Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Capriolen door Godfried Bomans

Beoordeling 8.3
Foto van een scholier
Boekcover Capriolen
Shadow
  • Boekverslag door een scholier
  • 6e klas vwo | 2395 woorden
  • 22 mei 2011
  • 2 keer beoordeeld
Cijfer 8.3
2 keer beoordeeld

Boekcover Capriolen
Shadow
Capriolen door Godfried Bomans
Shadow
ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Gegevens van het boek
Auteur: Godfried Bomans (1913 – 1971)
Titel: Capriolen
Voor het eerst gepubliceerd in: 1953
Uitgeverij: Elsevier, Amsterdam/Brussel, 1962, 7e druk, Elsevier Pocket E81
Aantal pagina’s: 176
Genre: satirische schetsen / korte stukjes



Samenvatting van het boek

In “Mijn ervaringen als spreker” wordt de vraag gesteld én beantwoord hoe men het beste een lezing kan houden. Meestal begint de procedure met een brief van de secretaris van de desbetreffende vereniging waarvoor men een lezing zal houden. Over het honorarium, dat de spreker voor zijn lezing wil hebben, moet niet gediscussieerd worden. Hoe hoger de vraagprijs is, hoe hoger de achting van het bestuur van de vereniging wordt, zo is de ervaring van Bomans. Meestal volgt daarna de vraag van de voorzitter waarover de lezing zal gaan. Je kunt daar, aldus Bomans, beter niet te veel vooraf over zeggen. Als je zegt, dat het luchtig zal worden, zal dat op de publieksaankondiging vertaald gaan worden als “lachen, gieren en brullen” en dat bergt het risico in zich, dat het publiek teleurgesteld zal worden. De introductietoespraak van de voorzitter van de vereniging is meestal saai, maar onvermijdelijk. Over de wijze waarop men het beste kan spreken heeft Bomans zo zijn eigen gedachten. Je moet om te beginnen niet alles over een onderwerp willen vertellen. Dat is vermoeiend en zo blijft er ook niets te vragen over. Je moet je dus goed voorbereiden, maar zeker ook veel weglaten. Uiteraard moet er wel een lijn in het betoog zitten, je moet het opbouwen. Heel belangrijk vindt Bomans het toevoegen van humor. Een aardigheidje en een kwinkslag kunnen oratorisch een lezing tot een succes maken. Bomans geeft een paar voorbeelden van zijn vader die politicus en een begenadigd spreker was. Ook hij paste enkele kunstgrepen toe die zijn verhaal enorm versterkten (waaronder het slaan op de katheder en het spelen met zijn lorgnon). Je kunt als spreker je aandacht op een bepaald iemand in het publiek richten, maar je kunt ook in het niets staren. Je kunt ook doen alsof je helemaal alleen bent in de zaal. Welke methode men ook kiest, je moet als spreker wel beseffen, dat het publiek gauw genoeg doorheeft of je goed spreekt of dat je er een potje van maakt. Dat blijkt vaak uit het overhandigen van de enveloppe met inhoud na de lezing door de penningmeester. Volgens Bomans is de apotheose van waardering als de penningmeester de envelop niet durft te overhandigen, omdat hij vindt, dat deze niet in verhouding staat tot de kwaliteit van de lezing. Maar veel sprekers zullen dat zeer waarschijnlijk een onterechte houding vinden…

In “Over waarheid en leugen” gaat Bomans in op de vraag of een film over de bekende Deense sprookjesschrijver Hans Christiaan Andersen geheel de historische waarheid zou moeten laten zien of dat een romantisering is toegestaan. Zo wordt Andersen in de film afgebeeld als knappe jongeman, terwijl hij in werkelijkheid nogal lelijk was. Ook hield hij in werkelijkheid niet van kinderen en was hij tuk op geld. In de film wordt dat precies andersom uitgebeeld. Bomans beantwoordt de vraag hoe een groot man de onsterfelijkheid in moet gaan in die zin, dat hij dat niet moet doen in de gedaante die hij in werkelijkheid had, maar in de gestalte die hij zichzelf schiep. In de geschiedenis gebeurt dat praktisch altijd. Maar het romantische beeld is nu juist het beeld dat altijd blijft hangen. En daarom is de vraag of de man in kwestie het had “kunnen” zijn veel belangrijker. In de film gaat het de regisseur ook om de mythe en niet om de biografie. Dat is een verdedigbaar beginsel.

