Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Kind en burger

Beoordeling 7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 4367 woorden
  • 22 februari 2007
  • 10 keer beoordeeld
Cijfer 7
10 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Geschiedenis §1 De republiek der zeven verenigde Nederlanden Nederland was tijdens de zeven verenigde Nederlanden verdeeld in 2 staten. Ze vormden geen eenheid maar een statenbond. Er waren grote verschillen tussen de landen wat betreft bestuur, taal en handels praktijk. Ook de godsdienst is verschillend. 40% is katholiek en ongeveer de helft behoort tot de refo kerk. Dit werd verdraagzaam bevonden omdat in de gouden eeuw de verdraagzaamheid gunstig was voor handel en nijverheid. Er was wel een verbondenheid. De tachtigjarige oorlog en de stadhouders van het huis van Oranje gaven een gevoel van samenhorigheid. In de republiek was er een standenmaatschappij. Je werd daarin geboren en kon er daarna ook amper meer uitkomen. • de gegoede burgerij (10% vd bevolking…waren rijke stinkers) • de kleine burgerij (25 % vd bevolking…winkeliers en ambachtslieden) • Volksklasse (60-70%...vaste arbeiders, knechten, weklieden enz.) • Bedeelden (mensen die leefden vd bedeling) De mensen vonden de standenmaatschappij eigenlijk gewoon. Het was er nou eenmaal en het was vast de wil van God. Het ging geweldig met de republiek, maar in de 18e eeuw ging het economisch fout. Engeland en Frankrijk gingen hun handel meer beschermen en nam het aandeel van de republiek in de internationale handel af. Hierdoor verarmde de dichtbevolkte steden. vb
Napoleon beheerste in 1800 het Europese vasteland. Engeland en hij waren als water en vuur dus was Nederlandse scheepvaart onmogelijk. Ook veroverde Engeland alle NL’se koloniën. Door dit alles verschoof het zwaartepunt weer naar de landbouw

De paupers was een deel van de volksklasse die in grote armoede leefden. Ze zwierven door het land en werden als grote bedreiging gezien. • Zij zouden in verzet kunnen komen tegen hun schrijnende armoede • De beeldvorming over hun levensstijl was ook angstaanjagend § 2 Patriotten beïnvloed door de Verlichting De voornaamste denkbeelden van de Verlichting waren: • Mensen zijn van nature vrij en gelijk en hebben “mensenrechten” • De macht moet niet in handen zijn van een vorst, maar van het volk • Mensen kunnen door opvoeding en onderwijs meer kennis krijgen en tot redelijk denken worden gebracht. De Nederlandse aanhangers van de Verlichting noemde zichzelf Patriotten. Patriotten waren vooral te vinden in de gegoede en kleine burgerij. De patriotten vonden het leren “heilig”. Eigenlijk alle moeilijke vraagstukken konden worden opgelost door kennis en opvoeding. Ook namen de verlichte burgers concrete initiatieven. Prijsvragen werden gehouden en de Maatschappij tot Nut van ’t algemeen werd opgericht. De werkwijze van het Nut waren: • Politiek neutraal zijn. • Gedecentraliseerde organisatie • Burgers stimuleren op eigen kosten het leven van arme landgenoten te verbeteren § 3 Patriottische opvattingen over burgerschap Wat nieuw was aan de debatten van de verlichte patriotten was het feit dat ze op nationaal niveau werden gehouden en deze het hele land aangingen. Dus voor iedereen! Het ideale burgerschapsideaal moest dan ook zo: • Burgers moesten het