Hoofdstuk 1
Politiek = Gezaghebbende toedeling van waarden
Beleid = het kiezen van doelen en het inzetten van middelen in een bepaalde tijd volgorde
2 Aspecten van beleid:
- Proces van politieke besluitvorming
- De politieke besluiten
Staat = een groep mensen op een bepaald grondgebied die geregeerd worden door een soevereine macht.
Soevereine macht = de hoogste vorm van macht die geen verantwoording aan anderen buiten de staat verschuldigd is.
Overheid = De drager van de soevereine macht.
Belangrijkste kerntaken van de overheid:
- Zorg voor openbare orde en veiligheid
- Zorg voor sociaal-economische zaken
- Zorg voor sociaal-culturele zaken (welzijn, onderwijs, kunst, gezondheid en milieu)
Hoofdstuk 2
Systeemmodel = een schematische voorstelling van zaken die probeert te verklaren via welke fases een bepaald proces altijd verloopt.
Stap 1: Invoer = de eisen en wensen die vanuit de samenleving naar voren worden gebracht.
Stap 2: Omzetting = eisen, wensen en steun vertalen naar politieke besluiten.
1. Agenda vorming: Dingen op de politieke agenda zetten.
- Is de situatie onjuist of zelfs verwerpelijk?
- Komt de situatie vaak voor / roept de situatie veel emoties op?
- Is er een oplossing voor het probleem?
- Komen de eisen langs de sluis- of poortwachters?
- Is er ruimte op de politieke agenda?
2. Beleidsvoorbereiding: verzamelen en analyseren van informatie en het formuleren van adviezen over het te voeren belijd.
3. Beleidsbepaling: Er worden politieke besluiten genomen
Stap 3: Uitvoer = Concrete besluiten
Na dit proces is er nog een feedback. Dat is de wijze hoe er op een besluit wordt gereageerd.
Beleid actief steunen = via opiniebladen etc.
Beleid passief steunen = het uitblijven van protesten
Politiek moet rekening houden met:
- Kenmerken eigen samenleving (bv. Economisch)
- Relaties met andere landen (bv. NAVO)
Omdat er nogal wat kritiek is op het systeem model zijn er nog 2 andere modellen.
Kritiek op systeemmodel:
- Het hoeft niet volgens deze fases te verlopen
- Het geeft geen waardeoordeel over de overheid
- Er kan al een hele strijd geleverd zijn in de invoerfase
- Actiegroepen kunnen de overheid bestrijden
- Het houdt geen rekening met de politieke cultuur
Barrièremodel
Barrière 1 = herkennen van eisen/wensen
Barrière 2 = vergelijken van eisen/wensen
Barrière 3 = beslissen over eisen/wensen
Barrière 4 = uitvoeren van besluiten
Hoofdstuk 3
Democratie = de burgers regeren
Volkssoevereiniteit = regeringsvorm waarbij de macht van de regeerders uiteindelijk afkomstig is van de burgers.
Grondwet = de voornaamste wet in een land
Uitgangspunten Nederlandse democratie:
1. Uiteindelijke macht ligt bij het volk. (actief/passief kiesrecht)
2. Volksvertegenwoordiging is de hoogste macht in het land.
3. Besluitvorming gebeurt altijd met meerderheid v/d stemmen
4. Gelijkwaardigheid van alle mensen in Nederland.
Rechtsstaat = een staat waarin alle burgers tegen de willekeur van de overheid beschermd worden.
Grondrechten = rechten waarin individuele vrijheden van alle burgers tegenover de overheid gewaarborgd worden. (vrijheid van meningsuiting etc.)
Kenmerken rechtsstaat:
- Het bestaan van grondrechten.
- Onafhankelijkheid van de rechterlijke macht
- Openbaarheid van bestuur
- Legaliteitsbeginsel.
Nederland -> Indirecte democratie (ook representatiedemocratie)
Directe democratie gaat via referendum.
Nadelen: mensen hebben geen verstand, duur
Voordelen: democratisch, afstand burgers <-> vertegenwoordigers verkleinen
Parlementair stelsel: Nieuwe regering kan niet regeren zonder het vertrouwen van de volksvertegenwoordiging.