In “Een nutteloos levenswerk” gaat Bomans in op het woordenboek van dominee Thomas Bridges (1842 – 1898), dat hij in de negentiende eeuw in de wildernis van Patagonië schreef. Hij deed er dertig jaar over. Bridges begaf zich onder de inboorlingen en tekende hun woorden op. Vlak voor zijn dood gaf hij het woordenboek mee aan een ontdekkingsreiziger die het onder eigen naam publiceerde. Toen dat onrecht hersteld was, was het 1914 en verdween het boek door de oorlog. In 1939 dook het weer op en zou het naar het Brits Museum in Londen gaan, maar weer haalde de oorlog een streep door de rekening. Uiteindelijk kwam het woordenboek in 1946 in Londen aan, maar toen bleek de stam waarom het ging - de Yamana’s - uitgestorven te zijn. Het woordenboek was dus waardeloos geworden.

In “Geestverschijningen in Amsterdam” heeft Bomans een interview met Dr. Arie Kneepjes. Kneepjes is parapsycholoog en deskundige in het bestrijden van klopgeesten en spoken. Op geestige wijze weet Kneepjes de verschillen in de diverse soorten geesten duidelijk te maken. Hij heeft ook zo’n tachtig levende exemplaren op fles staan.

In “Met een luchtballon naar Engeland” verhaalt Bomans hoe hij met graaf Teisterbant en zijn bediende een ballonvaart naar Engeland wil gaan maken. Teisterbant fourneerde het geld voor de expeditie, maar wilde wel zelf mee en dat gold ook voor zijn bediende en piano en diverse meubelen. Via een ballonvereniging weet Bomans een ballon op de kop te tikken en daarmee wordt de ballonvaart aangevangen. Hoe het afliep blijft echter onbekend.

In “Is de maan bewoond? Is zij bereikbaar?” geeft Bomans een “historisch” overzicht van allerlei figuren die zich met deze vraag zouden hebben beziggehouden. Dat varieert van de monnik Porcus uit Griekenland tot de chirurgijn Jan Klaeszoon te Medemblik. Uiteindelijk komt Bomans terecht bij zijn overgrootvader Pieter Jan Bomans die geweermaker was te Brielle. Hij fabriceerde een enorme geweerkogel en liet zich daarmee naar de maan afschieten. Wat er precies van hem geworden is, is helaas onbekend gebleven.

In “Gerommel in Madame Tussaud’s gruwelkamer” gaat Bomans op bezoek bij Bernard Tussaud, de eigenaar van het gelijknamige filiaal in Londen. Hij krijgt bij hem een verhaal over het maken van de wassen poppen en het vervangen ervan. Ieder jaar maakt Tussaud twaalf nieuwe beelden. Dat betekent ook, dat er weer twaalf uit moeten en dat geeft soms drama’s bij degenen om wiens pop het gaat. Tussaud neemt Bomans mee voor een rondleiding, waarbij met name de gruwelkamer centraal staat. Het verhaal wordt afgesloten met een betoog over de vraag of de poppen wel goed gelijkend zijn.

In “Het lelijkste museum ter wereld” bezoekt Bomans het museum van Sir John Soane (1753 – 1837) in Londen. Het museum werd geopend in 1833 en bestaat uit het voormalige woonhuis van Soane. Soane verzamelde kunstvoorwerpen uit de gehele wereld en deed dat zo fanatiek, dat zijn huis al gauw te klein werd. Hij kocht dus de naburige panden erbij en breidde vervolgens zijn verzameling uit. Maar Bomans vindt, dat er te veel in het museum staat. Op zich zijn het vaak mooie voorwerpen, maar als collectie is het te veel van het goede. Soane stierf te midden van zijn bezittingen in 1837. Bomans vraagt zich af of Soane gelukkig was op het moment, dat hij stierf. Hoe is het om dood te gaan in de volheid van het bezit? En wat is bezit eigenlijk? Volgens Bomans is het een idee, waarvoor men lijdt, zoals een vrek dat doet. Soane was bezeten van het hebben van mooie dingen. Hij heeft er zijn gezin voor verwoest en er zijn gemoedsrust voor opgegeven. Dat is jammer, want de bezitsgedachte kan nooit verzadigd worden. Alleen de dood is de definitieve grens.

