Wat is biologie?
• Alle organismen ingedeeld in groepen. Groep = taxon. Taxonomie houdt zich bezig met regels van het ordenen, Systematiek houdt zich bezig met indelen volgens taxonomie
• Kenmerken waarop wordt ingedeeld = indelingscriteria
•2 rijken systeem = dieren; planten
• morfologisch kenmerk = vorm, anatomisch kenmerk= de opbouw
• 4 rijken systeem = bacteriën; schimmels; planten; dieren (virussen buiten deze ordening)
•criteria: aantal cellen, celgrootte, organellen, voedingswijze, bezit celwand
•prokaryoot = geen celkern; eukaryoot = wel celkern
•organische stof = C-H-O-(N-P-S) bevattend (koolhydraat, eiwit, vet)
• autotroof: uit anorganische stof een organische maken
• heterotroof: uit organisch een organische stof maken
• indeling in : afdeling(phylum); klasse; orde; familie; geslacht(genus); soort (species)
• soort = tot dezelfde soort als ze kunnen voortplanten en vruchtbare nakomelingen maken
• populatie: groep individuen zelfde soort, levend in bepaald gebied, die samen leven en een voortplantingsgemeenschap vormen
• recombinatie: uitwisseling van genen
• binaire naamgeving: geslachtsnaam; soortaanduiding; L. (linnaeus)
•microbiologie: houdt zich bezig bestuderen bacteriën
• lineair dna: begin en eind ; circulair dna: (loopt rond; bij bacterie)
• bacteriën: plasmiden (kleinere circulaire chromosomen) en 2 dna chromosomen
• bacteriën voortplanting door deling
• panthogene bacterie: ziekteverwekkend; overleven in endospore (dna met beetje cytoplasma in een beschermend kapsel: cyste)
• cyanobacterie: chorofyl en blauw pigment; land en water
• eencellige schimmels: vb gisten; ongesl. voortplanten met knopvorming
• veelcellige schimmels opgebouwd uit hyfen/schimmeldraden. Netwerk hyfen = mycelium
|> voortplanten via sporen vaak; spore groeit tot hyfe, hyfe tot mycelium, aan uiteinde hyfe ontstaan sporen. Voortplanting geslachtelijk of ongeslachtelijk( sporen schimmel haploïd)
• geslachtelijk paddestoel(veelcellige schimmel): uiteinde mycelia raken, kern van de ene bij de andere, ontstaat cel 2 kernen, hieruit veel cellen 2 kernen= nieuwe paddestoel, onder hoed paddestoel versmelten kernen->diploïde zygote, meiose-> haploïde sporen.
• penicilline: versoort vorming celwanden door bacterie
• planten : celullose, chloroplasten (bevatten chlorofyl)
• indeling planten: wieren; mossen; paardenstaarten; varens; zaadplanten
• enkel zaadplanten niet voortplanting met sporen, andere samen = sporenplanten
•paardenstaart, varen, zaadplant: hout- en bastvaten. Deze samen = vaatplanten
•plankton: verzamelnaam micro-organismen; plantaardig: fytoplankton; dierlijk: zoöplankton
•zaadplanten: bedekt-(in vruchten; gras en loofbomen etc.) en naaktzadigen(tussen schubben; naaldbomen)
•dieren: vb bilateraal (tweezijdig) symmetrisch, radiaal(straalsgewijs) en assymetrisch
• exoskelet(buitenkant lichaam) en endoskelet (binnen lichaam) of geen skelet
•eencellige dieren kloppende vacuole(opslag opgenome water door osmose); delen zich
• amoebe maakt schijnvoetjes voor beweging; fagocytose voor voeden
• pantoffeldiertje trilhaartjes; oogdiertje zweephaar;
•weekdieren: tweekleppigen(schelp 2 delen) slakken gedraaid huisje; naaktslakken ooit huisje; inktvis inwendige schelp.
•geleedpotigen: duizendpoten(geheel segmenten); kreeftachtigen(deels segmenten); spinachtigen (geen segmenten); insecten (kop,borststuk,achterlijf) -> groei tijdens vervelling
• metamorfose (vb larve -> pop -> imago = volwassen insect)
• gewervelden: vissen; amfibieën; reptielen; vogels; zoogdieren
♦ evolutie= ontstaan en verandering levensvormen in de loop van zeer lange tijd op aarde
♦ Jean de Lamarck: theorie over evolutie; geleidelijke verandering soort-> verandering tijdens leven geef je door aan nakomelingen.
