Renaissance t/m Rococo

Beoordeling 6.1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 1762 woorden
  • 9 februari 2006
  • 47 keer beoordeeld
Cijfer 6.1
47 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Renaissance tm Rococo Renaissance 1400-1530 De naam Renaissance betekent: opnieuw geboren worden of vernieuwing. Deze vernieuwing heeft betrekking op de houding van de mens t.o.v. zijn omgeving. De Renaissance heeft grote invloed op de culturele, economische, technische en politieke ontwikkelingen van Europa. Architectuur: Kerken, paleizen, woonhuizen, villa’s en openbare gebouwen werden gebouwd in de Renaissance stijl. De afmetingen van de klassieke tempels zijn afgeleid van de verhoudingen tussen de ledenmaten van de mens. De modules -> vaste eenheidsmaat. Voor de plattegrond van de gebouwen ging men uit van een geometrische basisvorm: de rechthoek, het vierkant en de cirkel. Om harmonie in een gebouw te krijgen moet er gebruikt gemaakt worden van een symmetrische plattegrond en centraalbouw. De vormgeving van het interieur is veel verfijnder dan die van de buitenzijde. De vertrekken zijn prachtig beschilderd en worden bedekt met een vlak plafond of tongewelven. Binnen kan er laten zien worde hoe rijk iemand is en een goede smaak heeft. De vlakke plafonds zijn vaak versierd met cassettes -> kruisconstructie van balken met daartussen dieper liggende vierkante vlakken. Soms ziet een bouwwerk eruit als een vesting: robuust en gesloten. De buitenmuren zijn opgetrokken in rustica (grote blokken natuursteen). De verdiepingen worden steeds lager en verfijnder qua vormgeving. De 3 bouwlagen hebben pilasters Versieringen aan ramen, deuren en het dak. Een grote inspiratiebron is het Romeinse Pantheon. In de Hoogrenaissance werd centraalbouw toegepast, het centrale gedeelte bekroond met koepel
Begane grond werd gebruikt als handelsdoeleinden en familie woonden op 1ste etage. De gebouwen waren vrij somber, maar toch kregen de halfzuilen en andere muurversieringen steeds meer aandacht in de loop 16e eeuw; buitenmuur meer reliëf. Het exterieur uit de Hoogrenaissance maakt een dynamischer indruk dan Vroeg Renaissance. Balustrades = diepe nissen met (half)vrijstaande beelden en hoge (half)vrijstaande zuilen zorgen voor grote levendigheid en ruimtelijkheid. Schilderkunst: Schelp staat voor vruchtbaarheid. Naast de bekende onderwerpen uit de bijbelse geschiedenis is mythologie is een nieuw thema in de schilderkunst. Nauwkeurigheid, realiteit en weergave van de natuur is belangrijk. Behalve adel en geestelijkheid komen rijke burgers ook bij de opdrachtgevers, hierdoor ontstaat de portret kunst, zoals Mona Lisa, weerspiegelt het toegenomen zelfbewustzijn van de rijke burger. Men gebruikte perspectieven. De kleur, ideale vormen, proporties, en symmetrische composities dienen voor evenwicht. Sfumato (rook) zorgde voor een esthetische effect (verzachting van kleurovergangen en vorm). * Schildertechnieken: olieverf, tempera op paneel, fresco a secco (fresco’s op droge kalk). * Tekentechnieken: pen en inkt, krijt, metaal of zilverstift * Druktechnieken: ets, koper en houtgravure en houtsnede

De persoon van de schilder komt steeds meer naar voren. Da Vinci was een veelzijdig mens; schilder, beeldhouwer, architect, ingenieur, musicus, dichter en geleerde. Schilderijen worden voor het eerst gesigneerd -> toegenomen zelfbewustzijn van de kunstenaar. Ook gaat de rijke burgerij en adel kunstcollecties aanleggen. De schilderijen hebben als doel mensen iets te leren, maar niet alleen om het geloof maar ook voor liefde, eerlijkheid etc uit te drukken. Schilders wilde ook laten blijken dat ze de verhalen uit de Oudheid kennen en hun vak goed beheersen. Beeldhouwkunst: Beeldhouwers hebben hun onderwerpen uit de klassieke mythologie of de bijbel. De beelden staan vrij, hebben een uitdrukking op het gezicht en hebben precies de goede vormen. Op doopvonten, grafstenen en kerkdeuren worden reliëfs aangebracht. Er worden ook levensgrote ruiterstandbeelden gemaakt. Beeldhouwers uit de Hoogrenaissance laten zich sterk inspireren door de hellenistische periode van de Grieken. Michelangelo was de beroemdste beeldhouwer