In “Buisman de Onsterfelijke” gaat Bomans op bezoek bij de zevenenveertigjarige acteur J. Buisman om hem te interviewen. Buisman voelt daar aanvankelijk niet voor, maar blijkt bij nader inzien toch ijdeler dan gedacht. Als Bomans arriveert en vervolgens de huiskamer betreedt, ligt er een grijsaard op de bank een pijp te roken. Bomans vraagt waar Buisman is en de grijsaard geeft dan aan, dat hij Buisman is. Hij had zich even vermomd. Als Buisman weer even weggaat, komt er even later een oude man met een houten been binnen. Bomans denkt, dat Buisman zich weer vermomd heeft, maar het blijkt daadwerkelijk de vader van Buisman te zijn. Hetzelfde gebeurt even later met de zuster van Buisman die de koffie komt opdienen. Buisman geeft aan, dat hij zijn carrière onderaan de toneelladder begonnen is. Hij begon namelijk als jongmaatje bij de Drentse Gezellen. Hij speelde zijn eerste rol als het volksgemompel achter de coulissen. Later kreeg hij de rol van Novemberwind en deze rol speelde hij met verve. Weer later speelde hij de rol van Midwinterblazer in een stuk in de Achterhoek. Dat is daar een folkloristische gewoonte. Na nog wat foto's van Buisman gemaakt te hebben, stapt Bomans op. Als hij op straat nog eens omkijkt, heeft Buisman zich weer vermomd als jeugdige landloper.

In “Over onzedelijke beelden” trekt Bomans ten strijde tegen naakte beeldhouwwerken. Hij vindt, dat er steeds meer van opduiken. Het ministerie van OKW heeft daarom een commissie ingesteld, waarin naast Bomans ook een ambtenaar en een beeldhouwer zitting hebben. Het probleem is al gauw, dat de onderlinge meningen nogal uiteenlopen. Zo vindt Bomans een beeld sneller onzedelijk dan de beeldhouwer. Een ander probleem betreft beelden die geheel naakt zijn en beelden die dat gedeeltelijk zijn. Overigens laat de commissie beelden uit de Griekse en Romeinse oudheid ongemoeid. In die landen was het immers altijd warm en ze wisten toen ook niet beter. Bomans stelt zich ook nog de vraag of de criminaliteit in de buurt van naakte beelden niet veel groter is dan anders. Volgens hem is dat inderdaad zo. Bomans is in ieder geval een voorstander van het vernietigen van onzedelijke beelden. Waar zijn medecommissieleden nogal eens aarzelen, wil Bomans er het liefst gelijk de moker op zetten.

In “Ongelofelijkheden in Helmond” woont Bomans een biljartwedstrijd in Helmond bij. Bomans komt zelf ook uit een biljartersfamilie. Hij ziet de prestaties van Piet van de Pol en Keesje de Ruiter. Keesje brengt het er niet zo best van af. Hij heeft op dat moment geen “sjeu”. Piet heeft dat wel en speelt een prima partij totdat iemand een lucifer aansteekt. Vanaf dat moment gaat het mis met Piet. Piet blijft er zelf overigens vrij laconiek onder. Piet merkt tegen Bomans op, dat het biljart scheef staat. Dat is op veel plaatsen het geval. Verder gaat Piet nog in op het voorverwarmen van biljartballen. Wil je een goede wedstrijd spelen, dan moet je je ballen voorverwarmen. Dat doen sommigen door er op te gaan zitten, maar Piet bewaart ze altijd in zijn mond. Hij demonstreert dat door er een paar uit te spuwen. Daarna demonstreert hij nog een paar ballen met effect (de wipper en de drentelaar). Als Piet voorstelt nu een bal te stoten die even later tegen het achterhoofd van Bomans aan zal klappen, haakt Bomans snel af. Hij vindt het maar rakkers, die biljarters.

In het beeldverhaal “Het geheim van de roestige spijker” gaat detective Dick Parker op verzoek van inspecteur Dumbhead van Scotland Yard achter de moordenaar van graaf Bathmore aan. Via een roestige spijker in het oog van de graaf komt Parker erachter, dat de moordenaar John Nail uit Liverpool achter de moord zit. Na de nodige actie weet Parker Nail eindelijk te pakken te krijgen.

In “Het Sylvester Huis” neemt Bomans de schrijvers van oudejaarsverhalen op de hak. Vaak gaan die verhalen over een boer en een boerin die op een hoeve wonen en twee zonen hebben. De ene is een braverik die ook nog op de hoeve woont en altijd erg hard werkt. De andere wil niet deugen en is vertrokken naar verre landen. Uiteraard wordt ieder jaar tegen het einde van het jaar met smart uitgezien naar de “verloren” zoon. Na een paar jaar komt die verloren zoon dan eindelijk weer thuis - arm en getekend door het wilde leven dat hij geleid heeft - en wordt weer liefdevol in de armen van zijn familie gesloten. Het probleem met dit soort verhalen, aldus Bomans, is, dat ze altijd voor 1 oktober geschreven moeten worden, omdat de uitgevers hun winterboeken ruim van tevoren klaar moeten hebben. Dat betekent, dat de schrijvers dus in de zomer oudejaarsverhalen moeten gaan schrijven. Het is dan best lastig om in de zomer winterse omstandigheden te moeten bedenken. Om die reden heeft de overheid een speciaal huis ingericht voor schrijvers om daar hun winterverhalen te kunnen schrijven. Het is het Sylvester Huis en het staat in Wassenaar. Het huis is ingericht als boerenhoeve, zodat de schrijvers gelijk in de juiste sfeer kunnen vertoeven. Het huis heeft vijf sneeuwkamers, waarin je met een druk op de knop sneeuw voor de ramen kunt laten verschijnen. Ook bestaat de mogelijkheid om hagel en storm op te roepen. Hier staat wel tegenover, dat bij gebruikmaking van deze faciliteiten een deel van de opbrengst van de verhalen aan de staat afgedragen moet worden. Er zijn zelfs stemmen opgegaan om in het huis een mistinstallatie aan te laten leggen, maar dat vindt Bomans wel erg ver gaan. Hij heeft dit stukje immers zelf ook in dit huis geschreven en dat ging ook best zonder al die installaties.



Beoordeling van het boek

In dit boek van Bomans zijn allerlei korte stukjes opgenomen die nogal verschillend van karakter zijn. Een aantal daarvan heeft een serieuze ondertoon en draagt een essayachtig karakter. De meeste stukjes zijn echter meer humoristisch van aard en steken de draak met van alles en nog wat. Daar was Bomans ook een meester in, vind ik.

Van sommige stukjes weet ik niet zeker of ze nou serieus bedoeld zijn of niet. Dat is bij Bomans wel eens lastig vast te stellen. Dat geldt bijvoorbeeld voor het verhaal “Over onzedelijke beelden”. Ik kan mij haast niet voorstellen, dat Bomans dit serieus bedoeld heeft. Toch lijkt het uitermate serieus opgeschreven. Misschien is dat wel het aardige van Bomans, dat je nooit weet of hij nu de draak met je steekt of dat hij het oprecht meent.

Uniek vind ik het beeldverhaal “het geheim van de roestige spijker”. Het is een combinatie van tekeningen en tekst. Het is bedoeld als een persiflage op de avonturen van de stripdetective Dick Bos van Alfred Mazure (1914 – 1974). Het verhaaltje zelf is overigens volstrekt ongeloofwaardig en irreëel.

Samenvattend zijn in dit boek een heleboel stukjes te vinden die het talent van Bomans goed tot hun recht doen komen. Het zijn vooral humoristische stukjes. Hier en daar zijn ze zeker verouderd, maar ik houd wel van de fijnzinnige humor van Bomans en daarom heb ik dit boek met plezier gelezen. Om deze recensie qua omvang een beetje binnen de perken te houden, heb ik slechts enkele verhalen samengevat.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.