♦ Charles Darwin’s idee in huidige evolutietheorie = neodarwinisme: diversiteit in genotypen; natuurlijke selectie; soortvorming door reproductieve isolatie.
♦ mutaties: ‘fout’ in natuur + recombinatie= grote diversiteit genotypen-> ook veel fenotypen
♦ natuurlijke selectie: organisme met de beste aanpassing overleven ‘survival of the fittest’
♦ selectiedruk: bepaalt wat er gebeurt met genotypen en fenotypen binnen populatie. Druk= laag-> veel verschillen; druk=hoog-> weinig verschillende, enkel die met voordeel(vb kleur)
|♦ nieuwe soorten door reproductieve isolatie = enkel voortplanting binnen 1 populatie.
♦ fossielen: versteende overblijfselen organismen of afdruk ervanßonderzoek=paleontologie
♦ ouderdom fossielen met radio-isotopen (halfwaarde tijd)
♦ gesteente met fossielen (soort over groot gebied) ongeveer gelijke ouderdom-> gidsfosielen
♦ homologe organen: organen met zelfde bouwplan(vb vin v. vis; arm v. mens)
♦ analoge organen = organen die toevallige zelfde functie hebben, niet dezelfde grondvormen
♦ rudimentaire organen/rudimenten: ‘resten’ organen. Geen functie meer(vb. heupen slang)
♦ overlevingskans(bepaald genotype> minder/meer overlevingskans); mutaties (idem)
♦ micro-evolutie: verandering genfrequentie populatie; macro = ontstaan nieuwe soorten/groepen
♦ co-evolutie: een evoluerende soort beïnvloedt andere soort die zo ook evolueert.
♦ reproductieve isolatie: populaties afgesneden. Mutaties blijven in 1 populatie. (geografisch)
♦ bloeien/jagen etc.
♦ oeratmosfeer: geen leven. Botsingen van gassen door bliksem, vulkaan etc. >organische stof
uit organische stof>eencellige prokaryoot>autotrofe organismen>…>
♦ endosymbiose theorie: theorie over ontstaan cel met organellen à ingesloten bacteriën
• Alle organismen ingedeeld in groepen. Groep = taxon. Taxonomie houdt zich bezig met regels van het ordenen, Systematiek houdt zich bezig met indelen volgens taxonomie
• Kenmerken waarop wordt ingedeeld = indelingscriteria
•2 rijken systeem = dieren; planten
• morfologisch kenmerk = vorm, anatomisch kenmerk= de opbouw
• 4 rijken systeem = bacteriën; schimmels; planten; dieren (virussen buiten deze ordening)
•criteria: aantal cellen, celgrootte, organellen, voedingswijze, bezit celwand
•organische stof = C-H-O-(N-P-S) bevattend (koolhydraat, eiwit, vet)
• autotroof: uit anorganische stof een organische maken
• heterotroof: uit organisch een organische stof maken
• indeling in : afdeling(phylum); klasse; orde; familie; geslacht(genus); soort (species)
• soort = tot dezelfde soort als ze kunnen voortplanten en vruchtbare nakomelingen maken
• populatie: groep individuen zelfde soort, levend in bepaald gebied, die samen leven en een voortplantingsgemeenschap vormen
• recombinatie: uitwisseling van genen
• binaire naamgeving: geslachtsnaam; soortaanduiding; L. (linnaeus)
•microbiologie: houdt zich bezig bestuderen bacteriën
• lineair dna: begin en eind ; circulair dna: (loopt rond; bij bacterie)
• bacteriën: plasmiden (kleinere circulaire chromosomen) en 2 dna chromosomen
• bacteriën voortplanting door deling
• panthogene bacterie: ziekteverwekkend; overleven in endospore (dna met beetje cytoplasma in een beschermend kapsel: cyste)
• cyanobacterie: chorofyl en blauw pigment; land en water
• veelcellige schimmels opgebouwd uit hyfen/schimmeldraden. Netwerk hyfen = mycelium
|> voortplanten via sporen vaak; spore groeit tot hyfe, hyfe tot mycelium, aan uiteinde hyfe ontstaan sporen. Voortplanting geslachtelijk of ongeslachtelijk( sporen schimmel haploïd)
• geslachtelijk paddestoel(veelcellige schimmel): uiteinde mycelia raken, kern van de ene bij de andere, ontstaat cel 2 kernen, hieruit veel cellen 2 kernen= nieuwe paddestoel, onder hoed paddestoel versmelten kernen->diploïde zygote, meiose-> haploïde sporen.
