Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Fictie

Beoordeling 4.8
Foto van een scholier
  • Antwoorden door een scholier
  • 4e klas vmbo | 1784 woorden
  • 13 oktober 2003
  • 211 keer beoordeeld
Cijfer 4.8
211 keer beoordeeld

Fictie hoofdstuk 3 Opdracht 1: 1. De datum van die dag dat Daan dat schreef. 2. omdat hij blij is dat hij met Jolanda heeft. 3. Dus, jij eh…’, hakkelde ik
4. Hij vertelt dat ze hebben. (‘Ik heb verkering met Jolanda.’) 5. ze lacht lief naar hem. 6. Het is een dagboek waarin Daan schrijft en die weet niet de gedachte van Jolanda op dat moment Opdracht 2 1. de ik persoon
2. niet echt op z`n gemak / onzeker
3. ‘ik’ wordt ‘hij’ 4. Hij liep de huiskamer in. Ik zat op m`n luie stoel met de krant opengeslagen op m`n knie. 5. De woorden ik en pap veranderen in mijn zoon en ik.
Opdracht 3 A: 1. Angst,omdat Peter bang is dat iemand er achter komt dat hij een vrouw heeft gedood. 2. Peter. 3. Wat was het moeilijk om gewoon te doen. 4. ’Je ei is klaar’, zei mijn moeder en zette het voor mij neer.’Dank je.’ Het ei was precies goed, maar ik at zonder veel animo en wachtte op de krant. 5. ja, het lijkt ofdat hij het gaat vertellen. 6. Gespannen,bang en onzeker
7. Nee, want het is een hij/zij-perspectief en daarin kom je de gedachten van de andere personen niet te weten. 8. ‘zijn moeder stond hem raar aan te staren.’ 9. Omdat hij een vrouw heeft doodgereden, en hij de tijd niet meer terug kan draaien. B: Ik vind dat niet goed.Ik zou in het begin wel voor me houden maar ik zou het toch op een gegeven moment tegen iemand zeggen want anders wordt het steeds maar erger. C: Ja, ik zou het boek wel willen lezen.Het lijkt mij een mooi verhaal. Fictie hoofdstuk 4 Opdracht 1 1. B
2. a,c,d
3. dat Maartje-Rosemarijn dol is op beren en hij heeft een berenpakje aan. 4. ze slaat haar
5. ja, anders wou Maartje-Rosemarijn Ukkie bij haar beren verzameling
6. Dat zegt ze in het 2e plaatje
7. ja
8. het gaat over de 2 kleine kinderen, en die zitten in de wandelwagen. 9. iets ertussenin, Ukkies moeder is boos, maar ze wou niet bij de verzameling van Maartje-Rosemarijn en dat is gelukt. Opdracht 2 1. D

2. D
3. A
4. dat het mannetje uit zijn bal stikt in eenleverworst. 5. ja
6. ineens was de clown al bij de koning. 7. een open einde, je weet niet echt wat er nou verder gebeurt met de clown en het kleine mannetje. 8. Goed, de koning klapte en het was toch gelukt. 9. Nee, er moeten alinea’s in. 10. Ik vind het een niet echt een leuk verhaal, er zit niet echt iets spannends in. Opdracht 3 1. Datgene wat je kan leren over schrijven. -Talent -Inspiratie -Verstand
2. Een onderwerp, anders wordt het loze prietpraat(dan slaat het verhaal nergens op). 3. Een omgeving waar het verhaal zich afspeelt. 4. Dat het wel ‘natuurlijk’ klinkt. 5. Dat het niet altijd lange zinnen hoeven te zijn en dat je de zinnen niet altijd met een onderwerp moet beginnen. 6. De compositie. -Begin met een inleiding -Bij het midden beginnen en later teruggaan naar het begin. 7. Omdat je dan aan de titel moet houden tijdens het schrijven. 8. Ja,want dan word het makkelijker om een verhaal te schrijven. Opdracht 4 B: 1. vakantie. -Maartje -Kimberly (het zusje) -Sanne (kennis) -Patrick -Ricardo
2. Op een camping in Spanje.Het is heel erg zonnig. 3. In de verleden tijd.Door worden in die tijd te zetten. 4. Ja,die gebruik ik. 5. Maartje kan er niet goed mee overweg. 6. Open einde,gedeeltelijk goed en gedeeltelijk slecht. 7. Een inleiding. Fictie hoofdstuk 5 Opdracht 1 1. Dat ze niet goed kan opschieten met haar moeder. 2. Goed, want ze kan goed met hem opschieten. 3. Elegant à Beide
Welgemanierde à Beide

