Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 12, Voedsel verwerken

Beoordeling 5.8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 1e klas havo | 1355 woorden
  • 29 november 2004
  • 40 keer beoordeeld
Cijfer 5.8
40 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Hoofdstuk 12 Alle voedingsstoffen komen in je bloed terecht. Vast voedsel gaat echter eerst nog door een verteringskanaal. Door middel van kauwbewegingen hak je het voedsel in stukken (mechanisch verkleinen) hierdoor vergroot het verteringsoppervlakete. Onder het kauwen eng je het voedsel met speeksel. Daarmee plak je de kleine voedseldeeltjes weer aan elkaar zo voorkom je dat er kleine stukjes in je luchtpijp schieten. Na het doorslikken komt er nog maagsap, alvleessap en darmsap bij het voedsel wel 6 liter tot 19 liter in 24 uur. Deze sappen bevatten enzymen die de grote koolhydraat-, eiwit- en vetmoleculen chemisch verkleinen. (verteren) Zetmeel is een polysaccharide, het bestaat uit lange ketens van glucosemoleculen. Het enzym amylase dat in speeksel zit, splitst zetmeel in kleine sachariden. Afhankelijk van de plaats ontstaan glucose (monosacharide), maltose (disaccharide) en kleinere polysachariden. De 12-vingerige darm herhaalt deze stap van de amylase en aan het begin van de dunne darm zijn alle polysachariden gesplitst in maltose en glucose. In de dunne darm zitten stoffen die maltose andere disacchariden uit het voedsel splitsen in monosachariden. Maltase splitst maltose in glucose. Speeksel kan niet overweg met eiwitten. Daarom worden deze pas in je maag verteerd. Peptase uit het maagsap splitst de aminozuurmoleculen in kleinere ketens (polypeptiden). Dit doen ze door de ketens van aminozuren te verbreken. In de 12-vingerige darm en de dunne darm zijn er verschillende enzymen die de eiwitbrokstukken bewerken en er zo voor zorgen dat er alleen nog maar losse aminozuren overblijven. Deze enzymen zijn o.a. tryptasen en peptidasen uit het alvleessap en di- en tripeptasen uit het darmsap. Vetten zijn niet oplosbaar in water, gal zorgt ervoor dat de vetklonten veranderen in miljoenen kleine druppels, dit heet emulgeren. Hierdoor kan het vetverterende enzym liptase uit het alvleessap de moleculen beter bewerken. De eindproducten zijn: losse vetmoleculen, brokstukken van vetmoleculen, glycerol, en vetzuren. Deze zijn ook niet in water oplosbaar, maar galzouten zorgen ervoor dat ze wel enigszins oplosbaar zijn in de waterige darminhoud. Verteringsenzymen slopen de voedingsstoffen tot kleine moleculen, er zijn ook nog enzymen die deze moleculen weer opbouwen tot bouwstenen. Je kunt enzymen zien als moleculair gereedschap. Net als wanneer je een schroef uit een stuk hout haalt met een schroevendraaier. Elk enzym werkt in op een substraat en kan daar maar één reactie tot stand brengen. Net als een schroevendraaier is de vorm van een enzym van groot belang om de reactie met minder energie tot stand te brengen. Bij sommige verteringsprocessen zijn er wel meer als één enzym nodig. Een substraat is het uiteinde van een sacharose. Een hogere temperatuur helpt bij de chemische reacties, zo ook voor die van enzymen, maar vanaf een bepaalde temperatuur neemt de snelheid af en enkele graden hoger neemt deze zelfs af. Enzymen zijn eiwitten en bij een bepaalde temperatuur veranderen deze van vorm. Dit is onomkeerbaar. Als het vervormt, verdwijnt de biologische activiteit, de enzymen werken het beste bij lichaamstemperatuur ( ± 37 graden). Ook de zuurgraad veroorzaakt vervorming. Wanneer het PH zich echter herstelt, herstellen de enzymen zich ook. Voedingsstoffen in de darmen die goed verteert zijn, gaan het bloed in, de minder goed verteerde stoffen gaan uit het lichaam via de ontlasting. De wand van het verteringskanaal bestaat van binnen naar buiten uit: slijmvlies en een dubbele spierlaag. Het slijmvlies bestaat uit dekweefselcellen en kliercellen. De kliercellen produceren de verteringsenzymen. De spieren zorgen voor een peristaltische beweging en duwen zo de stoffen verder, ook vermengen ze de voedingsstoffen met de verteringssappen. Dit is wel op elke plaats in het kanaal anders. De wand van de dunne darmen bevat darmvlokken. Hierdoor kan ze meer voedingsstoffen opnemen. De celmembranen aan de kant van de darmholte bevat ook nog hele klien cytoplasma-uitsteeksels (microvilli) en zo is de oppervlakte van de dunne darm ± 100 m². De dikke darm heeft ook plooien, maar geen darmvlokken en microvilli. Moleculen uit de darmholte passeren de wandcellen of haarvaten