Cultuur: Alle waarden, normen en andere aangeleerde kenmerken die de leden van een groep of samenleving met elkaar gemeen hebben en dus als vanzelfsprekend beschouwen.
Natuur: Datgene wat aangeboren is.
Dominante cultuur: Een cultuur die gedragen wordt door een groep die binnen een samenleving overheersend is.
Subcultuur: Wanneer binnen een groep waarden, normen en andere cultuurkenmerken op bepaalde onderdelen afwijken van de dominante cultuur.
Tegencultuur: Deze wordt gedragen door mensen die zich verzetten tegen de dominante cultuur of daar een bedreiging voor vormen.
Multiculturele samenleving: Een maatschappij waarbij verschillende etnische groepen elk met een eigen cultuur met elkaar samenleven.
Jeugdcultuur: Verschillende culturen van de groepen jongeren.
Socialisatie: Het proces waarbij iemand de waarden, normen en andere cultuurkenmerken van zijn samenleving of groep aanleert.
Sociale controle: De wijze waarop mensen andere mensen stimuleren of dwingen zich aan de geldende normen te houden.
Internalisatie: Hiermee wordt bedoeld dat mensen zich sommige aspecten van hun cultuurgroep zo eigen hebben gemaakt, dat zij zich automatisch gaan gedragen zoals de groep dat van hen verwacht.
Communicatie: Het proces waarbij een zender bedoeld of onbedoeld een bepaalde boodschap overbrengt aan een ontvanger.
Communicatiestoornis: Als een zender iets anders bedoelt met een boodschap dan de ontvanger interpreteert.
Medium: Het medium waarlangs de boodschap wordt verstuurd, kan bijvoorbeeld bestaan uit gesproken of geschreven woord, gebaren, kleding, televisiebeelden en kustwerken.
Massacommunicatie: De informatie is bedoeld voor een groot heterogeen en relatief onbekend publiek. Massacommunicatie vindt plaats met behulp van technische hulpmiddelen: de massamedia.
Functies van communicatie: Voor de instandhouding van de democratie, de politieke functie van de massamedia; Voor de cultuuroverdracht, de socialiserende functie van de massamedia.
Kwaliteitskrant: Worden ook wel kaderkranten genoemd. D.w.z. dat het beter opgeleide deel van de Nederlanders, het zogenaamde kader, deze kranten leest. Vb. NRC Handelsblad.
Publieke omroepen: Omroep die geen winst mag maken en in dienst is van de overheid.
Commerciële zenders: Zenders die niet gebonden zijn aan de overheid hun eigen regels hebben en erop gebaseerd zijn om winst te maken.
Internet : Een voorbeeld van een massamedium.
Objectiviteit: Een beschrijving van feiten en meningen die in overeenstemming is met de werkelijkheid.
Redactiestatuut: Hierin is de verhouding tussen directie en redactie vastgelegd (om conflicten te voorkomen).
Identiteit: Persoonlijke kenmerken.
Injectienaaldtheorie: Propaganda wil zeggen dat er uitsluitend eenzijdige informatie wordt gegeven met als doel aanhangers voor een zaak of standpunt te winnen. Meestal is dan de media in handen van de staat.
Indoctrinatie is het systematisch en voortdurend opdringen van bepaalde opvattingen en meningen aan het publiek, waardoor het denkpatroon sterk wordt beïnvloed.
Bij manipulatie krijgt het publiek vervormde informatie over een bepaalde kwestie, omdat met opzet feiten worden weggelaten of verdraaid zonder dat de ontvanger dit merkt.
Manipulatie en indoctrinatie hoeven niet altijd negatieve effecten te hebben. Bv. De campagnes van Postbus 51 zijn vaak een succesvolle manier om ons gedrag te beïnvloeden, zodat we bijvoorbeeld veilig vrijen, minder alcohol in het verkeer gebruiken en niet met vuurwerk stunten.
Multi-Step-Flow-Theorie: Volgens deze theorie heeft de media een indirect invloed. Deze beïnvloeding verloopt volgens deze theorie via bepaalde mensen uit onze naaste omgeving, zogenaamde opinieleiders. Dit zijn mensen die binnen een bepaalde kring (gezin, school, werk, vriendenkring) veel gezag hebben. Men gaat daarbij uit van twee fasen:
1. Ontwikkeling van een mening door opinieleiders.
2. Mensen nemen de mening van opinieleiders over.
Selectieve perceptie: Selectieve perceptie betekent dat elke informatie altijd zodanig wordt vervormd dat deze zoveel mogelijk past in ons referentiekader. Mensen nemen informatie dus nooit objectief waar (perceptie = waarneming) de mediagebruiker bepaalt zelf door selectief waar te nemen hoe en door wie hij geïnformeerd en dus beïnvloed wil worden.
Agendatheorie: Als media iets behandeld bv. Aids, dan komt dat ook op school of thuis tot aanspraak. De informatie die de media geeft wordt in ons opgenomen en daarna wordt er een mening gevormd. (gespreksagenda). De media beïnvloeden niet alleen de gespreksagenda van burgers maar ook de politieke agenda.
Manipulatie: Zie injectienaaldtheorie.
Referentiekader: Het geheel van persoonlijke waarden, normen, kennis en ervaring.
Vooroordeel: Een oordeel over iets of iemand dat niet op kennis van zaken berust.
Stereotype: Een vaststaand beeld waarbij we aan een hele groep bepaalde kenmerken toeschrijven.
Persvrijheid: Grondwet: “ Niemand heeft voorafgaand verlof nodig om door de drukpers gedachten of gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet.”
Pluriformiteit: Hiermee wordt bedoeld dat er allerlei verschillende kranten, tijdschriften, omroepen, zenders en internetbedrijven aanwezig zijn.
Verzuiling: Hiermee wordt bedoeld dat het maatschappelijk leven werd bepaald door geloofs- en levensovertuigingen.
Ontzuiling: Mensen kregen minder behoefte om hun hele leven te laten bepalen door hun geloofs- of levensovertuigingen.
Begippenlijst massamedia
8.1
ADVERTENTIE
Zeker slagen in 50 dagen! 🎓
Examenleerlingen opgelet: over 50 dagen is het zo ver! Wil jij ook slim leren, zeker slagen? Ontdek alle tips, tests, trucs en tools van Examenbundel en sleep dat diploma binnen. Wil je zeker weten dat je niks mist? Meld je dan snel aan en ontvang alle tips in je mail!
Ik wil slagen!
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden
M.
M.
Hardstikke bedankt voor je post mariska!! Nu hoef ik het zelf niet allemaal te gaan typen bespaard me weer tijde
Mzzl
Maikel
18 jaar geleden
Antwoorden