatie in vrijheid door de bedrijven en gezinnen bepaald, waarbij deze vooral op de prijzen letten. Collectieve vraag en aanbod bepalen de marktprijs. Bij het budgetmechanisme neemt de centrale overheid de allocatiebeslissingen. §2 De werking van het marktmechanisme Een economie kent dus 2 grondvormen van economische orde: marktmechanisme en het budgetmechanisme. Het marktmechanisme kent een gedecentraliseerde besluitvorming: iedere onderneming bepaalt zelf de allocatie van de productie factoren, hoe de productiefactoren worden ingezet. De ondernemingen worden daarbij gestuurd door de consumenten, die ook vrij zijn in hun consumptie. Dit wordt gestuurd door het prijsmechanisme. Wanneer consumenten meer van en bepaald product gaan kopen, stijgt de prijs. Deze prijsstijging is voor de aanbieders een signaal: zij breiden de productie van het gevraagde goed uit (bron 4, pag 254) - bij een overschot daalt de prijs waardoor de gevraagde hoeveelheid stijgt, de aangeboden hoeveelheid daalt en overschot verdwijnt. - Bij een tekort stijgt de prijs waardoor de gevraagde hoeveelheid daalt, de aangeboden hoeveelheid stijgt en tekort verdwijnt. Nadelen van marktmechanisme: - er bestaan goederen die geen prijs hebben en dus niet door de markt geleverd kunnen worden (collectieve goederen: dijken, politie, etc) - een markteconomie veroorzaakt buiten de markt om werkende negatieve gevolgen van productie en consumptie, de negatieve externe effecten. - Maatschappelijk onaanvaardbare inkomensverschillen
§3 Het budgetmechanisme Democratisch budgetmechanisme is wanneer een groep mensen democratisch gekozen zijn die beslist wat, waar, hoe, etc wordt geproduceerd. Bureaucratisch budgetmechanisme: een niet-democratisch gekozen groep mensen beslist over mensen die weinig of niet te vertellen hebben. Nadelen budgetmechanisme: - systeem is vaak star en complex. - Er kan niet snel op veranderingen worden gereageerd. - Mensen worden niet gemotiveerd hun best te doen - Centrale macht wil zijn zin doordrijven, wat met onwillige mensen niet gemakkelijk is. §4 Een gemengde economie
Een gemengde economie is een combinatie van marktmechanisme en overheidsingrijpen. De overheid probeert zoveel mogelijk de nadelen van het marktmechanisme weg te werken. Nederland kent een overlegeconomie. Een goed overleg tussen overheid, werkgevers en werknemers. Hoe gaat dit: - grotere bedrijven kennen een ondernemingsraad; daarin praten werknemers met de werkgever(s) mee over het te voeren beleid - werkgevers en werknemers praten met elkaar over lonen en prijzen in de Stichting van de Arbeid (zie p.258) - werkgevers, werknemers en kroonleden vormen samen de SER (Sociaal Economisch Raad) §5 Keuze tussen markt- en budgetmechanisme
De marktsector is het geheel aan bedrijven dat voor de markt produceert en daarbij naar winst streeft. Overheden gaan zich steeds minder bemoeien met de markt, een “terugtredende overheid”. De markt kan en moet het zelf maar doen, wat beter is voor de economie. §6 De inrichting van de marktsector De marktsector is in 3 sectoren te onderscheiden: Primaire sector: bedrijven in de landbouw, bosbouw en visserij. Zij verkrijgen hun product uit de natuur. Slechtere weeromstandigheden leiden tot minder aanbod en dus tot hogere prijzen. Secundaire sector: alle industriële bedrijven (bouw, metaalindustrie, chemische industrie) en openbare nutsbedrijven (gas, water, elektriciteit) Tertiaire sector: commerciële dienstverlenende bedrijven, streven dus naar winst (banken, garages, reclamebureaus etc). Kwartaire sector: instellingen die gericht zijn op maatschappelijke dienstverlening en niet op behalen van winst (gezondheidszorg, OV, openbare bibliotheken) Hoofdstuk 2 §1 Wat is de collectieve sector Collectieve sector bestaat uit 3 “verdiepingen”. Middelste verdieping is het Rijk (centrale overheid). Onderste verdieping bestaat uit lagere overheden (gemeentes, provincies en waterschappen). Overheid is het Rijk en de Lagere Overheden samen. Bovenste verdieping is de sociale fondsen, zij ontvangen sociale premies en verstrekken dat geld aan al diegenen die recht hebben op een uitkering krachtens de sociale verzekeringen. Collectieve lasten zijn de geldbedragen die de collectieve sector binnenkrijgt. Dat zijn belastingen, niet-belastingen (milieuheffing bv) en de sociale premies die de burgers moeten betalen. De collectieve uitgaven zijn de uitgaven van de collectieve sector. §2 De functies van de collectieve sector
De collectieve sector vervult in onze economie 3 functies: 1. toedelingsfunctie/allocatiefunctie: beslissingen in de collectieve sector hebben invloed op de manier waarop de productiemiddelen zijn verdeeld over de productiemogelijkheden. (zie bron 4 p. 265) 2. stabilisatiefunctie: de overheid probeert zoveel mogelijk de ontwikkeling van de aanbodfactoren en die van de vraagfactoren op elkaar af te stemmen