algemene belang voorop stellen en dus niet het eigenbelang • Burgers moesten een actieve rol spelen in de samenleving. Ze moesten deugdzaam, verdraagzaam redelijk en godsvrucht centraal staan. Er was onder de patriotten zelf wel wat onenigheid: • Zij wilden dat politieke gezagdragers voortaan gekozen zouden worden, maar zij verschilden onderling van mening over wie precies kiesrecht moest krijgen. • Zij wilden meer nationale verbondenheid maar terwijl sommige patriotten een nationale staat wilden, wilden andere de gewesten in hoge mate zelfstandig laten blijven. Maar de kritiek ging verder en werd concreter. De kritiek richtte zich vooral op Willem de 5e en zijn aanhangers. De patriotten vonden dat de politieke en militaire macht van de stadhouder beperkt moest worden. Ook de regenten konden volgens hen niks goed doen. Er moest een einde komen aan de vriendjespolitiek en corruptie van de regenten. § 4 De Bataafse republiek: eenheidsstaat en natievorming De patriotten richtten kleine legertjes op om steden en gewesten te veroveren. Koning van Pruissen(familie van Willem 5e ) vond dit niet zo’n goed idee dus greep in 1787 in. De kleine legertjes werden verslagen en duizenden patriotten vluchten naar zuidelijk Nederland en daarna naar Noord-Frankrijk. Door de Franse Revolutie keerden de kansen van de patriotten. De Franse revolutionairen verklaarden de oorlog aan alle vorsten, en ook aan Willem 5. In 1795 rukte een Frans leger naar de republiek op en jaagde Willem weg. Met de Franse hulp kwamen de patriotten overal aan de macht en riepen de Bataafse Republiek uit. Dit wordt ook wel de fluwelen revolutie genoemd omdat er geen bloed vergieten aan te pas kwam. Door de revolutie konden de patriotten hun opvattingen doorvoeren. Alleen kwam er weer onenigheid. Hoe moest de invloed van het volk geregeld zijn? En moest Nederland een eenheidsstaat worden? De voorstanders van een eenheidsstaat hakten de knoop door in 1798. Zij pleegden 2 staatsgrepen gesteund door de fransen(die wilde een sterke bondgenoot). Hierdoor werd nog in dat zelfde jaar Nederland een eenheidsstaat. Eenheidsstaat: een staat met een centrale regering en wetten die in het hele land hetzelfde zijn. In een eenheidsstaat hoort natuurlijk een grondwet en dit zijn de kenmerken die in de nieuwe grondwet stonden: * Er kwam een sterk gecentraliseerd gezag - Parlement kreeg de wetgevende macht - Centrale regering kreeg de uitvoerende macht - Autonomie werd afgeschaft * Denkbeelden van de verlichting namen een belangrijke plaats in - Het volk kreeg politieke invloed - De rechten van de burgers werden vastgelegd - Gelijkheid voor de wet
Het laatste punt had grote gevolgen voor de maatschappij. Alle godsdiensten werden in principe als volwaardige burgers gezien. Ook de standenmaatschappij werd formeel afgeschaft. Er kwam ook een scheiding van kerk en staat en er was dus geen bevoorrechte kerk meer. De politieke invloed van het volk werd echter snel beperkt. De grondwet werd herzien waardoor de regering meer en het parlement minder macht kreeg. Ook werd het censuskiesrecht ingevoerd. Dit hield in dat alleen mannen die veel belasting betaalden het kiesrecht hielden. Nederland kwam steeds meer onder Frans toezicht te staan en in 1800 werd het zelfs sterk overheerst. In 1806 vond napoleon het genoeg en maakte een einde aan de Bataafse Republiek. Hij benoemde zijn broer Lodewijk tot koninkrijk Holland. In 1810 lijfde hij Nederland in bij Frankrijk. Er werd echter een begin gemaakt met natievorming. (gemeenschapsgevoel in de samenleving) Dit gebeurde op de volgende terreinen: Cultuur en Taal
