Massamedia

Beoordeling 6.9
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • Klas onbekend | 3109 woorden
  • 30 maart 2004
  • 15 keer beoordeeld
Cijfer 6.9
15 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Socialisatie en Cultuur Interacties: gesprekken voeren, blikken uitwisselen, uitgaan, brieven sturen enz. Cultuur: Alle waarden, normen en andere aangeleerde kenmerken die de leden van een groep of samenleving met elkaar gemeen hebben en dus als vanzelfsprekend beschouwen. Een belangrijk element van cultuur is de onderlinge afhankelijkheid. De verschillende soorten afhankelijkheid kunnen we rangschikken in vier soorten bindingen: • affectieve, => hebben betrekking op vriendschap en liefde; voetbalsupporters, nationalistische gevoelens. • economische, => alle handelingen die we verrichten om in ons levensonderhoud te voorzien. Ook ondersteuning van hen die dat niet kunnen. • cognitieve, => overdracht van kennis door leraren of media • en politieke bindingen. => als burgers kun je veel dingen niet zelf regelen
nature-nurture, cultuur-natuur, aanleg-aangeleerd

In iedere cultuur ontwikkelt men normen (gedragsregels) en waarden (principes). Daarnaast ontwikkelen ze andere cultuurkenmerken, zoals kennis, gewoonten, opvattingen, symbolen en feestdagen. Culturen verschillen per plaats, tijd en groep. Een van de belangrijkste kenmerken van culturen zijn de verschillende rolpatronen, waardoor het menselijk leven min of meer is vastgelegd. We ontlenen aan deze rollen onze identiteit. De persoonlijkheid die wij naar buiten toe laten zien, the presentation of the self, wordt sterk beïnvloed door de maatschappij. We hebben verschillende maskers voor verschillende situaties en proberen geloofwaardig over te komen (impression management) Niet alle culturen in een samenleving zijn even sterk, we spreken van een dominante cultuur als één cultuurgroep in een samenleving domineert. Een spreken van een subcultuur wanneer waarden, normen en andere cultuurkenmerken op bepaalde onderdelen afwijken van de dominante cultuur. (mensen van adel, hooligans, Surinamers enz.) Een tegencultuur verzet zich tegen de dominante cultuur of vormt daar een bedreiging voor. (rechts-extremisme). Ook bedrijven ontwikkelen vaak hun eigen cultuur. Nederland is een multiculturele samenleving: een maatschappij waar mensen met verschillende culturele achtergronden naast elkaar leven. Vroeger kwamen ‘vreemdelingen’ uit omringende landen (België, Duitsland, Frankrijk). Na de Tweede Wereld Oorlog zijn Nederlanders gaan emigreren en zijn mensen van overal na Nederland gekomen. Na 1960 kwamen ze hier omdat we arbeiders nodig hadden, en nu omdat het hier veilig is rijk is. Dit gebeurt in alle westerse landen. Twee oorzaken hiervoor: • betere communicatie. We weten nu van het bestaan en problemen af van veel meer landen en zij van ons. • beter vervoer. Reizen gaat sneller
Hierdoor is de wereld een global village geworden, een werelddorp. Leven tussen veel culturen betekent dat we ons aan moeten passen aan elkaar, zodat we elkaar niet per ongeluk beledigen of shockeren. Na WO2 nam de welvaart toe, jongeren kregen meer vrije tijd en geld en er ontstonden onder hen veel subculturen. De jeugdcultuur zet zich vaak af tegen de dominante cultuur, waardoor zij een andere leefstijl krijgen (oorzaak nr.1 van de generatiekloof). Jongeren voelen ook verbondenheid met elkaar, mensen met dezelfde levensstijl of opvattingen zoeken elkaar op. Jeugdculturen komen vaak voort uit muziekstromingen. Jeugdculturen veranderen snel, vooral als een kenmerk ‘in’ wordt zoeken ze snel iets anders. De onderdelen van een cultuur worden telkens aan de nieuwe leden