3. verdelingsfunctie: via maatregelen vanuit de collectieve sector wordt geprobeerd de verdeling van inkomens en vermogens te veranderen. Voorbeeld: individuele huursubsidie. Bewoners kunnen zulke huren betalen dat het voor beleggers interessant is te investeren in nieuwe woningen (allocatie); huursubsidie kan schommelingen in de bouwproductie verminderen (stabilisatie); en hij geeft financiële steun aan huurders met lage inkomens en hoge woonlasten (verdeling). Hoe heeft overheid invloed door allocatiefunctie: - overheid kan zelf goederen en diensten produceren, bv defensie - zij kan productie van bepaalde goederen bevorderen door te subsidiëren, bv onderwijs - overheid kan regels geven die invloed hebben op samenstelling van de productie, bv wetten ter bescherming van het milieu. Individuele goederen zijn geproduceerd door overheid die, in tegenstelling tot collectieve goederen, wel op commerciële basis kunnen worden verhandeld. Bv onderwijs en paspoorten. Waarom ind. goederen: 1. inningskosten zijn te hoog
2. er mag geen inkomensdrempel zijn
3. het desbetreffende goed heeft positief effect voor de maatschappij
4. het gaat om bemoeigoederen §3 Uitgaven en ontvangsten v/d collectieve sector Een groot deel van het nationaal inkomen wordt via collectieve sector herverdeeld. In de vorm van overdrachten: betalingen waar geen directe prestaties t.o staan. Collectieve uitgaven bestaan uit 3 categorieën: 1. uitkeringen krachtens de sociale verzekeringen (overdrachtsuitgaven): WAO, WW, ZFW (werknemersverzekeringen) en AOW, AWW, AAW, AWBZ (volksverzekeringen). 2. rijksuitgaven: bestedingen (investeringen en consumptie) en overige rijksuitgaven (subsidies en bijstandsuitkeringen) 3. uitgaven van de lagere overheden: gemeentewegen, infrastructuur, dijkverzwaringen etc
De collectieve uitgaven als % van het BBP noem je collectieve-uitgavenquote. Collectieve ontvangsten: 1. sociale premies
2. ontvangsten van het Rijk: belastingen en niet-belastingmiddelen
3. ontvangsten van de lagere overheden: inkomsten vanuit “den haag”, bv onroerendezaakbelasting (OZB) §4 Nederlandse inkomstenbelasting Nederlandse inkomstenbelastingsysteem: hoe hoger inkomen, hoe hoger belasting (draagkrachtbeginsel) Bruto-inkomen: alle (primaire) inkomsten opgeteld
Belastbaar inkomen: bruto-inkomen – aftrekposten (bv: reiskosten, hypotheekrente, kinderopvang, giften) Belastbare bedrag: belastbaar inkomen – belastingvrije voet (deel van het belastbare inkomen waarover geen belasting betaald hoeft te worden) §5 Is de collectieve sector te groot Hoe de collectieve sector te verkleinen: - privatiseringen - deregulering - verlaging van belastingtarieven en premies - bezuinigingen op de collectieve uitgaven