Koninklijke Bieb, Het Rijksmuseum en de standaardisatie van de Nederlandse taal ( Hollands dialect) Onderwijs

Lager onderwijs werd wettelijk geregeld in de schoolwet van 1806
Armenzorg
Sociaaleconomische wantoestanden bestrijden
Standaardisatie van munt maten en gewicht
Gulden, meter en kilogram
Uniformering van de rechtspraak
Landelijke wetboeken, Nederlanders een definitieve naam en ingeschreven in de burgerlijke stand
Nationaal belastingstelsel §5 Het koninkrijk der Nederlanden Na napoleons trip naar Rusland werd zijn leger verslagen waardoor de Fransen in Nederland op de vlucht sloegen. Daarom werd de zoon van de inmiddels overleden Willem 5 gevraagd om soeverein vorst te worden. Na de nederlaag van Napoleon werden de grenzen van Europa opnieuw opgetrokken. De noordelijke en zuidelijke Nederlanden werden samengevoegd tot een staat. De staat werd een constitutionele monarchie (een koninkrijk met een grondwet) Daardoor werd de nieuwe vorst Willem nu Koning Willem 1. Door de nieuwe grondwet kreeg Willem veel politieke macht. Ondanks de samenvoeging van noord en zuid waren er grote verschillen. Zuid sprak voor een deel Frans en was overwegend katholiek. Ook had het liberalisme er veel meer aanhang. De economische ontwikkeling van de 2 gebieden was ook erg verschillend. Door deze verschillen kwamen er verschillende discussies over onderwijs, burgerschap en samenleving. Koning Willem dacht het op zijn manier goed te doen maar moest enerzijds doorgaan met de natievorming en anderzijds proberen om er 1 natie van te maken. Willem deed erg z’n best en voerde een cultuurpolitiek in. De nadruk kwam te liggen op: • gemeenschappelijke zeden en gebruiken • De nationale geschiedenis • Het gebruik van de Nederlandse taal
Noord en zuid ging uiteindelijk toch niet goed samen en de zuidelijke Nederlanden scheidde zich af. En daar was de nieuwe staat België. Door deze scheiding wijzigde de koning zijn cultuurpolitiek. Hij ging nu de nadruk leggen op de protestants-christelijke geloofsovertuiging van de meerderheid van Nederland. In de omringende landen was de industrialisatie al aardig op gang gekomen maar Nederland bleef achter. Vooral in Noordelijk Nederland stagneerde de economie. Willem probeerde daardoor te investeren in de infrastructuur om werkgelegenheid te scheppen. Ook na de scheiding van België kwam in Nederland de industrialisatie nauwelijks op gang. Met de landbouw ging het echter weer erg goed, maar ook de boeren vervielen in armoede. Door de “zwarte jaren” ging het verschrikkelijk slecht met Nederland en leidde dit tot sociale achteruitgang. Door dit alles gold voor de volksklasse het gezinsmodel en de armoedecyclus. Kinderen uit gezinnen moesten al vanaf jonge leeftijd werken om te kunnen bijdragen aan het gezinsinkomen. Armoedecyclus houdt in dat armoede van generatie op generatie word doorgegeven. Kinderen konden, doordat zei al vroeg moesten werken, niet naar school en leerden geen vak. Zo bleven de kinderen van de kinderen ook “dom” en bleef het zo door gaan.