overgedragen door socialisatie en sociale controle. Socialisatie is het proces waarbij iemand de waarden, normen en andere cultuurkenmerken van zijn samenleving of groep aanleert. De doelen hiervan zijn dat de persoon zich aanpast en dat de cultuur voort blijft bestaan. Ieder heeft zijn eigen karakter, maar we worden in gedrag en opvattingen sterk door onze cultuur bepaald. Cultuuroverdracht heb je in twee vormen: • enculturatie; het aanleren van cultuurkenmerken in de samenleving of het milieu waarin men geboren is. (kinderen) • acculturatie; het later aanleren van de kenmerken van een cultuur waar men oorspronkelijk niet tot behoort. Bij vrijwel iedereen gebeurt de eerste socialisatie in het gezin, daarna komen andere socialiserende instituties in beeld. Dit zijn instellingen, organisaties en overige collectieve gedragspatronen waarmee de cultuuroverdracht in een samenleving plaatsvindt. Er zijn er behalve het gezin vijf belangrijke: • school; dicipline samenwerken enz. • werk; prestaties, op tijd zijn • maatschappelijke groeperingen; geloof, sportclubs • overheid; wetten (leerplicht tot je 16e) • media; kranten televisies enz. Sociale controle is de wijze waarop mensen andere mensen stimuleren of dwingen zich aan de geldende normen te houden. Dit is er om te zorgen dat de socialisatie goed verloopt en niemand zich onmaatschappelijk gedraagt. Er zijn vier manieren hiervoor, die vaak werken met beloningen en straffen: • formele positieve sancties (koninklijke onderscheiding, diploma) • formele negatieve sancties (boete) • informele positieve sancties (applaus) • informele negatieve sancties (een kind dat naar zijn kamer wordt gestuurd) Het doel van socialisatie en sociale controle is bereikt wanneer er internalisatie van de cultuur plaatsvindt. Men heeft zich de cultuur zo eigen gemaakt dat men zich automatisch zo gedraagt als door de groep wordt verwacht. Dit vindt ook vaak plaats door nabootsing (kinderen apen hun ouders na). Socialisatie Socialiserende instituties Sociale controle Sancties Normen en waarden Internalisatie Cultuur Media en Communicatie Communicatie is het proces waarbij een zender bedoeld of onbedoeld een bepaalde boodschap overbrengt aan een ontvanger. Communicatie kan via verschillende media, en als de ontvanger reageert heet dat feedback of terugkoppeling. Encoderen wil zeggen dat de zender de boodschap in een bepaalde vorm of code verpakt. Decoderen betekent dat de ontvanger de info vertaalt en interpreteert. Dit kan fout gaan, bijvoorbeeld omdat de één een ander referentiekader (gedachtewereld) heeft dan de ander. Communicatie is een sociaal proces, maar het heeft ook economische aspecten. In arbeidsomstandigheden is het belangrijk dat je goed met elkaar communiceert. Communicatie moet steeds beter en sneller. Informatie staat voor kennis die we al bezitten en kennis die op ons af komt. Informatie is vaak niet eenduidig. Vaak is het onmogelijk een objectief beeld te krijgen en moet je kiezen uit de bronnen die je hebt, en ze naar waarde kunnen schatten. Er zijn vier verschillende soorten communicatie: • directe en indirecte communicatie. (direct; face-to-face, indirect; bv telefoon) • eenzijdige en meerzijdige communicatie. (eenzijdig; eenrichtingsverkeer, bv radio, meerzijdig; deelnemers zijn zenders en ontvangers) • verbale en non-verbale communicatie. (verbaal; via gesproken of geschreven woord. Non-verbaal; bv symbolen, tekens, lichaamstaal • massacommunicatie
Massamedia hebben een aantal gemeenschappelijke kenmerken: • info is bedoel voor een groot anoniem publiek • info is openbaar, voor iedereen toegankelijk • relatie tussen zender en ontvanger is onpersoonlijk • communicatie is meestal eenzijdig. Weinig feedback en zenders kunnen niet meteen controleren of de boodschap wordt begrepen. De media heeft verschillende functies voor het individu, want er worden verschillende boodschappen uitgezonden: • amusement (Quiz, shows) • nieuws • meningsvorming (talkshows) • cultuur (concerten, toneelstukken) • educatie en onderwijs (NOT en teleac) Vaak lopen de functies door elkaar heen. Functies van de media voor de samenleving: • politieke functie (in stand houden democratie, kritisch volgen overheid) • socialiserende functie (cultuuroverdracht, normen en waarden) • recreatieve functie (vrijetijdsbesteding, ontspanning) Soorten media

Tijdschriften: verschijnen periodiek, luxer dan kranten, vaak gericht op een doelgroep, voornaamste doel brengen van verschillende soorten info. Kranten: Dagbladen, voornaamste doel brengen van nieuwsfeiten en achtergrond info. Huis-aan-huisbladen: Meestal eens per week en gratis. Doel is het brengen van plaatselijk of regionaal nieuws, maar nog meer het geld verdienen door de advertenties. De kranten zijn op verschillende manieren in te delen: • landelijke en regionale kranten. Landelijk verschijnt in heel NL, nieuws uit binnen- en buitenland. (Telegraaf, Algemeen Dagblad, Volkskrant, NRC Handelsblad, Trouw) • algemene en richtingskranten. Algemeen is niet gebonden aan een levensbeschouwelijke of politieke richting. Een richtingskrant is bv. Het reformatorisch dagblad. • progressieve en conservatie kranten. Progressief hecht waarde aan maatschappelijke veranderingen en vernieuwingen, conservatief is behoudend, en voor traditie en gezag. • populaire en kwaliteitskranten. Populair brengt verhalen met amusementswaarde, sensatie. (Telegraaf, AD) kwaliteitskranten richten zich meer op politieke ontwikkelingen en achtergronden, de lay-out is minder sensationeel. (NRC Handelsblad) Er zijn verschillende soorten tijdschriften: • jongerenbladen • vrouwenbladen • roddelbladen • special-interest bladen • vakbladen • opiniebladen • omroepgidsen
Er zijn drie soorten televisie- en radiozenders: • publieke omroepen (Ned. 1,2,3 meestal opgericht in jaren 20. Overheid verdeelde de zendtijd tusen de belangrijkste maatschappelijke stromingen: zuilen. Pub. omroepen krijgen geld van de omroepbijdrage en een deel van de reclameopbrengst v/d STER. Zijn verplicht een deel van hun zendtijd aan culturele en informatieve programma’s te besteden) • regionale en lokale omroepen (vroeger mocht maar 1 per gemeente of regio v/d overheid, tegenwoordig meer. Financiën uit de reclame en subsidies van de gemeente/provincie) • commerciële omroepen (inkomsten uit reclame, vertegenwoordigen geen maatschappelijke stroming, hoogte van kijkcijfers bepaalt het succes, dus ze zijn vaak sensatiegericht) In ons land heb je publieke omroepen en commerciële zenders, dus wij hebben een duaal bestel. De concurrentie strijd gaat om kijkcijfers. Met name tijdens de prime-time is de conurrentie hoog. Nieuwe media: digitale infobronnen naast gedrukte media, radio en televisie. Diskettes en cd-rom’s zijn belangrijke hulpmiddelen in de informatieverstrekking. Sinds 1990 zijn er steeds meer gebruiksvriendelijke programma’s op de markt kwamen gebruikten meer mensen internet. Met internet kun je op het world wide web komen, mailen en nieuwsgroepen. Hoe komt het nieuws tot stand? Hoe objectiever het nieuws, hoe beter de kwaliteit. Objectiviteit is een beschrijving van feiten en meningen die in overeenstemming is met de waarheid. Volledige objectiviteit bestaat niet, nieuws wordt geschreven vanuit een bep. referentiekader (geheel van waarden, normen, kennis en ervaring). Voor een zo goed mogelijke objectiviteit moet je in ieder geval: • feiten en meningen scheiden • hoor en wederhoor toepassen (meerdere kanten belichten) • over kennis van zaken beschikken