Argumenten tegen verkleining: - privatiseringen veroorzaken vaak een ontslaggolf bij de bedrijf - regels zijn hard nodig om de “scherpe kanten” van de vrije markt af te slijpen. Bedrijven letten alleen op winst - behoorlijk belastingspercentage is nodig om allerlei overheidstaken te kunnen financieren - overheid moet behoorlijk niveau van sociale zekerheid garanderen Hoofdstuk 3 §1 De ontvangsten en uitgaven van het Rijk De ontvangsten van het Rijk bestaan meer dan ¾ uit belasting, de rest wordt niet-belastingmiddelen genoemd (belangrijke zijn: opbrengsten Ster-reclame, boetes). Bv schoolgeld, dit is voorbeeld van overheidstarief: tegenover betaling staat individuele dienst van overheid. Daarnaast heb je retributie: betaling voor specifieke overheidsdiensten, zoals paspoortleges. Bij deze 2 geldt het profijtbeginsel: je betaalt naar de mate waarin je profijt hebt van wat de overheid levert. Belastingen zijn gedwongen betalingen aan de overheid: - belasting op inkomen, winst en vermogen (directe belasting) Bv: inkomstenbelasting, vermogensbelasting. - kostprijsverhogende (indirecte belasting) Bv: BTW, accijnzen, invoerrechten §2 prinsjesdag wat gebeurt er op Prinsjesdag: 1. opening van het nieuwe jaar van de staten-generaal door de koningin. Zij leest de troonrede voor. 2. Minister van Financiën biedt de rijksbegroting aan: grote stapel wetsontwerpen, waarin het parlement de financiële plannen v/d regering ter goedkeuring krijgt voorgelegd. 3. rijksbegroting wordt samengevat in miljoenennota, geeft overzicht van het gevoerde financiële beleid en van de voornemens. 4. Centraal Planbureau publiceert de Macro-Economische Verkenning, die beeld geeft v/d verwachte financieel-economische ontwikkelingen in het begrotingsjaar. Begrotingscyclus: - jaar van te voren Maart: begrotingsvoorbereiding - juli: het “bakkeleien” over de zgn “hangpunten” een eind brengen - 3e dag september: prinsjesdag - sept-nov: uitvoering begroting - april: uitvoering gecontroleerd
Functies: - voorbereidende (kabinet): begroting voorbereiden - uitvoerende (kabinet): goedgekeurde begroting uitvoeren - wetgevende (parlement): voorstellen goedkeuren en maakt het tot wet - controlerende (parlement): controleert de regering bij het uitvoeren §3 Het begrotingstekort, financieringstekort en de staatsschuld Begrotingstekort: Rijk geeft meer uit dan het binnenkrijgt. Tekort wordt geleend via staatsobligaties opbrengsten. Financieringstekort: begrotingstekort – aflossingen op de (oude) staatsschuld. Het verschil tussen leningen en aflossingen (netto). Het financieringstekort is de toename van de totale staatsschuld in het desbetreffende jaar. (bron 10 p.274) Het begrotingstekort doet de schuld stijgen (het Rijk leent dat bedrag en gaat dus nieuwe schulden aan); aflossingen doen de schuld dalen (het Rijk lost oude schulden af). Om het financieringstekort beter in de hand te houden, probeert het Rijk het aantal open-einderegelingen zoveel mogelijk te beperken. Dit zijn regelingen waarbij de overheid niet van te voren kan inschatten hoeveel geld zij hier in de toekomst aan kwijt is.

REACTIES

R.

R.

er staan een par gegevens in die niet correct zijn

19 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.