Hoofdstuk 2 Hierin gaan ze dieper in op de verandering in opvoeding en onderwijs (1795-1848) John Locke, een schrijver uit die tijd, was helemaal in. De opvattingen van hem hadden dan ook de meeste invloed. Volgens Locke waren kinderen niet van nature tot het slechte geneigd, maar vormbaar in hun gedrag. Goed gedrag moest dan ook worden beloond. Dit zou leiden tot burgerlijke en deugdzame kinderen d.m.v. onderwijs. Overal waren dan ook scholen te vinden, zelfs op het platteland. Ook in scholen kon je de standenmaatschappij terugvinden. • Kinderen van “gewone” burgers gingen naar de stadsscholen die werden gefinancierd door de plaatselijke overheid. • Kinderen van arme ouders gingen naar een armenschool waarbij geen geld hoefde te worden betaald. • Kinderen uit rijke gezinnen gingen meestal naar particuliere scholen. De ouders moesten dit helemaal zelf betalen.(maar dan hadden ze ook geld genoeg voor) Volgens de Verlichters moesten kinderen dus goed leren om zich goed te ontwikkelen. Maar volgens de Verlichters waren er echter nog wat problemen die dit in de weg stonden: • De gebouwen waren te krap • Onderwijzers verdienen te weinig en waren slecht opgeleid • In het onderwijs ging het vooral om lezen en uit het hoofd leren. Het leesonderwijs was eigenlijk alleen maar bedoeld om de Bijbel te kunnen lezen. Wilde je meer zoals rekenen, dan moest je daar meer schoolgeld voor betalen. Toch werd het rekenboek steeds “beroemder”. Het was namelijk van groot belang voor de toekomstige winkeliers en kooplieden. Er waren nog veel meer slechte verhalen over het onderwijs: • Er werden vaak lijfstraffen toegepast om de orde te handhaven. • Scholen waren meestal eenmansbedrijven waardoor er maar 1 onderwijzer voor de hele school was. • Het onderwijs was hoofdelijk waardoor iedereen het voor zich zelf moest doen. De leraar had geen tijd om het aan iedereen uit te leggen. In die tijd hadden ze nog nooit gehoord van lestijden en leerprogramma’s. De leerlingen brachten hun eigen boekjes mee en mochten dan gaan zitten werken. Een paar maanden niet komen was absoluut niet erg. Je ging gewoon weer verder als je terug was. Dit kwam veel ouders erg goed uit. De Verlichters keurde vooral het hoofdelijk onderwijs af. Kinderen moesten met en van elkaar leren. Het schepte wanorde en was niet effectief. Daarom wilde ze klassikaal onderwijs. Ze dachten dat kinderen in groepsverband met elkaar zouden wedijveren om de beste prestaties te leveren. De leerlingen zouden dan ook leren leven als individu in een groter geheel en kon de leraar de stof beter uitleggen. §2 De Bataafse Republiek reorganiseert het onderwijs. De Bataafse republiek wilde dat alle kinderen naar school moesten en een hervorming van het lager onderwijs. Onderwijs was er namelijk om: • Moreel verval tegen te gaan en de “volkskracht” te herstellen • Verlicht burgerschap bij te brengen • Een nationale eenheid te stimuleren
In 1799 kwam dan ook de 1e onderwijsmaatregel. Er werd een minister van Nationale Opvoeding aangesteld om de onderwijsvorming tot stand te brengen. Dit kon niet zomaar gerealiseerd worden, omdat er van alles geregeld moest worden zoals een bestuur, wetten enz. Toen de politieke situatie iets was gestabiliseerd kon de 1e onderwijswet, de schoolwet van 1806, tot stand komen. Dit moest er gebeuren: Democratisering: Zoveel kinderen uit de laagste positie moesten naar school om volksopvoeding te krijgen. Modernisering: Er werden eisen gesteld aan de gebouwen, leerstof, leermiddelen enz. Onderwijzers moesten klassikaal onderwijs gaan geven. De scholen moesten een “algemeen christelijk” karakter hebben. (dus niet van 1 bepaalde kerk) Lijfstraffen werden verboden
Controle van overheidswege: Het onderwijs stond onder nationaal toezicht door schoolopzieners
Oprichting van nieuwe scholen was verboden zonder toestemming van de overheid