Nederlandse staatshoofd = de koning -> constitutionele monarchie
Kiesstelsels:
- evenredige vertegenwoordiging (6 % stemmen = 6% zetels)
- districtenstelsel (elk district stuurt een vertegenwoordiger)
- meerderheidsstelsel (twee grootste partijen tegen elkaar)
- beperk districtenstelsel (elk district stuurt een aantal vertegenwoordigers)
Voordelen districtenstelsel:
- veel overzichtelijker
- afstand burger <-> politiek kleiner
- mensen kennen hun vertegenwoordiger
Nadelen districtenstelsel:
- geen kleine partijen meer
- niet democratisch
- winnaar kan verliezer zijn
Hoofdstuk 4
Taken staatshoofd:
- contrasigneren
- informateur bepalen (is nu Herman Wijffels van CDA)
- formateur bepalen (wordt premier)
- president van raad van staten
- hoofd regering
SP + GL -> afschaffen koningshuis
D66 -> koningshuis representatieve functie
Regering = alle ministers + de koningin
Kabinet = alle minister samen
Staten Generaal -> 1e en 2e kamer
Formele middelen beide:
- budgetrecht (begroting wijzigen/verwerpen)
- recht om vragen te stellen
- recht van interpellatie (minister naar de kamer roepen)
- recht van enquête (onderzoek instellen)
- recht om moties in te dienen
Formele middelen 2e kamer:
- recht van initiatief (wetsvoorstellen indienen)
- recht van amendement (wetsvoorstellen wijzigen)
Informele middelen beide:
- lobby bij ministers
- overleg met pressiegroepen
- overleg met ambtenaren
- inschakelen massamedia
- druk via partij
Dualisme = verhouding tussen regering en parlement
Monisme = balans van machtsverdeling slaat naar een van beide organen.
Invloed kabinet is groter geworden:
- Regering heeft ook de medewetgevende taak
- Regering beschikt over ambtenarenapparaat met veel specifieke kennis
- Regering sluit regeerakkoord
Regeerakkoord = overeenkomst tussen de regering en de regeringspartijen, gemaakt tijdens de formatie, waarin de grote lijnen van het beleid van de komende regeerperiode zijn vastgelegd.
Mogelijkheden invloed kabinet te vergroten:
- specialisten in de kamerfracties
- commissies in de kamer maken
- beleid in nota’s verwoorden
Coalitie = een samenwerkingsverband van meerdere partijen
De coalitie was CDA, D66, VVD
D66 is er uit gestapt.
Waarschijnlijke nieuwe coalitie: CU, CDA, PVDA (circa 80 zetels)
Hoofdstuk 5
Ambtenaren worden ook wel de vierde macht genoemd.
Knelpunten bureaucratie:
- veel regels leiden tot traagheid
- ondoorzichtigheid
- verkoring
Adviesorganen = moet ambtelijke colleges die tot taak hebben het kabinet of individuele ministers te adviseren over het te voeren beleid.
Administratieve rechtspraak = rechtspraak over geschillen met overheid.
- Raad van Staten: hoogste adviescollege in ons land. Staatshoofd is de voorzitter, Willem Alexander is de ondervoorzitter. Raad van Staten geef over alle wetsvoorstellen advies. Politieke partijen moeten er niet naar luisteren.
- Sociaal Economische Raad: Samengesteld ut, vertegenwoordigers van de werkgevers, de werknemers en de overheid. Ze adviseren over het sociaal economische beleid.
Planbureaus: wetenschappelijke instellingen die kennis en inzichten moeten aanreiken ter onderbouwing van het te voeren beleid.
- Centraal Plan Bureau (bestudeert het sociaaleconomische terrein)
- Sociaal-cultureel Planbureau (bestudeert het sociaal-culturele terrein)
Hoofdstuk 6
Functies politieke partijen:
1. communicatiefunctie: de burgers hun standpunten en ideeën vertellen
2. selectiefunctie: politieke kandidaten selecteren
3. integratiefunctie: wensen selecteren en aanpassen naar eigen idee.
4. participatiefunctie: mensen te interesseren voor deelname aan politieke processen.
5. articulatiefunctie: eisen en wensen naar voren brengen
Functies massamedia:
1. informatiefunctie: mensen informeren over beleid
2. opiniërende functie: standpunten doorgeven aan burger/politiek
3. commentaarfunctie: mensen aan het denken zetten door middel van commentaar.
4. controlefunctie: politiek door deskundige te laten volgen.
5. agendafunctie: aandacht besteden aan problemen zodat het op de agenda komt.
