Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Inkomen

Beoordeling 7.6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 2340 woorden
  • 22 juni 2003
  • 68 keer beoordeeld
Cijfer 7.6
68 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Samenvatting Lesbrief Inkomen Economie. Hoofdstuk 1 Microniveau= De productie van een bedrijf of het inkomen van 1 huishouden. Macroniveau= De productie en het inkomen van een heel land. Inkomen in natura = Inkomen dat niet uit geld maar uit goederen bestaat. Arbeidsverdeling = specialisatie in een bepaalde productie. Gevolg van de specialisatie: „Y Er kon meer geproduceerd worden in dezelfde tijd. De arbeidsproductiviteit steeg dus. „Y Maakte ruil noodzakelijk. Ruil in Natura/ directe ruil = Ruil van goederen tegen goederen. Voordeel van geld: „Y Goud en zilver is het meest geschikt voor geld. „Y Het is waardevol. „Y Het is makkelijk deelbaar. „Y Het kan niet bederven. „Y Iedereen wil het hebben. Indirecte ruil= Handel drijven met behulp van een algemeen aanvaard ruilmiddel. Primair inkomen = Inkomen dat je verdiend door mee te helpen met produceren. „Y Meest voorkomende vorm: loon of salaris. „Y Kopen van kapitaalgoederen door bedrijven noemen we investeren. „Y Pacht = dat ontvang je wanneer je een stuk natuur ter beschikking stelt van producenten. „Y Winst= De beloning voor ondernemersactiviteit. „Y Ondernemersactiviteit = Alles wat te maken heeft met het opzetten en runnen van en bedrijf. Productiefactoren zijn: „Y Arbeid, kapitaal, natuur en ondernemersactiviteit. „Y Netto-inkomen = het inkomen dat je overhoud na betaling van belastingen en premies „Y AOW, WAO, WW en de bijstand worden ook wel overdrachtsinkomens genoemd. „Y Overdrachtsinkomens ontvang je zonder een bijdrage te leveren aan productie. Inkomen is = Loon + pacht/huur + rente + winst. Het bedrag dat de overheid betaalt aan ambtenarensalarissen beschouwen we als de toegevoegde waarde en dus de productiewaarde van de overheid.
Waarom is administratie belangrijk: „Y Je kan de productiewaarde vaststellen. „Y Bedrijven administreren allerlei gegevens om hun bedrijf efficient te kunnen voeren. „Y Belangrijkste onderdelen zijn de balans en de resultatenrekening. We onderscheiden de volgende bezittingen: „Y Vaste activa zoals: grond, gebouwen en machines. Kenmerk: Ze kunnen bij meerdere productieprocessen worden gebruikt. „Y Vlottende activa zoals: voorraden en de vorderingen op afnemers (debiteuren) Kenmerk: Ze gaan slechts een productieproces mee. „Y Liquide activa zoals: Geld in de kas of op een lopende rekening. Kenmerk: Het zijn betaalmmiddelen die direct kunnen worden gebruikt om iets te kopen. # Schuldeisers noemen we crediteuren. # Saldo = het verschil tussen de opbrengsten en de kosten. # Nationaal product = De waarde van de productie van een heel land. # Totale productie van een bedrijfskolom kun je vinden door de productiewaarde van afzonderlijke bedrijven bij elkaar op te tellen. # Nationaal product = De toegevoegde waarde van alle bedrijven in een land en die van de overheid bij elkaar opgeteld vormt de productie van een heel land. # nationaal inkomen = De primaire inkomens van alle gezinnen in een land in een jaar bij elkaar opgeteld. # Loon + winst + Pacht + huur + rente vormen ook het nationaal inkomen. Hoofdstuk 2 Door inflatie word je geld minder waard en kun je voor een euro meer kopen. „Y nominaal inkomen = Het inkomen gemeten in geld. „Y Reeel inkomen = Het inkomen gemeten in goederen. Het indexcijfer van het reeele inkomen kunnen we met de volgende formule berekenen: RIC (indexcijfer reeel inkomen) = NIC (indexcijfer nominaal inkomen)/ PIC (prijsindexcijfer) „Y CPI = Geeft aan hoeveel de kosten van je levensonderhoud in een jaar stijgen en in daarmede een maatstaf voor inflatie. Taken van het CBS: „Y Gegevensverzamelaar van Nederland. „Y Publiceren van statistisch materiaal. „Y Kijken hoe de prijzen van allerlei production zich ontwikkelen. „Y Kijkt waaraan mensen hun geld uitgeven. # wegingsfactor geeft aan welk deel van het inkomen aan een bepaalde productgroep word uitgegeven. Gewogen indexcijfer = (wegingsfactor x indexcijfer)/ Wegingsfactoren. „Y Prijscompensatie = Een loonsverhoging die voldoende is om de stijging van prijzen op te vangen, zodat werknemers er in koopkracht niet op achteruit gaan. „Y Productiecapaciteit = De hoeveelheid goederen die een land in een jaar maximaal kan maken. „Y Overbesteding = Wanneer de bestedingen zo hoog zijn dat de producenten de vraag niet of nauwelijks meer kunnen bijhouden. Gevolg van overbesteding: „Y Bij een situatie van overbesteding is de productiecapaciteit niet groot genoeg om aan de vraag te voldoen. Daardoor stijgen de prijzen. Deze inflatie heet bestedingsinflatie. „Y Er kan een overspannen arbeidsmarkt ontstaan. Er is een tekort aan personeel en daardoor hebben de lonen de neiging te stijgen. Onderbesteding = Dan is de productie zo laag dat de productiecapaciteit bij lange na niet is bezet. Deze lage bestedingen zorgen voor een lage productie en daardoor weinig vraag naar arbeid en dus voor werkloosheid. Bij onderbesteding daalt de inflatie. Er is dan sprake van deflatie: Een daling van het algemeen prijspeil. „Y Kosteninflatie = als lonen of grondstoffen stijgen word produceren duurder. De kostprijs van de producten stijgen dan. „Y Loonkosteninflatie = wanneer hogere lonen de oorzaak zijn van de inflatie. „Y Geimporteerde kosteninflatie = Wanneer inflatie veroorzaakt wordt door de hogere prijzen van geimporteerde producten. „Y Winstinflatie = Dan verhogen de producenten hun prijzen om de winst te laten stijgen.
Nadelen van inflatie: „Y Het geld word reeel minder waard. Met dezelfde hoeveelheid geld kun je minder kopen dan eerst. (geldontwaardiging) „Y Het beinvloedt het leen- en spaargedrag. Lenen van geld word gestimuleerd en sparen wordt afgeremd. „Y Wanneer de Nederlandse inflatie hoger is dan in het buitenlandverslechtert de internationale concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven. „Y Bij hyperinflatie neemt het vertrouwen in het geld af. Wanneer je kilo¡¦s bankbiljetten nodig hebt om een brood te kopen en dat neemt dagelijks toe dan gaan mensen in natura ruilen. Functies van geld: „Y Het is een ruilmiddel. „Y Het is een spaarmiddel. „Y Het is een rekeneenheid. „Y Geld is een algemeen aanvaardbaar betaalmiddel. Chartaal= stoffelijk geld
Giraal geld = zoals een pinpas of chipknip Functies van een bank: „Y Beheren de betaalrekeningen en spaarrekeningen van hun klanten. „Y Je kan geld storten en opnemen. „Y Je kunt geld overboeken van jouw bankrekening naar de rekening van iemand anders. „Y Je kunt er geld lenen. # Insititutionele beleggers: pensioenfondsen, verzekeringsmaatschappijen, en beleggingsinstellingen. # Algemene banken zijn: ABN-AMRO, RABO, ING (3 giganten) en SNS en VSB. # hypotheekbanken verstrekken hypothecaire leningen 2 soorten kredietverleningen zijn: „Y Geld uit lenen dat door anderen is gespaard. „Y Geld te scheppen. Banken die geld kunnen scheppen heten primaire banken en hypotheekbanken heten secundaire banken. Centrale Bank = DNB (De Nederlandsche Bank) De ECB (europese centrale bank) is de bank van Euroland. Hoofdstuk 3 # Welvaart = de mate waarin mensen in hun behoeften kunnen voorzien. # Schaarste = Dat er iets moet worden opgofferd om een product te maken. Wat zijn de nadelen wanneer we de welvaart willen meten van het reeele nationaal inkomen: „Y Het nationaal inkomen zegt niets over de verdeling van het inkomen. „Y Bij het berekenen van het nationaal inkomen worden geen zaken meegeteld die de welvaart wel verhogen. „Y Als bij bijv. milieuvervuiliong bossen verdwijnen kun je spreken van een lagere welvaart. Maar dit komt niet tot uiting in de omvang van het nationaal inkomen. „Y Er wordt geen rekening meegehouden met de uitputting van natuurlijke hulpbronnen. Bij vrijwilligerswerk en zwart werk spreken we van het informele circuit of de informele economie. Het gaat hierbij om de productie van goederen en diensten die niet geregistreerd word. Het grijze circuit zoals doe-het-zelf werk en vrijwilligerswerk wordt niet geregistreerd maar is wel legaal. Bij het zwarte circuit gaat het om illegale productie: belastingen en premies worden ontdoken. Duurzame ontwikkeling= een economische ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie zonder de welvaart van de komende generaties aan te tasten. „Y De rpoductiecapaciteit hangt af van de hoeveelheid en de kwaliteit van de productiefactoren arbeid, natuur en kapitaal. „Y Breedte-investeringen = waarbij de arbeidsproductiviteit gelijk blijft. Verhouding tussen kapitaal en arbeid gelijk. „Y Diepte-investeringen = stijgt de arbeidsproductiviteit. En wordt kapitaalintensiever. Bezettingsgraad= feitelijke productie/ productiecapaciteit. „Y Conjuctuur= schommelingen in het nationaal inkomen als gevolg van schommelingen in de bestedingen. „Y Laagconjuctuur= de groei van het reeele nationaal inkomen is lager dan de trendmatige groei. „Y Hoogconjuctuur = Als de groei van het reeele nationaal inkomen bovengemiddeld is. „Y Recessie = afnemende groei van het nationaal inkomen. „Y Depressie = Een absolute daling van het nationaal inkomen, de groei is negatief. „Y Laag en hoogconjuctuur hebben invloed op de bezettingsgraad en de vraag naar arbeid. „Y Hoogconjuctuur kan leiden tot overbesteding. „Y Aannhoudende laagconjuctuur kan leiden tot onderbesteding Hoofdstuk 4 Waarom verschillen de inkomens tussen de beroepen: „Y Ligt aan de vereiste vooropleiding en de ervaring. „Y De mate van inspanning en verantwoordelijkheid. „Y De ruimte op de arbeidsmarkt. „Y Status en macht. # lorenzokromme = Grafiek om een inzicht te krijgen van de inkomensverdeling over personen of huishoudens. # horizontaal staat het aantal mensen met een inkomen in % van het totale aantal mensen. # verticale as staat hoeveel % vanhet totale inkomen de mensen verdienen # lorenzcurve = een afbeelding van de ongelijkheid van de inkomensverdeling. Het geeft informatie over de verdeling van het inkomen.
Hoofdstuk 5 „Y Overdrachtsinkomens = uitkeringen en subsidies. # 1874 eerste wet die kinderarbeid tot 12 jaar niet toeliet. # verzorgingsstaat is dat de overheid een bestaansminimum voor elke burger garandeert en er voor zorgt dat de brugers toegang hebben tot onderwijs, ziekenzorg en huisvesting. # in 1965 werd een begin gemaakt met de verzorgingsstaat met de invoering van de AOW. „Y Kapitaaldekkingsstelsel = Dat mensen zelf voor hun uitkering sparen. „Y Omslagstelsel =Dat de mensen die nu een inkomen hebben de premies betalen waaruit de uitkeringen voor andere mensen worden betaald. „Y Collectieve regelingen = Ze zijn verplicht voor iedereen die tot een bepaalde groep behoort. Zo is iedereen verzekerd tegen werkloosheid en arbeidsongeschiktheid. „Y Averechtse selectie= verschijnsel dat mensen die weinig risico lopen zich niet verzekeren # De sociale uitkeringen bestaan uit sociale verzekeringen en sociale voorzieningen. # De sociale voorzieningen worden betaald uit de algemene middelen. # De sociale verzekeringen worden betaald uit sociale premies. Werknemersverzekeringen: „Y De WW (werkloosheidwet), „Y De ZW (ziektewet), „Y de WAO (wet op arneidsongeschiktheid), „Y de ZFW (ziekenfondswet). Zelfstandige ondernemers: „Y WAZ (wet arbeidsongeschiktheid zelfstandigen) # Bij WW en WAO hangt het van je arbeidsverleden af hoe lang je recht hebt op een uitkering. #Wanneer je boven de loongrensverdiend (ong 30000 euro) moet je particulier verzekeren. Bijvoorbeeld bij ONVZ, OHRA, of AEGON. „Y Volksverzekeringen = Regelingen waar iedereen die legaal in nederland verblijft onder bepaalde omstandigheden recht op heeft. Volksverzekeringen: „Y De AOW (algemene ouderdomswet.) „Y De ANW (algemene nabestaatenwet) „Y De AKW (algemene kinderbijslagwet) „Y AWBZ (algemene wet bijzondere ziektekosten.) # ANW en AOW vangen het inkomensverlies op # ANW zorgt voor het inkomen als de ouders of de partner overlijdt # AKW en AWBZ vergoeden de hoge kosten van kinderen en van bijzondere ziektekosten. # werknemersverzekeringen en volksverzekeringen worden alleen door werknemers betaald, volksverzekeringen door iedereen die een inkomen heeft. Voozieningen: „Y ABW (algemene bijstandswet) # een mogelijke oplossing om koopkrachtverlies te vermijden is de uitkeringen te koppelen aan de hoogte van de prijsstijgingen. # een uitkering die gekoppeld is aan de stijging van de lonen noemen we een welvaartse uitkering. „Y Collectieve lasten = belastingen en sociale premies. „Y Belastingen gaan naar de kas van de overheid, sociale premies gaan naar de kassen van de instellingen van de sociale zekerheid. „Y Netto-inkomen= het inkomen dat je na aftrek van belastingen en premies overhoudt. „Y Bruto-inkomen= Het inkomen dat je verdiend voordat je belasting en sociale premies betaald. „Y Wig= het verschil tussen loonkosten en nettoloon
Nadelen voor mensen die meer premie moeten gaan betalen voor de inactieven zijn: „Y Door hogere belastingen en premies zal het nettoloon lager worden. „Y Vakbonden gaan hogere eisen stellen voor werknemers om het nettoloon te behouden. „Y Als die eisen worden ingewilligd stijgen de loonkosten „Y Bij hogere loonkosten zullen werkgevers arbeid vervangen door kapitaal of productie verplaatsen naar lageloonlanden. „Y Werkgevers zullen hun hogere loonkosten doorberekenen in hun prijzen. Daardoor daal de export. #Privatiseren = Dat de overheid taken afstoot naar particuliere bedrijven. Belang bij privatiseren: „Y Het verlagen van de collectieve uitgaven en daardoor de belastingen en premies. „Y De particuliere sector is in staat tot een efficientere en dus goedkopere organisatie dan de publieke sector „Y Mensen worden veel mondiger en zefstandiger. Hoofdstuk 6 „Y directe belastingen = belastingen die je betaalt over inkomen, winst en vermogen. Bijv. loon- en inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting. „Y indirecte belastingen = worden door de consument betaald maar via de bedrijven aan de overheid afgedragen. Bijv. BTW, accijns, invoerrechten en milieuheffing. „Y vennootschapsbelasting= belasting die NV¡¦s en BV¡¦s betalen over hun winst. „Y Accijns = verbruiksbelasting op bijv. sigaretten en alcohol. Doel met het heffen van accijns: „Y Overheidsinkomen vergroten „Y Gebruik van schadelijke producten afremmen. Belangrijke inkomsten voor de overheid: „Y Winsten van de NAM (nederlandse Aardolie Maatschappij) en de DNB zijn opbrengsten voor de overheid. „Y Mensen die betalen voor diensten van de overheid zoals een paspoort of schoolgeld. „Y Boetes. # retributies = Dergelijke betalingen voor individuele diensten die de overheid levert. Het verschil tussen belastingen en boetes is dat bij retributies een directe tegenprestatie is en bij belastingen een indirecte tegenprestatie. # overheidsuitgaven worden gesplitst in overdrachtsuitgaven en overheidsbestedingen. „Y Overdrachtsuitgaven = uitgaven waargeen tegenprestatie tegenover staat. Zoals uitkeringen en subsidies. „Y Overheidsbestedingen zijn uitgaven van de overheid waar wel een tgenprestatie tegenover staat. # Overheidsbestedingen zijn weer te verdelen in overheidsinvesteringen en overheidsconsumptie. „Y Overheidsinvesteringen = uitgaven aan projecten en kapitaalgoederen waar de samenleving lange tijd profijt van heeft. „Y Overheidsconsumptie = de lopende uitgaven van de overheid zoals ambtenarensalarissen. # Bij het sociaal-economisch beleid laat de koningin zich adviseren door het Centraal Plan Bureau, Het Centraal Bureau voor de Statistiek, en de Sociaal Economische Raad. „Y Tekort op de begroting = Wanneer de verwachte overheidsuitgaven groter zijn dan de verwachte overheidsinkomsten. „Y Financieringstekort = de aflossingen van de overheid bij de uitgaven, die voor het volgend jaar begoot zijn, weglaten. „Y Staatsobligaties = schuldbewijzen van de overheid met een vaste rente en een lange looptijd. Wanneer je die koopt leen je geld aan de overheid. Hoe langer je geld leent van de overheid hoe hoger is je rentepercentage. Hiervoor zijn verschillende redenen. „Y Risico: Hoe langer de termijn van de lening, hoe groter de kans dat je het niet meer terugziet. „Y Hoe langer je geld uitleent hoe langer het duurt voor je er zelf weer over kunt beschikken. # institutionele beleggers= pensioenfondsen en verzekeringsmaatschappijen. Nadeel van financieringstekorten: „Y Een groot financieringstekort betekent dat de overheid veel moet lenen „Y Het kan de rente opdrijven. Het maakt lenen duurder en zorgt er dus voor dat er minder geleend wordt.
Maatregelen om het financieringstekort te verkleinen: „Y Belastingen verhogen „Y Uitgaven matigen.

REACTIES

M.

M.

Je Bent Schat
Bedankt

20 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.