• penicilline: versoort vorming celwanden door bacterie
• planten : celullose, chloroplasten (bevatten chlorofyl)
• indeling planten: wieren; mossen; paardenstaarten; varens; zaadplanten
• enkel zaadplanten niet voortplanting met sporen, andere samen = sporenplanten
•paardenstaart, varen, zaadplant: hout- en bastvaten. Deze samen = vaatplanten
•plankton: verzamelnaam micro-organismen; plantaardig: fytoplankton; dierlijk: zoöplankton
•zaadplanten: bedekt-(in vruchten; gras en loofbomen etc.) en naaktzadigen(tussen schubben; naaldbomen)
•dieren: vb bilateraal (tweezijdig) symmetrisch, radiaal(straalsgewijs) en assymetrisch
• exoskelet(buitenkant lichaam) en endoskelet (binnen lichaam) of geen skelet
• amoebe maakt schijnvoetjes voor beweging; fagocytose voor voeden
• pantoffeldiertje trilhaartjes; oogdiertje zweephaar;
•weekdieren: tweekleppigen(schelp 2 delen) slakken gedraaid huisje; naaktslakken ooit huisje; inktvis inwendige schelp.
•geleedpotigen: duizendpoten(geheel segmenten); kreeftachtigen(deels segmenten); spinachtigen (geen segmenten); insecten (kop,borststuk,achterlijf) -> groei tijdens vervelling
• metamorfose (vb larve -> pop -> imago = volwassen insect)
• gewervelden: vissen; amfibieën; reptielen; vogels; zoogdieren
♦ evolutie= ontstaan en verandering levensvormen in de loop van zeer lange tijd op aarde
♦ Jean de Lamarck: theorie over evolutie; geleidelijke verandering soort-> verandering tijdens leven geef je door aan nakomelingen.
♦ Charles Darwin’s idee in huidige evolutietheorie = neodarwinisme: diversiteit in genotypen; natuurlijke selectie; soortvorming door reproductieve isolatie.
♦ mutaties: ‘fout’ in natuur + recombinatie= grote diversiteit genotypen-> ook veel fenotypen
♦ natuurlijke selectie: organisme met de beste aanpassing overleven ‘survival of the fittest’
|♦ nieuwe soorten door reproductieve isolatie = enkel voortplanting binnen 1 populatie.
♦ fossielen: versteende overblijfselen organismen of afdruk ervanßonderzoek=paleontologie
♦ ouderdom fossielen met radio-isotopen (halfwaarde tijd)
♦ gesteente met fossielen (soort over groot gebied) ongeveer gelijke ouderdom-> gidsfosielen
♦ homologe organen: organen met zelfde bouwplan(vb vin v. vis; arm v. mens)
♦ analoge organen = organen die toevallige zelfde functie hebben, niet dezelfde grondvormen
♦ rudimentaire organen/rudimenten: ‘resten’ organen. Geen functie meer(vb. heupen slang)
♦ overlevingskans(bepaald genotype> minder/meer overlevingskans); mutaties (idem)
♦ micro-evolutie: verandering genfrequentie populatie; macro = ontstaan nieuwe soorten/groepen
♦ co-evolutie: een evoluerende soort beïnvloedt andere soort die zo ook evolueert.
♦ reproductieve isolatie: populaties afgesneden. Mutaties blijven in 1 populatie. (geografisch)
♦ bloeien/jagen etc.
uit organische stof>eencellige prokaryoot>autotrofe organismen>…>
♦ endosymbiose theorie: theorie over ontstaan cel met organellen à ingesloten bacteriën
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden
L.
L.
hallo
dit klopt geloof ik niet helemaal
want ik heb bvj 1a en dit komt niet overeen met de besproken onderwerpen
9 jaar geleden
Antwoorden