Hoofdstuk 7
Politieke participatie:
- Electorale Participatie: burgers kunnen stemmen
- Conventionele Participatie: lid zijn van politieke partij. Lid zijn van pressiegroepen/belangengroepen. Politici benaderen via brieven.
- Protestparticipatie: demonstraties, handtekeningen, boycot.
Protest:
1. legitiem protest (volgens de wet)
2. non-coöperatie (niet stemmen etc.)
3. geweldloze directe actie (vredeskampen etc.)
4. burgerlijke ongehoorzaamheid (wet overtreden, openbaar, algemeen belang)
5. geweldloze weerbaarheid (stelen, dus stiekem)
6. burgerlijk verzet (geweld tegen mensen)
7. gewapend verzet (terreur)
8. rebellie (opstand van het leger)
9. revolutionair verzet (gewelddadige machtsovername)
Politieke interesse:
- een mens is een sociaal wezen. Geen macht weggeven
- ieder weet zijn eigen belang
- anders gaan alleen de politici beslissen
Politieke desinteresse:
- onwetendheid
- dreiging
- politiek is nutteloos
- gebrek aan stimulansen
- tevredenheid met de gang van zaken
Hoofdstuk 8
Pressiegroepen= groeperingen die geen politieke partij of publiekrechtelijk orgaan zijn en die op basis van gemeenschappelijke belangen en/of uitgangspunten politieke invloed trachten uit te oefen.
- Belangenorganisaties
- Actiegroepen
Belangenorganisaties:
- goed georganiseerd
- voordelen lidmaatschap
- permanent karakter
- one-issue
Actiegroepen:
- bepaalde tijd (let op, Greenpeace is permanent!)
- minder goed georganiseerd
- one-issue
Sociale bewegingen:
- belangenorganisaties en actiegroepen samen
- voor vrede, milieu enz.
Strategie pressiegroepen:
- wat wordt er beoogd met de actie?
- Op wie is de beïnvloeding gericht?
- Welke beïnvloedingsmogelijkheden heeft de pressiegroep?
Macht:
- Macht gebaseerd op de wet
- “Samen sterk”
- “Kennis is macht”
- Geweld gebruiken
- Charismatisch gezag
- Bezitten van sleutelpositie
Hoofdstuk 9
Bezwaren op democratische structuur:
- kiezers hebben geen rechtstreekse invloed op het de vorming van het kabinet / kiezen van premier.
- Tussen verkiezingen in geen inspraak
- Invloed parlement op regering en ambtenaarapparaat is beperkt.
- Tegenstelling wensen v/d bevolking <-> parlement
- Te moeilijke termen
- Afstand kiezer <-> gekozenen is te groot
Knelpunten Politiek systeem:
- Bureaucratie zorgt voor vertragende werking.
- Wetgeving moet altijd behandeld worden door twee kamers.
- Beleid is ondoorzichtig door uitgebreide regelgeving.
Bezwaren:
- Samenleving over bepaalde kwestie grondig verdeeld
- Politieke wensen kosten geld.
- Het beleid wordt te vaak in gesloten circuits gemaakt.
Verbetering!
- referendum (volk meer invloed) d66 is voor corrigerend referendum
- gekozen formateur (volk invloed in kabinetsformatie) d66
- gekozen burgemeester (meer invloed)
- parlement moet eigen mogelijkheden vergroten.
- Beperkt districtenstelsel (volk kent vertegenwoordiger) d66
- Afschaffing 1e kamer (gekozen door prov. Staten dus niet democratisch. Hij is duur en onnodig. De 1e kamer is wel verstandig en controleert alles!)
- Invoering kiesdrempel (politiek wordt overzichtelijker. Je verliest de kleine partijen!
Hoofdstuk 10
Politieke cultuur:
1. Politieke structuren en omgangsregels van actoren.
2. Het politieke proces.
3. De inhoud van het overheidsbeleid.
Politieke Partijen
CU – Arie Slob – 6 zetels – confessioneel – progressief - links
CDA – Pieter van Geel – 41 zetels – confessioneel – progressief - links
SGP - Bas van der Vlies – 2 zetels – confessioneel – conservatief - rechts
SP - Jan Marijnissen – 25 zetels – socialisme – progressief - links
GL - Femke Halsema – 7 zetels - socialisme – progressief – links
PVDA – Jacques Tichelaar – 33 zetels – socialisme – progressief – links
VVD – Mark Rutte – 22 zetels – liberalisme – conservatief – rechts
PVV – Geert Wilders – 9 zetels – extreem rechts – conservatief - rechts
D66 - Alexander Pechtold – 3 zetels – socialisme/liberalisme – progressief - rechts
Confessioneel = geloof
Socialisme = gelijkheid, niet tevreden > kijken naar de toekomst
Liberalisme = vrijheid
Extreem Rechts = reactionair, niet tevreden > kijken naar verleden.