uit de Renaissance. In de Hoogrenaissance komt er nog meer emotie, de plasticiteit wordt realistischer door de lichtval. Het doel van de beeldhouwwerken is het uitbeelden van schoonheid. Tijdens de Renaissance wordt het lichaam niet meer als een omhulsel van de ziel gezien, nettal de middeleeuwen. Men ziet het lichaam nu als iets met schoonheid. Het gaat niet meer alleen om het geloof, maar om de kunst zelf. Rijke kooplieden en handelaren gaan als opdrachtgevers spelen, hierdoor zijn de kunstenaars minders gebonden aan de kerk en religieuze onderwerpen. Textielkunst: Tapijt maakt een bloeiperiode door. Er zijn minnetapijten, met als onderwerp de wereldse, hoofse liefde. Dus niet meer zoals in de gotiek alleen religieuze onderwerpen. De minnetapijten hebben decoratie en symbolen die met liefde, trouw en huwelijk te maken hebben -> ridderromans. Vooral in Vlaanderen is men bezig met de weefkunst. Het wordt zo bekend dat bekende kunstenaars ontwerpen gaan maken voor de weverijen. Invloed op latere stromingen: Tijdens de 19e eeuw worden kenmerken van de Renaissance-architectuur toegepast in de stijl van de neorenaissance architectuur. Gebouwen krijgen gevels uit de renaissance. Dit is de periode dat NL zeer rijk was (gouden eeuw) Maniërisme 1530-1600 in Rome In de Hoogrenaissance zijn kunstenaars zoals Michelangelo die bewust afweken van de normen en regels. Ze pasten de klassieke elementen, vormen, maten en proportieschema’s op een eigen manier toe. Deze kunstenaars worden Maniëristen genoemd, afgeleid van het Latijnse woord ‘maniera’ dat ‘stijl’ of ‘iets op een overdreven manier doen’ betekent. Het Maniërisme is een overgang van de Renaissance naar de Barok. Maniëristen brachten hun eigen ideeën en emoties in hun werk, dit zorgde voor meer spanning en zeggingskracht. Manieristen hadden voorkeur voor ingewikkelde houdingen en constructies. Ze wilde laten zien dat ze de kneepjes van het vak kende, de toegepaste technieken beheerste en uitdagingen aangingen. Gravureboeken (boeken met gedrukte afbeeldingen) zorgde voor verspreiding van het Maniërisme. Pas begin 20e eeuw werd het aanvaard als een volwaardige stijl met eigen gezicht. Architectuur: Veel gebruik van symmetrie: 4 identieke zijden van het gebouw zijn gerangschikt rond het centrale gedeelte met een koepel. Elke zijde van het gebouw heeft een tempelfacade. Kolossale orde is kenmerkend voor het Maniërisme. De zuilen lopen van vloer tot dak en overspannen zo verschillende verdiepingen. De zuilen, timpanen, architraven en kapitelen zijn op de meest ongebruikelijke plaatsen in het interieur als versiering aangebracht. Consoles -> krulvormige, gebogen versieringen in de muur onder de zuilen. Schilderkunst: Behalve bijbelse taferelen beelden de maniëristische schilders ook onderwerpen uit de mythologie af. De voorstellingen, composities en de houdingen van de mensfiguren in maniëristische schilderijen en beeldhouwwerken zijn ingewikkeld en gekunsteld. De proportieschema’s van de mens verschillen van de werkelijkheid. De ruimte-uitbeelding is niet realistisch. De koude pasteltinten en schrille contrasten wijken sterk af van de harmonie die kenmerkend is voor de klassieke kleurenschema’s. De kleurencombinatie oranje en hardroze is volgens de klassieke kleurentheorie uit den boze. De vreemde lichtval, theatrale voorstelling, grote licht-donker contrasten, expressieve kleuren en gekunstelde mensfiguren zorgen voor een dramatische sfeer. Zoete pasteltinten & overdreve lange lichamen maken ‘n onnatuurlijke indruk. Beeldhouwkunst: Beelden met lange lichamen zorgde voor een onnatuurlijke indruk. Ook viel op dat de het beeld een ingewikkelde draaiing -> ‘figura serpentina’ of ‘slangemens’ ook werd er vaak gebruik gemaakt van overdreven toepassing van de contrapost. Stucwerkdecoraties = versieringen die met behulp van pleisterkalk worden aangebracht. Een pronkstuk dient vooral als decoratie en statussymbool. Opdrachtgevers van chique toegepaste kunst en maniëristische beeldhouwkunst waren rijke burgers, de kerk en de adel. Barok 1600-1730 in Rome Barok is van het Portugese woord ‘Barocco” = ‘grillige parel’ afgeleid. Laatste eenheidsstijl in Europa. De