De inhoud van het onderwijs werd dus aardig vernieuwd. Vooral de inhoud van het onderwijs werd nieuw. Alle scholen vielen immers nu onder de nationale schoolwet en moesten dus de inhoud van hun onderwijs hier op aanpassen. Niet alles veranderd: • De bestaande scholen bleven voortbestaan en de schoolbesturen werden niet veranderd • Het onderscheid tussen openbaar en bijzonder onderwijs bleef • Diverse aspecten van de modernisering konden niet overal direct en volledig worden uitgevoerd. §3 Het onderwijsbeleid in praktijk Het klassikale onderwijs werd dus ingevoerd. Elk kind moest stil blijven zitten en er mocht vooral geen wanorde komen. Er werden verschillende klassen aangesteld. Kinderen konden in 3 verschillende klassen worden ingedeeld. De leerstof was voor alle 3 de klassen verschillend. Je had nu een doel voor ogen en je kon per klas opklimmen. Een goede school was dus te herkennen aan een indeling van klassen. Er waren echter nog wel wat moeilijkheden bij de invoering van klassikaal onderwijs: • In het begin was er een groot tekort aan vakbekwame onderwijzers • De 3 klassen zaten bij elkaar in 1 ruimte en de klas had dus hun hele schooltijd dezelfde leraar • Leslokalen moesten aan strenge eisen voldoen • De nationale overheid had weinig geld voor de onderwijsvorming

De leerstof werd ook vernieuwd. De spelmethode werd vervangen door de klankmethode en het ging nu vooral om hoofdrekenen. Ook werd algemeen beschaafd Nederlands belangrijk. Er kwam in 1804 dan ook een standaardspelling van het Nederlands. Dit moest de communicatie bevorderen, zowel tussen de hogere en lagere standen als tussen de verschillende regio’s met hun dialecten. Ook het Nut bleef actief in het onderwijs. Zij gaf veel leer en leesboekjes uit en publiceerde ook bundels nationalistische liederen. • Ook stichtte het nut modelscholen, die als voorbeeld konden dienen • Het publiceren van nuttige handleidingen voor onderwijzers • Het ontwikkelen van verantwoorde leermiddelen
Eerst was een onderwijzer afhankelijk van het schoolgeld wat de ouders aan hem betaalden. De overheid zorgde er nu voor dat het salaris van onderwijzers omhoog gingen waardoor zij nu een onafhankelijkere positie kregen. Schoolopzieners bleven er natuurlijk ook nog om de leraren te controleren en de onderwijsvorming te helpen slagen. Zij controleerden de invoering van het klassikale stelsel, drongen aan om schoolgebouwen te verbeteren en namen onderwijzersexamens af. Ondanks de schoolwet van 1806 bleef er sprake van standenonderwijs. Hoe meer men betaalde, des te beter onderwijs het kind kreeg. Armenscholen waren gratis, was er plaatsgebrek gingen ze naar de tussenscholen, en had je genoeg om schoolgeld te betalen mocht je kind naar de stadsburgerschool sturen. Er was nog steeds schoolverzuim want de schoolwet had geen leerplicht ingevoerd. Veel kinderen volgden dan geen of nauwelijks onderwijs. Vooral bij mensen uit de volksklasse was het verzuim erg groot. Dit kwam natuurlijk doordat kinderen hun ouders moesten helpen op het land, maar ook doordat het te ver lopen was, de slechte kwaliteit van het volksonderwijs en meisjes moesten thuis blijven om op te passen. Hoofdstuk 3 In de 1e helft van de 19e eeuw was Nederland overwegend nog een agrarisch land, maar in de 2e helft kwamen er grote veranderingen. Na 1870 versnelde de economische groei aanzienlijk, kwam er in de jaren 80 een landbouwcrisis, breidde door verstedelijking de dienstensector uit en werden de industrie en dienstensector dus steeds belangrijker voor de werkgelegenheid. In de industrie hadden ze steeds meer geschoolde arbeidskrachten nodig. Aangezien lager onderwijs niet voldoende was en het gymnasium te weinig praktisch werd de HBS opgericht. De verstedelijking nam erg toe, omdat de werkloze landarbeiders naar de steden trokken om daar