Corporatieve staatopvatting, staat = lichaam. Hoofd -> leiden -> beschermen met geweld.
Conservatief = laten zoals het is
Progressief = maatschappij verbeteren
Liberale visie:
- individuele vrijheid
- staat moet grondrechten aan burger garanderen
- staat moet zich niet bemoeien met economie
- VVD (Telegraaf + Elsvier, AVRO + TROS)
- D66 (NRC + HP/De Tijd)
Sociaaldemocratische visie:
- Gemeenschap is belangrijk dan individu
- Intensieve overheidsbemoeienis
- Gelijkwaardigheid en democratisering
- PVDA (Volkskrant, Vrij Nederland en de VARA)
- Ook Groenlinks en SP
Christendemocratische visie
- christelijk geloof als inspiratiebron voor politiek handelen.
- Verantwoordelijke samenleving.
- Overheid moet zorg besteden aan de zwakkeren in de samenleving.
- Niet alleen protestantse kerken maar ook katholieken kerken (subsidiariteitsbeginsel)
- Rentmeesterschap
- Taak overheid groter dan liberalen maar kleiner dan sociaal democraten.
- CDA (katholieke volkspartij, anti revolutionaire partij en christelijk historische unie) (Trouw en KRO en NCRV)
Rechts extremistische visie
- verzet tegen de democratie
- Ideeën van fascisme.
- Ongelijkwaardigheid van mensen
- Centraal leiderschap
- Sterk nationalisme
- Overheid moet het sociale leven beheersen.
- Geweld wordt vaak verheerlijkt.
- CP + CD + PVdV
Ecologische visie
- het milieu staat centraal
- ecologische waarden zijn belangrijker dan economische waarden
- er moeten kleinschalige milieuvriendelijke productieprocessen komen.
- Werken marktmechanisme moet beperkt worden
- GL (psp + ppr + evangelische volkspartij + communistische partij Nederland)
Orthodox Christelijke visie
- tegen doodstraf en crematie
- bijbel is grondslag voor al het handelen
- samenleving inrichten naar normen uit de Bijbel.
- Vrouwen hebben minder rechten volgens de Bijbel.
- SGP, GPV, RPF
Pragmatische Visie
- binden zich niet aan 1 ideologie
- elk probleem wordt apart bekeken
- links-liberaal (kan dus met pvda en vvd)
One issue partijen
- AOV (voor ouderen)
- Unie 55+
- Pvdd
Politiek = Gezaghebbende toedeling van waarden
Beleid = het kiezen van doelen en het inzetten van middelen in een bepaalde tijd volgorde
2 Aspecten van beleid:
- Proces van politieke besluitvorming
- De politieke besluiten
Staat = een groep mensen op een bepaald grondgebied die geregeerd worden door een soevereine macht.
Soevereine macht = de hoogste vorm van macht die geen verantwoording aan anderen buiten de staat verschuldigd is.
Overheid = De drager van de soevereine macht.
- Zorg voor openbare orde en veiligheid
- Zorg voor sociaal-economische zaken
- Zorg voor sociaal-culturele zaken (welzijn, onderwijs, kunst, gezondheid en milieu)
Hoofdstuk 2
Systeemmodel = een schematische voorstelling van zaken die probeert te verklaren via welke fases een bepaald proces altijd verloopt.
Stap 1: Invoer = de eisen en wensen die vanuit de samenleving naar voren worden gebracht.
Stap 2: Omzetting = eisen, wensen en steun vertalen naar politieke besluiten.
1. Agenda vorming: Dingen op de politieke agenda zetten.
- Is de situatie onjuist of zelfs verwerpelijk?
- Komt de situatie vaak voor / roept de situatie veel emoties op?
- Is er een oplossing voor het probleem?
- Komen de eisen langs de sluis- of poortwachters?
- Is er ruimte op de politieke agenda?
2. Beleidsvoorbereiding: verzamelen en analyseren van informatie en het formuleren van adviezen over het te voeren belijd.