kunstenaars grijpen terug naar de klassieke vormgeving. Kunstenaars hielden zich niet aan strakke regels maar gaven de klassieke elementen een geheel eigen vorm. Kolossale zuilen en verspringende gevelpartijen uit het Maniërisme worden verder uitgewerkt in de Barok. De schilders van de Barok gebruikten grote licht-donker contrasten en ongewone lichtval. Barok staat in dienst van contrareformatie in katholieke landen. De Barokstijl werd vooral in kerken en paleizen toegepast (uitbundig). In de Barok wordt er vooral gestreefd naar een samensmelting van architectuur, beeldhouwkunst en schilderkunst. (ex- en interieurs tot uitdrukking) Architectuur: Plattegronden zijn asymmetrisch en bestaan uit grillige gebogen vormen die in elkaar overvloeien. De gevels zijn uitbundig versierd -> levendige indruk. De sterkte reliëfwerking van de plastische muurvlakken wordt door de lichtval benadrukt. Door licht - donker effecten lijkt het ex- en interieur steeds van vorm te veranderen -> in beweging. Deze periode bestaat uit de contrareformatie/absolutisme en het classicisme (sober en klassiek) De grootsheid van de barokke gebouwen accentueren en de macht van de kerken uitdrukken
Schilderkunst: - Mythologie en bijbelse schilderingen - Schilders moeten zich op de voorkeur van de opdrachtgever richten, sindsdien werden er ook opdrachten door de rijke burgerij gegeven. Deze wilden graag stillevens, historiestukken, landschappen en genrestukken van het dagelijkse leven geschilderd hebben - vormen en figuren natuurgetrouw weergeven - Tekeningen worden nu ook in kleur/inkt/lood/krijt en zilverstift vervaardigd - Bijbelse voorstellingen om de kerk zijn aanzien te verbeteren ( - trompe l’oeil = illusionistisch ruimtelijk effect  bedrog van het oog) Beeldhouwkunst en toegepaste kunst: Bevindt zich aan de buitenkant en binnenkant van gebouwen. Het is in de gevel verwerkt in nissen en binnen staat het los of in een nis, wanneer het in een nis staat kun je er niet om heen lopen en staat het eigenlijk niet helemaal ‘los’. Er werden Bijbelse/mythologisch/natuurthema’s en ook ruiterstandbeelden en portretten gemaakt. ‘Levensecht’ met ‘persoonlijk karakter’ (emotie roepen gevoelens bij de kijker op) en ‘beweeglijke’ indruk. Gebruiksmaterialen zoals meubels en bestek worden ook rijkelijk versierd
Textielkunst: keert terug naar de klassieke thema’s. Brengt de rand (borduren) weer terug om de voorstelling Rococo 1720-1750 in Frankrijk Rococo = barocco + rocaille. Ontstond in Frankrijk, en werd verder verspreid naar Italië en Duitsland. Ze gaan verder met uitbundig versieren net als de barok. Het was een pronkerige interieurstijl, die vooral werd toegepast in kerken en paleizen. Het was zeer geliefd onder de adellijke personen. Vergeleken met de serieuze kunst van de barok is de rococo was makkelijker, losser en nog meer overdreven. Beeldhouwkunst en toegepaste kunst: Erg herkenbaar zijn engeltjes, mensfiguren, slingerende plantmotieven. Vooral de vrolijke aspecten uit het leven zijn geschilderd. Feesten, portretten, erotische taferelen etc. zijn de meest voorkomende onderwerpen. Rococokunstenaars zochten naar spontaniteit en vernieuwing in kunst. Erg typerend zijn ovaalvormige plattegronden van interieurs en samengaan van beeldhouwkunst, schilderkunsten architectuur in interieurs. Plafonds hebben veel reliëf en veel gips. Beide interieurs zijn opgebouwd uit rocaille motieven (schelpachtige versieringen) en slingerende (asymmetrische) ornamenten uit de natuur. Heldere, lichte kleuren, bladgoud en pasteltinten zijn erg geliefd. Watteau, Fragornard, Boucher en Tiepolo zijn bekende rococokunstenaars. De versieringen in de kerk zorgen voor een luchtig en speels effect en vreugde. De kleuren worden naar het koor steeds sterker, men kijkt er naar. Textielkunst: In weefsels die als bekleding worden gebruikt komt het rocaille motief vaak voor; zwierige, gebogen lijnen. Ook komt het boeketje vaak voor. Onder invloed van handelsreizen met China komt in Frankrijk iets nieuws voor de tapijtkunst: de chinoiserie-> Chinese motieven worden overgenomen en ingepast in de heersende stijl.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.