te werken in de industrie. Ondanks de grote zuigelingensterfte nam het aantal Nederlanders toch toe vanwege medische wetenschap, betere hygiëne en er werd gezorgd voor een waterleiding, riolering en het ophalen van huisvuil. Ook de gelaagdheid van de bevolking verandert. De standen worden steeds vager en de kleine burgerij neemt af. De gegoede burgerij nam echter weer toe, en je kon vanaf nu makkelijker opklimmen naar een hogere laag. Ongeschoolde arbeiders leefden in armoede omdat ze vaak niet meer kregen dan het minimumloon. Daardoor ontstonden sloppenwijken. Maar tussen 1870 en 1900 steeg de levensstandaard voor alle groepen. De voedselprijzen werden lager en de lonen stegen. Door de stijgende welvaart veranderen ook de opvattingen over kinderen. Zij zagen hun kinderen steeds meer als inkomstenbron en zij vonden dat er in kinderen geïnvesteerd moest worden. Ook het gezin zelf veranderde. Geboortebeperking werd afgewezen en het gezinsloonmodel werd verruild voor het kostwinnersmodel (man doet alleen het betaald werk). Koning Willem 1 was in 1840 afgetreden en zijn zoon volgde hem op als Willem 2. Na 1840 groeide de aanhang van het liberalisme in Nederland en in 1844 dienden 9 liberalen kamerleden een grondwetswijziging in. De meerderheid wees het voorstel echter af. Toen er in 1848 in een aantal Europese landen revoluties uitbraken tegen de vorsten werd Willem 2 bang. Hij gaf daarom meteen opdracht om de grondwet te herzien. Nog in hetzelfde jaar in 1848 kwam er een hele nieuwe grondwet. In deze grondwet kwamen een hoop nieuwe veranderingen. De macht van de koning werd beperkt en de macht van het parlement werd versterkt. De 2e kamer werd het belangrijkst en kreeg belangrijke taken. Ook het Censuskiesrecht werd ingevoerd (alleen mannen mogen na betaling kiezen). En vrijheid van onderwijs en meningsuiting werden vastgelegd. Het begin van de politieke partijen was er. Nu noemden ze het alleen nog stromingen, en deze bestonden uit: Liberalen, conservatieven, antirevolutionairen en rooms-katholieken. Vooral de liberalen vonden dat de overheid minder moest doen. Als ze de samenleving goed lieten functioneren was dat meer als voldoende. Zij waren dan ook fan van een nachtwakersstaat. (overheid zorgt alleen voor rust zorg en veiligheid) De liberalen wilden dat alle burgers “ideaal” waren. Dit moest gebeuren door: • dat burgers zichzelf tot de beschaafde stand rekende en zich burger voelde • de ideale burger wist zich te gedragen als beschaafde burger • in het ideale gezin was de man kostwinner en de vrouw een huisvrouw
Slechts een kleine groep gegoede burgers zat in de politiek of was er nauw bij betrokken. Dit kwam vooral door het censuskiesrecht waardoor slechts 5 % van de mannen kiesrecht had. Door de nachtwakersstaat mocht de overheid weinig tot niet ingrijpen. In de loop van de 19e eeuw kwamen er echter problemen die niet zonder overheidsingrijpen konden worden opgelost. Deze problemen waren: • De wantoestanden in fabrieken en kinderarbeid als onderdeel van de sociale kwestie • Uitbreiding van het kiesrecht • Leerplicht • Vrijheid van onderwijs en de bekostiging van bijzondere scholen
Alle punten hadden op speciale vlakken iets met onderwijs te maken. Na 1850 kwam er steeds meer aandacht voor de slechte situatie van de laagste inkomensgroep en dit werd als een probleem gezien. Dit werd dan ook de sociale kwestie genoemd. De problemen waren de kinderarbeid en de wantoestanden in de fabrieken. De kinderarbeid was vooral toegenomen doordat het werk door stoommachines lichter was geworden en de kleinere handwerkbedrijven namen graag kinderen aan omdat dit goedkoper was. Natuurlijk waren er groepen die de nadelen van de fabrieksarbeid van kinderen zagen. De nadelen waren volgens hen: • De kinderen volgden geen onderwijs • Hun gezondheid en zedelijkheid liepen in gevaar • Het kon gevaarlijk zijn • Het werk wat de kinderen moest doen was eentonig en geestdodend
Rond 1870 gingen ook sommige gemeentebesturen en fabrikanten zich ermee bemoeien. Ze wilden wettelijke maatregelen nemen om kinderarbeid tegen te gaan, maar er waren ook mensen voor kinderarbeid: • wanneer de overheid zou ingrijpen kwamen er nog meer beperkende maatregelen • er werkten maar relatief weinig kinderen in de fabriek • sommige gezinnen leefden van de inkomsten van de kinderarbeid • kinderen waren bij sommige specifieke vaardigheden beter(konden ergens onder kruipen) Omdat de regering er maar niks aan bleef doen kwam het liberale kamerlid Samuel van houten zelf met een initiatiefwetsvoorstel. Er stond onder andere in dat kinderen onder de 12 niet mochten werken en dat de gemeente de mogelijkheid had om plaatselijk een leerplicht in te stellen voor kinderen van 8 tot 12. Uiteindelijk bleef er maar weinig van Kinderwet van Houten over., omdat de wet in de praktijk maar weinig voorstelde: • kinderen mochten nog steeds werken in de landbouw, huisnijverheid of als hulpje van hun ouders in de fabriek • De leerplicht was niet in de wet opgenomen • En er was geen controle op de uitvoering van de wet
Door dit alles kwam er in 1989 een arbeidswet. Volgens de wet: • mochten 12 tot 16 jarigen en vrouwen maximaal 11 uur per dag werken • werd nachtarbeid verboden • kwam er een arbeidsinspectie
Ook werd het kiesrecht uitgebreid. Het censuskiesrecht verdween en mochten nu bijna alle mannen stemmen die geschikt waren. Het gevolg hiervan was dat het percentage van de kiesgerechtigden zich verdubbelde en dat nu ook mannen uit de kleine burgerij en de middenklasse mochten stemmen. Uiteindelijk werd in 1896 het kiesrecht nogmaals uitgebreid waardoor nu zo’n 50% van de mannen kiesrecht kregen. Pas in 1917 kwam er in Nederland algemeen kiesrecht. Hoofdstuk 4 Gaat weer verder met de school na 1848

In 1848 werd vrijheid van onderwijs en vrijheid van vereniging vastgelegd in de grondwet. Hierdoor moest ook de schoolwet veranderd worden. Confessionelen wilden bijvoorbeeld hun eigen school stichtten maar dit was in de schoolwet van 1806 niet mogelijk. Het duurde dan ook tot 1857 voor de nieuwe schoolwet een feit was. Het was niet gunstig voor de confessionelen want er stond o.a. in: • dat vrijheid van onderwijs niet inhield dat d overheid ook het bijzonder onderwijs ging betalen • dat bijzonder onderwijs dus door de ouders zelf betaald moest worden • dat het betalen van schoolgeld niet overal meer verplicht was ( in veel gemeenten was het gratis) In de schoolwet van 1878 werden er ook weer verschillende dingen veranderd: • In een klas mochten niet meer dan 40 leerlingen zitten • De onderwijzerssalarissen werden opgetrokken • De onderwijzers moesten aan hogere eisen van bevoegdheid voldoen • Bouw en inrichting van scholen moesten voldoen aan strikte voorschriften
De schoolwet van 1878 had het het bijzonder onderwijs toch erg moeilijk gemaakt. Alle soorten onderwijs werden dus gefinancierd en het bijzonder onderwijs dus niet. Dit leidde tot ongelijkheid in het onderwijs. Ook in de 2e helft van de 19e eeuw stond kennis bovenaan het lijstje, maar nu was het doel om het onderwijspeil te verhogen en hiermee de leerlingen meer mogelijkheden te geven. Ze gingen dus vooral voor kwaliteitsverbetering. “kennis is macht” Er kwamen nieuwe verplichte vakken zoals geschiedenis, aardrijkskunde en biologie met de volgende bedoelingen: • Leerlingen moesten vakbekwamer worden • De sociale achtergrond mocht niet meer mee spelen in zijn niveau • De sociale mobiliteit moest bij arbeiderskinderen bevorderen
De voordelen van de meerdere en betere vakken waren: • het rekenonderwijs hielp jongens om een vak te leren en meisjes om een huishoudboekje bij te houden • Schoolzang moest de samenhorigheid bevorderen • Geschiedenis zorgde voor het versterken van het nationale gevoel
De Orthodox-protestanten en katholieken gingen een schoolstrijd aan. Zij waren het er niet mee eens dat het openbare onderwijs zo goed als gratis was en dat zij bij het bijzonder onderwijs moesten betalen. De liberalen vonden het zo goed en waren dus hun tegenstanders en na 1890 ook de socialisten. Doordat in 1887 het kiesrecht werd uitgebreid kregen de confessionelen voor het eerst een meerderheid in de 2e kamer. Natuurlijk kwam er direct een schoolwet die ervoor zorgde dat het bijzonder onderwijs voor een gedeelte werd gefinancierd. En daar kwam nog bij zorgde ze ervoor dat het openbaar onderwijs niet meer gratis was. Alleen kinderen van bedeelde ouders mochten nog gratis naar het openbaar onderwijs. Bijzonder onderwijs bleef echter nog steeds duurder als het openbaar onderwijs en er was nog steeds niet in elke stad een “bijzondere” school. Als er geen confessionele school was kregen zij de tip van gereformeerde kerken en bisschoppen om hun kind dan maar thuis te laten. De schoolstrijd kwam “eindelijk” in 1917 tot een eind. Pas toen kwam er een tweederde meerderheid in de kamer die voor een grondwetsherziening waren. Hierbij werd de financiële gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs in de grondwet vastgelegd. Het werd echter niet gratis! Maar toen was er in het laatste kwart van de 19e eeuw nog een probleem. Die kinderen van 6 tot 12 hoefden nog steeds niet verplicht naar school. Er waren eigenlijk maar weinig die hierop tegen waren maar praktische bezwaren waren er echter wel. De liberalen waren verdeeld. De ene groep die voor de leerplicht was dacht door beter opgeleide bevolking de groeiende vraag naar geschoolde arbeiders te doen dalen en een beter opgeleid kind zou makkelijker het verlicht burgerschapsideaal kunnen bereiken. Toch zagen de liberalen een paar minpunten aan een leerplicht. De invoering zou voor de sloebers een daling in het gezinsinkomen betekenen. Dat was bij de meeste bedeelden juist hun inkomst. De leerplicht zou ook een inbreuk zijn op het ouderlijke gezag want ouders konden hun kind dan niet naar eigen inzicht opvoeden. Ook waren er bezwaren op de korte termijn van de confessionelen en socialisten: • Invoering van de leerplicht betekende dat sommige confessionele ouders hun kinderen naar een openbare school moesten sturen omdat er niet altijd 1 in de buurt was • Een inbreuk op het ouderlijke gezag • Onderwijs was duurder gemaakt voor de arbeiders • Zou tot een verhoging van de uitgaven leiden
In 1900 werd dan toch de leerplicht ingevoerd door een liberaal kabinet. In 1901 werd uiteindelijk De wet op de leerplicht ingevoerd. Alle kinderen van 6 tot 12 moesten vanaf toen verplicht onderwijs volgen
Het onderwijs moderniseerde mee. De lagere school was geen eindstation meer maar een opstap naar het vervolgonderwijs. Er kwam een grote stijging in het aantal kinderen die lager onderwijs wilden volgen. Vooral de armenscholen konden de groei nauwelijks aan. Er waren niet genoeg leraren en de schoolwet van 1878 had dit alleen nog maar erger gemaakt door niet meer als 40 leerlingen in een klas te laten ( i.p.v. 70) Hierdoor kwamen er meer opleidingsscholen voor onderwijzers, kwamen er hulponderwijzers en mochten vrouwen in de laagste klassen lesgeven. Doordat handwerk ook een verplicht vak was geworden kwamen er steeds meer leraressen. Door dit alles daalde het schoolverzuim. De overheid oefenden druk op de ouders om kinderen naar school te laten gaan en ouders gingen ook zelf inzien dat het belangrijk was om de kinderen naar school te sturen. De leerplicht had uiteindelijk ten gevolg: • het schoolverzuim, en voornamelijk van de meisjes, nam af • het analfabetisme werd bijna geheel teruggedrongen

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.