3. Beleidsbepaling: Er worden politieke besluiten genomen
Na dit proces is er nog een feedback. Dat is de wijze hoe er op een besluit wordt gereageerd.
Beleid actief steunen = via opiniebladen etc.
Beleid passief steunen = het uitblijven van protesten
Politiek moet rekening houden met:
- Kenmerken eigen samenleving (bv. Economisch)
- Relaties met andere landen (bv. NAVO)
Omdat er nogal wat kritiek is op het systeem model zijn er nog 2 andere modellen.
Kritiek op systeemmodel:
- Het hoeft niet volgens deze fases te verlopen
- Het geeft geen waardeoordeel over de overheid
- Er kan al een hele strijd geleverd zijn in de invoerfase
- Actiegroepen kunnen de overheid bestrijden
- Het houdt geen rekening met de politieke cultuur
Barrièremodel
Barrière 1 = herkennen van eisen/wensen
Barrière 2 = vergelijken van eisen/wensen
Barrière 4 = uitvoeren van besluiten
Hoofdstuk 3
Democratie = de burgers regeren
Volkssoevereiniteit = regeringsvorm waarbij de macht van de regeerders uiteindelijk afkomstig is van de burgers.
Grondwet = de voornaamste wet in een land
Uitgangspunten Nederlandse democratie:
1. Uiteindelijke macht ligt bij het volk. (actief/passief kiesrecht)
2. Volksvertegenwoordiging is de hoogste macht in het land.
3. Besluitvorming gebeurt altijd met meerderheid v/d stemmen
4. Gelijkwaardigheid van alle mensen in Nederland.
Rechtsstaat = een staat waarin alle burgers tegen de willekeur van de overheid beschermd worden.
Grondrechten = rechten waarin individuele vrijheden van alle burgers tegenover de overheid gewaarborgd worden. (vrijheid van meningsuiting etc.)
Kenmerken rechtsstaat:
- Onafhankelijkheid van de rechterlijke macht
- Openbaarheid van bestuur
- Legaliteitsbeginsel.
Nederland -> Indirecte democratie (ook representatiedemocratie)
Directe democratie gaat via referendum.
Nadelen: mensen hebben geen verstand, duur
Voordelen: democratisch, afstand burgers <-> vertegenwoordigers verkleinen
Parlementair stelsel: Nieuwe regering kan niet regeren zonder het vertrouwen van de volksvertegenwoordiging.
Nederlandse staatshoofd = de koning -> constitutionele monarchie
Kiesstelsels:
- evenredige vertegenwoordiging (6 % stemmen = 6% zetels)
- districtenstelsel (elk district stuurt een vertegenwoordiger)
- meerderheidsstelsel (twee grootste partijen tegen elkaar)
- beperk districtenstelsel (elk district stuurt een aantal vertegenwoordigers)
- veel overzichtelijker
- afstand burger <-> politiek kleiner
- mensen kennen hun vertegenwoordiger
Nadelen districtenstelsel:
- geen kleine partijen meer
- niet democratisch
- winnaar kan verliezer zijn
Hoofdstuk 4
Taken staatshoofd:
- contrasigneren
- informateur bepalen (is nu Herman Wijffels van CDA)
- formateur bepalen (wordt premier)
- president van raad van staten
- hoofd regering
SP + GL -> afschaffen koningshuis
D66 -> koningshuis representatieve functie
Regering = alle ministers + de koningin
Kabinet = alle minister samen
Staten Generaal -> 1e en 2e kamer
Formele middelen beide:
- budgetrecht (begroting wijzigen/verwerpen)
- recht van interpellatie (minister naar de kamer roepen)
- recht van enquête (onderzoek instellen)
- recht om moties in te dienen
Formele middelen 2e kamer:
- recht van initiatief (wetsvoorstellen indienen)
- recht van amendement (wetsvoorstellen wijzigen)
Informele middelen beide:
- lobby bij ministers
- overleg met pressiegroepen
- overleg met ambtenaren
- inschakelen massamedia
- druk via partij
Dualisme = verhouding tussen regering en parlement
Monisme = balans van machtsverdeling slaat naar een van beide organen.
Invloed kabinet is groter geworden:
- Regering heeft ook de medewetgevende taak
- Regering beschikt over ambtenarenapparaat met veel specifieke kennis
- Regering sluit regeerakkoord
Mogelijkheden invloed kabinet te vergroten:
- specialisten in de kamerfracties
- commissies in de kamer maken
- beleid in nota’s verwoorden
Coalitie = een samenwerkingsverband van meerdere partijen
De coalitie was CDA, D66, VVD
D66 is er uit gestapt.