De leiding van een krant bestaat uit: • de directie (verantwoordelijke op zakelijk en financieel gebied) • de redactie (inhoudelijke verantwoordelijkheid) Om conflicten te voorkomen is de verhouding tussen deze verantwoordelijkheden opgenomen in de CAO van dagbladjournalisten. Ook de identiteit van een krant staat in het redactiestatuut omschreven. De identiteit van een krant blijkt voornamelijk uit: • de keuze/selectie van onderwerpen • de presentatie • eigen commentaar en analyses
Selectie: Nieuwsbronnen spelen een belangrijke rol bij selectie. We kennen de volgende nieuwsbronnen: • personen en instellingen die uit eigen initiatief info verstrekken • nieuwsgaring: journalisten gaan zelf op zoek naar nieuws • persbureaus die nieuwsberichten stuurt (Algemeen Nederlands Persbureau, Associated Press uit Amerika, Reuter uit Engeland, Agence France Press, Deutsche Presse Agentur) Minder dan 1% wordt uiteindelijk opgenomen. Een nieuwsbericht moet aan een aantal selectiecriteria voldoen: • Hoe uitzonderlijk is het nieuws? • Hoe ingrijpend zijn de gevolgen? • Is het feit van belang voor het totaalinzicht in een bepaalde kwestie? • Sluit het aan bij de interesse van de doelgroep? Off-the-record-informatie wordt soms toch gepubliceerd (kan belangrijk zijn), maar dan wordt de naam van de informant verzwegen. Als een nieuwsbericht onder embargo is verstrekt, betekent dit dat het niet gepubliceerd mag worden voor een bepaalde datum. Dit zijn de vier belangrijkste theorieën over de invloed van de massamedia op ons gedrag: • de injectienaald theorie • de ‘multiple-step-flow of communication’ theorie • de theorie van de selectieve perceptie • de agenda-theorie
De injectienaald-theorie: Volgens deze theorie is de media in staat het publiek te indoctrineren (= het systematisch en voortdurend opdringen van bepaalde opvattingen en meningen aan het publiek, waardoor het denkpatroon sterk wordt beïnvloed) Deze theorie geldt sterk in landen met een dictator. De media kan de massa ook manipuleren, dit komt ook bij ons voor. Bij manipulatie krijgt het publiek vervormde info over een bep kwestie, omdat met opzet de feiten zijn verdraaid of weggelaten zonder dat de ‘ontvanger’ dit merkt) De ‘multiple-step-flow of communication’ theorie: Na onderzoek in de jaren ‘30 werd bovenstaande theorie gerelativeerd en kreeg je de two-step-flow theorie. Opinieleiders (belangrijke en gezagshebbende personen) geven info door aan mensen die minder goed op de hoogte zijn. In fase 1 ontwikkelt de opinieleider een mening, in de tweede fase nemen de mensen onder hem de mening van hem over (omdat hij er wel verstand van lijkt te hebben) Met verder onderzoek werd deze theorie verfijnd, en werd het de multi-step-flow theorie. Een bepaalde mening of visie begint bij een kleine groep, wordt overgebracht op een ‘vroege meerderheid’, dan op de ‘late minderheid’ en tenslotte op de ‘achterblijvers’. Selectieve perceptie: Hier heeft het publiek een grotere rol. Zij selecteert zelf de info, waarbij het referentiekader een rol speelt. Mensen nemen info dus nooit objectief waar. (perceptie=waarneming). Het referentiekader werkt als een soort filter. Agenda-theorie: Deze benadrukt dat mensen weliswaar selecteren, maar gebonden zijn aan het aanbod van de media. De media bepaalt niet hoe mensen denken, maar waar over. Eerst geeft de media ons info, daarna vormen wij een mening. De media beïnvloedt ook de politieke agenda. Als de media veel aandacht besteedt aan een onderwerp, moeten politici zich daar ook over uitspreken. Een vooroordeel is een oordeel over iemand dat niet berust op kennis van zaken. Als een vooroordeel geldt voor een hele groep mensen, dan noem je het een stereotypering: een vaststaand beeld, waarbij we aan een hele groep bepaalde kenmerken toeschrijven. Dit alles kan leiden tot discriminatie. Seks- en geweldsmisdrijven krijgen van de media vaak onevenredige aandacht, waardoor de indruk gewekt wordt dat er veel meer criminaliteit is dan in werkelijkheid. Ook het beeld van de dader wordt door de media beïnvloed. Door deze invloed: • wordt bij ‘criminaliteit’ vaak gedacht aan zware criminaliteit • denkt men dat er meer agressie is dan dat er is • hebben veel mensen een ‘stereotiepe’ misdadiger • wil men strengere straffen
Voornamelijk ouderen zijn hier bang voor. Er vindt een vergroting plaats van hun angsten als zij hun vermoedens die neergezet zijn door de media bevestigd zien in een bepaalde misdaad. Het ‘zie je wel!’ idee. De media en de overheid. In het beleid van de NL overheid zijn twee uitgangspunten over de media duidelijk aanwezig: • vrijheid van meningsuiting : persvrijheid: Niemand heeft voorafgaand verlof nodig om door de drukpers gedachten en gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid voor de wet. Het is vaak moeilijk een grens te trekken tussen wat wel en niet ‘kan’ je hebt immers ook rekening te houden met de grondwet. Er zijn twee soorten censuur: - preventieve censuur (gebeurt vooraf) • repressieve censuur (gebeurt achteraf) Met te veel censuur kan de overheid niet kritisch worden gevolgd en worden burgers fout geïnformeerd. • bescherming van het pluriforme aanbod : de verscheidenheid aan kranten, tijdschriften, omroepen en zenders is de pluriformiteit van de massamedia. De overheid beschermt deze, omdat het publiek zo verschillende info van verschillende media met elkaar kan vergelijken, dit is tenslotte een democratisch land. Voor ieder wat wils. De overheid kent speciale zendtijd toe aan minderheden en politieke partijen zodat ook hun stem wordt gehoord. Ook websites zijn als infobron beschikbaar, maar ook hier gelden regels (geen kinderporno). De houding van de overheid tegenover de gedrukte media wordt gekenmerkt door twee tegengestelde principes: • vrijmarkt principe (bladen laten bestaan als er genoeg vraag naar is) • bescherming van de pluriformiteit (zorgen dat er voldoende bladen zijn met een verschillende ‘kleur’) Kranten en tijdschriften zijn altijd sterk marktgericht, omdat hun bestaan afhangt van het aantal lezers en adverteerders. Kranten halen hun inkomsten uit abonnementen, losse verkoop en advertenties. Zij krijgen ook een deel van de STER opbrengst omdat zij met hun advertenties zoveel concurrentie ondervinden van o.a de tv en radio. De overheid heeft om de pluriformiteit te bewaren in 1974 het Bedrijfsfonds voor de Pers in het leven geroepen om kranten met een duidelijke politieke of kerkelijke kleur te ondersteunen (Trouw, het Parool). Er ontwikkelde zich een sterke concurrentie strijd tussen de kranten wat tot verbeteringen van de kranten leidde. Er zijn er veel verdwenen. Er zijn nu 8 landelijke en ongeveer 30 regionale dagbladen over. Kranten met een specifiek karakter zijn meestal nu verdwenen, dit komt door de ontzuiling. De overheid bemoeit zich meer met de omroepen en tv-programma’s dan met de gedrukte media. Deze zijn pas in de twintigste eeuw opgericht, toen de overheid zich meer ging bemoeien met de samenleving. Eerst mochten er alleen publieke radiozenders komen, ze mochten geen winst maken dus en hun uitzendingen werden eerst gecheckt voordat ze de lucht ingingen. De regels daarvoor lagen vast in de Omroepwet van 1930. De