dmv resorptie. De meeste voedingsstoffen komen in het bloed terecht. Via de poortader stroomt het bloed naar de lever. De eindproducten worden vetmoleculen een gaan via de lymfevloeistof naar de grote borstbuis. Deze mondt uit in de linker ondersleutelbeenader. Bij resorptie spelen verschillende processen een rol. Zo passeren kleine deeltjes de membranen dmv diffusie (passief proces). Ook osmose is passief. Om grote moleculen te laten passeren zijn actieve processen nodig. Bacteriën in het darmkanaal breken voedingsstoffen af hierdoor ontstaan bruikbare stoffen voor je lichaam. Veel galzuren en vetzuren zijn schadelijk voor de darmcellen, dit vormt een risico voor darmkanker. Een volwassene dumpt per dag ± 750 gram in het riool. Dit zijn vloeibare en vaste stoffen. Vezels die afkomstig zijn van planten stimuleren de stoelgang. Ze zorgen ervoor dat de schadelijke stoffen in je lichaam sneller de darmen passeren. Hierdoor bestaat de mogelijkheid op een minder hoge kans op kanker. Bacteriën zorgen voor de kleur van je ontlasting. Groene galkleurstoffen worden bruin en bacteriën zorgen ook voor gassen die de geur van je ontlasting bepalen. Via de leverslagader komt er zuurstofrijk bloed in je lever. Zo krijgen de cellen zuurstof. Via de poortslagader komen voedingsstoffen in de lever. Waar deze zich vertakt in een groot stelsel van haarvaten die het bloed dicht langs de levercellen brengen. Hier worden stoffen uitgewisseld. Na een maaltijd stijgt de glucoseconcentratie in je bloed, lever en spieren slaan dit op als een glycogeen. Als je darmen de maaltijd hebben verwerkt, stopt de glucosetoevoer. Lichaamscellen gebruiken glucose voor dissimilatie en zo daalt de glucoseconcentratie in je bloed. Nu wordt de glycogeenvoorraad aangesproken en vormt een voorraad op korte termijn. Als de opslagruimte voor glycogeen te klein is, zet je lichaam de stof om in vetmoleculen, dit komt terecht in de organen en het onderhuids bindweefsel. Dit is een voorraad op lange termijn. Aminozuren zorgen voor herstel en reparaties. Overtollige aminozuren worden naar de lever gebracht waar ze verwerkt worden voor nieuw gebruik of ze worden afgebroken. Hierbij ontstaat het giftige ureum wat in je urine terecht komt. De rest is brandstof. Alcohol komt via maagwand en dunne darmwand in het bloed. Je lever werkt 12 ml in anderhalf uur weg. Hoe meer alcohol je drinkt, hoe langer het duurt voor het weer uit je lichaam is. De alcohol komt overal terecht. Hersenen raken hierdoor bedwelmd. Medicijnen kan je lever niet aan en daardoor werken ze. Als je lang alcohol of medicijnen gebruikt, kan dit leiden tot beschadiging van de lever. Als voedsel in de dunne darm komt, komt er gal bij. Dit bestaat uit hemoglobine dat is gebruikt bij de afbraak van rode bloedcellen die versleten zijn, galzouten, water, slijm en galkleurstof. Een blauwe plek bestaat ook uit gal. Dit geeft de geel-groene plek. Lever eten kan genezend zijn, omdat er veel ijzer en vitamine a in de lever zit. In urine vind je terug wat een persoon gebruikt heeft, vooral bij sporters wordt hier gebruik van gemaakt. Ook bij zwangerschapstesten is urine een belangrijke factor. Als er witte bloedcellen in je urine zijn, kan het zijn dat je een infectie hebt. De nieren zorgen voor de productie van urine en hierdoor blijft de samenstelling van je bloed ongeveer gelijk. Aan de binnenkant van de nier bevindt zich het nierbekken, dit is een kleine opslagplaats voor urine. De buitenste laag is de nierschors. Verder naar binnen ligt merg, daar kun je met het blote oog een patroon in zien. In de nieren bevinden zich nierfilters (nefronen) die bestaan uit het kapsel van Bowman en een laag en ingewikkeld nierkanaaltje. In het kapsel liggen haarvaten (glomerulus) rondom het nierkanaaltje slingeren haarvaten. De wanden van de glomerulus en het kapsel van Bowman vormen een fijn filter voor bloed. De wanden bestaan uit dekweefsel en vormen een soort vergiet. Een deel van het bloedplasma verlaat hierdoor het bloed. Bloedcellen en eiwitten kunnen hier niet door en blijven dus in het bloed. Pplasma dat wel door het filter heen komt heet voorurine. De nieren regelen de samenstelling van het bloed door meer of minder stoffen uit de voorurine te halen. Water, glucose en aminozuren gaan weer terug naar het bloed. Dat gebeurt in de nierkanalen en verzamelbuisjes. De rest komt terecht in het nierbekken. Het teruggaan naar het bloed heet terugresorptie. Wat overblijft is urine.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.