Waarschijnlijke nieuwe coalitie: CU, CDA, PVDA (circa 80 zetels)
Hoofdstuk 5
Ambtenaren worden ook wel de vierde macht genoemd.
Knelpunten bureaucratie:
- veel regels leiden tot traagheid
- ondoorzichtigheid
- verkoring
Adviesorganen = moet ambtelijke colleges die tot taak hebben het kabinet of individuele ministers te adviseren over het te voeren beleid.
Administratieve rechtspraak = rechtspraak over geschillen met overheid.
- Raad van Staten: hoogste adviescollege in ons land. Staatshoofd is de voorzitter, Willem Alexander is de ondervoorzitter. Raad van Staten geef over alle wetsvoorstellen advies. Politieke partijen moeten er niet naar luisteren.
Planbureaus: wetenschappelijke instellingen die kennis en inzichten moeten aanreiken ter onderbouwing van het te voeren beleid.
- Centraal Plan Bureau (bestudeert het sociaaleconomische terrein)
- Sociaal-cultureel Planbureau (bestudeert het sociaal-culturele terrein)
Hoofdstuk 6
Functies politieke partijen:
1. communicatiefunctie: de burgers hun standpunten en ideeën vertellen
2. selectiefunctie: politieke kandidaten selecteren
3. integratiefunctie: wensen selecteren en aanpassen naar eigen idee.
4. participatiefunctie: mensen te interesseren voor deelname aan politieke processen.
5. articulatiefunctie: eisen en wensen naar voren brengen
Functies massamedia:
1. informatiefunctie: mensen informeren over beleid
2. opiniërende functie: standpunten doorgeven aan burger/politiek
3. commentaarfunctie: mensen aan het denken zetten door middel van commentaar.
5. agendafunctie: aandacht besteden aan problemen zodat het op de agenda komt.
Hoofdstuk 7
Politieke participatie:
- Electorale Participatie: burgers kunnen stemmen
- Conventionele Participatie: lid zijn van politieke partij. Lid zijn van pressiegroepen/belangengroepen. Politici benaderen via brieven.
- Protestparticipatie: demonstraties, handtekeningen, boycot.
Protest:
1. legitiem protest (volgens de wet)
2. non-coöperatie (niet stemmen etc.)
3. geweldloze directe actie (vredeskampen etc.)
4. burgerlijke ongehoorzaamheid (wet overtreden, openbaar, algemeen belang)
5. geweldloze weerbaarheid (stelen, dus stiekem)
6. burgerlijk verzet (geweld tegen mensen)
7. gewapend verzet (terreur)
8. rebellie (opstand van het leger)
9. revolutionair verzet (gewelddadige machtsovername)
Politieke interesse:
- ieder weet zijn eigen belang
- anders gaan alleen de politici beslissen
Politieke desinteresse:
- onwetendheid
- dreiging
- politiek is nutteloos
- gebrek aan stimulansen
- tevredenheid met de gang van zaken
Hoofdstuk 8
Pressiegroepen= groeperingen die geen politieke partij of publiekrechtelijk orgaan zijn en die op basis van gemeenschappelijke belangen en/of uitgangspunten politieke invloed trachten uit te oefen.
- Belangenorganisaties
- Actiegroepen
Belangenorganisaties:
- goed georganiseerd
- voordelen lidmaatschap
- permanent karakter
- one-issue
Actiegroepen:
- minder goed georganiseerd
- one-issue
Sociale bewegingen:
- belangenorganisaties en actiegroepen samen
- voor vrede, milieu enz.
Strategie pressiegroepen:
- wat wordt er beoogd met de actie?
- Op wie is de beïnvloeding gericht?
- Welke beïnvloedingsmogelijkheden heeft de pressiegroep?
Macht:
- Macht gebaseerd op de wet
- “Samen sterk”
- “Kennis is macht”
- Geweld gebruiken
- Charismatisch gezag
- Bezitten van sleutelpositie
Hoofdstuk 9
Bezwaren op democratische structuur:
- kiezers hebben geen rechtstreekse invloed op het de vorming van het kabinet / kiezen van premier.