AVRO, KRO, NCRV, VARA en VPRO werden toen toegelaten. Bijna veertig jaar geen nieuwe toetreders. In de loop der jaren is de Omroepwet vele malen veranderd, en heet nu de Mediawet. De grootste verandering kwam in 1969 toen het omroepsysteem van een gesloten in een open bestel veranderde. Hierdoor kwamen er nieuwe omroepen bij (TROS Veronica). Enkele regels uit de Mediawet: • een omroep moet minstens 150.000 betalende leden hebben, binnen twee jaar nadat ze begonnen zijn (minstens 60.00 als je begint) • omroep moet een eigen identiteit hebben. • Omroep moet een volledig programma hebben (25% amusement mag, 25% info, 20% cultuur en 5% educatie moet. De laatste 25% mag men zelf invullen) • Mag niet gericht zijn op winst. (omroep moet vorm hebben van vereniging of stichting) • Opbrengsten van de STER reclame worden verdeeld onder de pers en de omroepen. • Zendtijd wordt toegekend aan geestelijke en kerkelijke genootschappen en politieke partijen zonder dat ze een bep aantal leden nodig hebben. Ons land moet zich ook houden aan de internationale verdragen. Europese landen moeten elkaars zenders in hun land toelaten volgens het principe van het doorgeven en ontvangen van info. De overheid heeft niets te zeggen over deze zenders. Ze mogen wel alleen via de kabel worden uitgezonden.
De eisen die de Mediawet stelt aan de reclame zijn: • max 12 minuten per uur • Sponsor namen mogen aan het begin en eind laten zien worden. Sluikreclame (het doelbewust tonen of noemen van een produkt of produktnaam, zonder dat het publiek weet dat het hier om reclame gaat) is verboden. Ook subliminale reclame is verboden (korte beeldjes door de film die je alleen onbewust ziet) Door de verzuiling hadden de belangrijkste kerken en politieke richtingen hun eigen krant en omroep. De zuilen waren strikt van elkaar gescheiden. In de jaren ’60 kreeg je met name door de komst van de televisie ontzuiling omdat het volk in contact kwam met andere opvattingen. Kranten en opiniebladen kregen hierdoor onderling veel meer concurrentie. Het omroepstelsel werd juist uitgebreid omdat er meer zendtijd was en de STER kwam. Men denkt dat alle massamedia uiteindelijk zal worden beheerd door een handjevol grote mediaconcerns. De commercialisering van de media heeft vervlakking van het aanbod aan info en cultuur tot gevolg. Het kijkcijfer is het belangrijkst, bij publieke omroepen ook, maar minder. Diverse politieke stromingen hebben een mening over waar het heen moet met de media, hierbij worden vooral kwaliteitscriteria aangedragen. De macht van het geld moet niet gaan domineren, want dan verschraalt het aanbod. Liberalen zeggen juist dat als je het publieke stelsel niet voortrekt, door de vergrote concurrentie de kwaliteit zult verbeteren. Confessionelen brengen hier tegenin dat dankzij het publieke bestel de pluriformiteit wordt gehandhaafd (zendtijd voor minderheden enzo) De politiek is momenteel voor het behoud van het duale stelsel. Zij hebben echter wel in 1999 de Concessiewet voorbereid, die het publieke stelsel toegankelijker moet maken voor de nieuwe omroepverenigingen. Concessiewet: • Elke zender krijgt eigen gezicht met de benamingen “Mijn Net”, “Het Net”, en “Ons Net”. • NOS verantwoordelijk voor de zenderprofilering • Elk TV-net niet meer dan 25% verstrooiende programma’s. • De omroepverenigingen blijven basis van het publieke bestel en zullen worden vertegenwoordigd door de Raad van Toezicht van het NOS en de netbesturen. • Onderscheid tussen A- B- of C-vereningen verdwijnt, ieder moet minstens 300.000 leden hebben. • Mogelijkheden voor toetreding in het bestel worden verruimd

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.