Dominant à Karakter
4. vol emoties
5. kalmte
6. Tokio
7. ja, ze beschrijven het
8. Nee. Opdracht 2 1. met een inleiding
2. Landsbeschrijving/onderdanen
3. een boer en de soldaten
4. doden helpt niet
5. openeinde, je weet niet zo goed wat er met de boeren gebeurd. Opdracht 3 A: 1. - Kastanje bruin haar - Onverzorgd - best groot - beetje westers - en een beetjeJapans - volle lippen - schuine ogen - een blauwe spijkerbroek (dat door te vaak wassen is gebleekt) - een T-shirt dat bijna op haar knieën hing - een versleten bruinleren tas
2. Verlegen bang en brutaal

3. De verstrooide professor. 4. Duitsland
5. Dat die bestaat uit een zusje,een moeder,een vader en een stiefmoeder. Haar vader komt oorspronkelijk uit Tokio. 6. Ze ziet er anders uit als de kinderen daar. 7. agressief
8. ze is verwaarloost
9. ze wil naar Duitsland
10. ze wil weg, ze voelt zich niet op haar gemak in Tokio
11. het lijkt me wel wat leuker. Maar ik zou het nog niet gaan lezen. Opdracht 4 A: 1. Knap, lang blond haar. 2. een paardrij leraares
B: 1. Over paardrijlessen en een man die met haar wil leven maar op de een of andere manier niet kan. 2. het heeft een goede afloop. C: 1. Hij keek het meeste naar één vrouw. Ze was mooi en had bruin haar. Hij zette alles op alles om ooit met haar samen te zijn, maar of dat lukt? Fictie hoofdstuk 6 Opdracht 1 1. Ze heeft kritiek op het scheiden van het afval bij de Macdonalds
2. B

3. Spreektaal à (‘donderen’) En lange zinnen
4. B
5. Ja, anders denk je er niet zo snel aan dat ze daar helemaal geen afval sorteren. 6. Ja, iedereen sorteert thuis alles en daar gooien ze alles zo bij elkaar in een bak. Dat is slecht voor het milieu Opdracht 2 A: 1. A
2. Hij zal zich wel kunnen aanpassen om ook kritisch te zijn, maar dat doet hij niet, dat past niet bij hem. 3. C
4. B
B: 5. Hij is niet kritisch en zet mensen niet aan het denken
6. Hij laat mensen ook lachen en hij praat tegen ze. En hij zingt ook nog. Opdracht 3 A: 1. de bom
2. A
3. C
4. ik ren door m`n agenda
5. f, g, a
B: Het kan mensen aan het denken zetten Opdracht 4 A; 1. niet met je rug naar het publiek staan en nooit 2 keer dezelfde grap maken
2. Ze= het publiek / de mensen
3. Duidelijk zijn, prikkelend, moet erom kunnen lachen, het moet over algemeen belang gaan. 4. Types behoren tot de helderen van geest die geen blad voor de mond nemen en zeggen wat ze vor de bek komt. Het publiek zij mensen die 15 gulden of meer betalen om daarnaar te komen kijken. 5. C
6. ja, dat bepaalde de sfeer

7. D Fictie hoofdstuk 7 Opdracht 1 A: 1. Garfield en een mevrouw
2. op straat
3. Garfield wil koekjes van die mevrouw pakken en krijgt een trap. Hij krijgt een koekje van eigen deeg/ B: D
C: Koekje van eigen deeg Opdracht 2 A: 1. Hoe de truc in elkaar zit en het einde
2. groote , gestreepte, dat het mannetje uit het huisjes kwam en dat ie boodschappen moest doen. 3. Nee, het is niet belangrijk in deze tekst. 4. D
B: Er was eens een clown die met z’n bal optrad..Niemand wist natuurlijk dat in die bal een mannetje zat en die zorgde ervoor dat de bal bewoog. De clown ging op reis, maar tijdens de reis ging het mannetje dood. De clown ging op zoek naar een nieuw mannetje en vond er uiteindelijk een. De clown moest die dag optreden. De clown was heel zenuwachtig maar de voorstelling ging goed. Toen de voorstelling voorbij was ging de clown naar de kleedkamen, waar het mannetje zat. Hij was te laat. Opdracht 3 A: 1. De jongen zijn ouders en zijn vrienden

2. vroeger (er komen platen en gramafoon in voor) en ‘s avonds
3. thuis en in zijn kamer
4. Hij wil niet dat zijn vrienden zijn ouders zien, omdat hij over ze heeft opgeschept. 5. Ze komen erachter hoe het echt zit
6. Bluf
B: Een jongen woont bij zijn ouders. Hij schaamt zich ervoor en zegt tegen z’n
vrienden dat die op z’n eigen woont. Dan komen zijn vrienden langs om platen te luisteren. Zijn ouders hadden beloofd niet naar boven te komen maar dat doen ze wel. Daardoor komen zijn vrienden erachter en ze gaan naar huis. Opdracht 4 Er was eens een jongen die net was verhuisd. Hij wou een goede indruk maken bij zijn nieuwe vrienden, dus vertelde hij dat ze heel erg rijk waren en dat hij alles kreeg wat hij maar wilde. Op een dag kwamen zijn vrienden bij hem thuis. Het was een vrijstaand huisje, maar niet zo gek groot. Maar zijn vrienden zochten er niks achter. Toen ze in zijn kwamer zaten vertelde hij dat een deel van zijn spullen nog moest komen en dat hij zolang op de zolder moest blijven slapen totdat zijn kamer klaar was. Ze gingen met zijn allen beneden zitten. Toen hij even naar de toilet ging kwamen zijn ouders net thuis. Een vriend van hem vroeg toen hoe lang het nog duurde voordat alle spullen kwamen. Waarop de ouders reageerde: “welke andere spullen, dit is alles hoor! We zijn helemaal niet rijk en de verhuizing heeft al genoeg geld gekost, dus voor nieuwe meubels hebben we voorlopig geen geld!” Toen de jongen terug kwam van de toilet waren al zijn vrienden al weg. Hij vroeg aan zijn ouders waar ze waren. “Ze waren bijna te laat voor voetbaltraining...” Fictie hoofdstuk 8 Opdracht 1 A: 1. G

2. F
3. G
4. F
5. G
6. G
7. F
8. F
9. G
B: 1. Ik vind een serie als’ Charmed’ goed, want het is wel elke keer een vervolg, maar toch heeft elke aflevering een eigen verhaal. Dat vind ik heel fijn, want als ik dan een aflevering mis, kan ik het toch nog volgen. Ik vind een serie als ‘Goede tijden slechte tijden’ ook goed, want dat is meer over het dagelijkse leven. Wat iedereen kan meemaken. Dat spreekt mij ook wel aan. Ik vind het ook wel leuk omdat er veel jongeren in meespelen. En niet alleen maar oudere / volwassenen. 2. Ik vind een serie als ‘the bold and the beautiful’ niet leuk, want dat is meer voor volwassenen. Daar hebben ze echt allemaal problemen en er spelen vorgens mij ook bijna gaan jongeren in mee. Ik heb het ook maar één keertje gekeken, bij mijn oma. En ik vond het toen niet echt leuk om naar te kijken. Opdracht 2 1. Since fiction

2. kwaadaardig à type
3. dappere jongen die buitengewoon aantrekkelijk is
4. dapper
5. in de tv serie word deze persoon gespeeld door die man
6. type. Strenge instructeur, stoer. 7. met een aanval van buitenaardse wezens
8. de buitenaardse wezens vermoorden mensen
9. ja, kan wel. Weet niet wat er gebeurd in de toekomst
10. Nee, houd daar niet van. (van buitenaardse wezens) Opdracht 3 A: 1. Soap, omdat het een doorlopend verhaal is
2. In Duinwijk aan het strand. De omgeving is aantrekkelijk voor de kijkers
3. Romantiseert, maakt het leuker
4. Speelt zich af onder rijke mensen die aan zee wonen
B: 1. 4
2. Cor en Sylvia à (dinsdag 3 en woensdag 3) 3. de 4e
4. ondertussen
5. dinsdag 4
dinsdag 2
woensdag 2
C: 1. type, je kan niet zeggen of het type gaat veranderen. 2. Dian in ‘goede tijden slechte tijden’ Valerie in ‘goede tijden slechte tijden’ D: 1. ja, het klopt
2. ja, het lijkt me wel spannend

3. Nee, het wordt soms wel overdreven. 4. Ja, de serie lijkt me wel leuk.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.