- Tussen verkiezingen in geen inspraak
- Tegenstelling wensen v/d bevolking <-> parlement
- Te moeilijke termen
- Afstand kiezer <-> gekozenen is te groot
Knelpunten Politiek systeem:
- Bureaucratie zorgt voor vertragende werking.
- Wetgeving moet altijd behandeld worden door twee kamers.
- Beleid is ondoorzichtig door uitgebreide regelgeving.
Bezwaren:
- Samenleving over bepaalde kwestie grondig verdeeld
- Politieke wensen kosten geld.
- Het beleid wordt te vaak in gesloten circuits gemaakt.
Verbetering!
- referendum (volk meer invloed) d66 is voor corrigerend referendum
- gekozen formateur (volk invloed in kabinetsformatie) d66
- gekozen burgemeester (meer invloed)
- parlement moet eigen mogelijkheden vergroten.
- Beperkt districtenstelsel (volk kent vertegenwoordiger) d66
- Invoering kiesdrempel (politiek wordt overzichtelijker. Je verliest de kleine partijen!
Hoofdstuk 10
Politieke cultuur:
1. Politieke structuren en omgangsregels van actoren.
2. Het politieke proces.
3. De inhoud van het overheidsbeleid.
Politieke Partijen
CU – Arie Slob – 6 zetels – confessioneel – progressief - links
CDA – Pieter van Geel – 41 zetels – confessioneel – progressief - links
SGP - Bas van der Vlies – 2 zetels – confessioneel – conservatief - rechts
SP - Jan Marijnissen – 25 zetels – socialisme – progressief - links
GL - Femke Halsema – 7 zetels - socialisme – progressief – links
PVDA – Jacques Tichelaar – 33 zetels – socialisme – progressief – links
VVD – Mark Rutte – 22 zetels – liberalisme – conservatief – rechts
D66 - Alexander Pechtold – 3 zetels – socialisme/liberalisme – progressief - rechts
Confessioneel = geloof
Socialisme = gelijkheid, niet tevreden > kijken naar de toekomst
Liberalisme = vrijheid
Extreem Rechts = reactionair, niet tevreden > kijken naar verleden.
Corporatieve staatopvatting, staat = lichaam. Hoofd -> leiden -> beschermen met geweld.
Conservatief = laten zoals het is
Progressief = maatschappij verbeteren
Liberale visie:
- individuele vrijheid
- staat moet grondrechten aan burger garanderen
- staat moet zich niet bemoeien met economie
- VVD (Telegraaf + Elsvier, AVRO + TROS)
- D66 (NRC + HP/De Tijd)
Sociaaldemocratische visie:
- Gemeenschap is belangrijk dan individu
- Intensieve overheidsbemoeienis
- Gelijkwaardigheid en democratisering
- PVDA (Volkskrant, Vrij Nederland en de VARA)
Christendemocratische visie
- christelijk geloof als inspiratiebron voor politiek handelen.
- Verantwoordelijke samenleving.
- Overheid moet zorg besteden aan de zwakkeren in de samenleving.
- Niet alleen protestantse kerken maar ook katholieken kerken (subsidiariteitsbeginsel)
- Rentmeesterschap
- Taak overheid groter dan liberalen maar kleiner dan sociaal democraten.
- CDA (katholieke volkspartij, anti revolutionaire partij en christelijk historische unie) (Trouw en KRO en NCRV)
Rechts extremistische visie
- verzet tegen de democratie
- Ideeën van fascisme.
- Ongelijkwaardigheid van mensen
- Centraal leiderschap
- Sterk nationalisme
- Overheid moet het sociale leven beheersen.
- Geweld wordt vaak verheerlijkt.
- CP + CD + PVdV
- het milieu staat centraal
- ecologische waarden zijn belangrijker dan economische waarden
- er moeten kleinschalige milieuvriendelijke productieprocessen komen.
- Werken marktmechanisme moet beperkt worden
- GL (psp + ppr + evangelische volkspartij + communistische partij Nederland)
Orthodox Christelijke visie
- tegen doodstraf en crematie
- bijbel is grondslag voor al het handelen
- samenleving inrichten naar normen uit de Bijbel.
- Vrouwen hebben minder rechten volgens de Bijbel.
- SGP, GPV, RPF
Pragmatische Visie
- binden zich niet aan 1 ideologie
- elk probleem wordt apart bekeken
- links-liberaal (kan dus met pvda en vvd)
One issue partijen
- AOV (voor ouderen)
- Unie 55+
- Pvdd
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden