Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Waiting for the Barbarians door John Maxwell Coetzee

Beoordeling 6.9
Foto van een scholier
Boekcover Waiting for the Barbarians
Shadow
  • Boekverslag door een scholier
  • 5e klas vwo | 10272 woorden
  • 29 juni 2009
  • 140 keer beoordeeld
Cijfer 6.9
140 keer beoordeeld

Boekcover Waiting for the Barbarians
Shadow
Waiting for the Barbarians door John Maxwell Coetzee
Shadow
Samenvatting
Waiting For The Barbarians


Hoofdstuk I
Introductie van Colonel Joll, hij komt van de hoofdstad en bezoekt de steden / dorpen aan de grens van het rijk. Van de Third Bureau, welke de belangrijkste afdeling is van de Civil Guard. In het begin praten Joll en de hoofdpersoon over de zonnebril welke de nieuwste uitvinding is en over het jagen. Als de hoofdpersoon Colonel Joll rondleidt, komen ze bij twee gevangene, oude man en een jongen, die enkele dagen ervoor waren opgepakt. Ze werden ervan verdacht dat ze deel uitmaakten van de groep barbaren die een overval hadden gemaakt. Colonel Joll ontvraagt de twee gevangen samen met een soldaat die de taal van de barbaren spreekt in een graanschuurtje. Ook wou Joll de rechter niet bij de overhoring erbij hebben. Laterna blijkt dat Joll en de soldaat de oude man hadden gefolterd. Colonel Joll heeft als excuus dat hij weet wanneer een gevangene de waarheid spreekt bij een marteling en dat “Pain is truth: all else is subject to doubt.”
De rechter ondervraagt de soldaat die bij de overhoring was, maar deze vertelt niet de waarheid omdat hij een verhaaltje voorgelegd kreeg die hij aan de magistraat moest vertellen als hij werd ondervraagd. Als de magistraat voor het slapen gaan een rondje loopt, komt hij bij het graanschuurtje uit. Buiten blijkt er een nieuwe bewaker te staan die slaapt, binnen slaapt de jongen nep en er ligt een lange witte zak met de tot dood gemartelde man erin. Samen met de gewekte bewaker leggen ze de zak buiten neer. De rechter opent de zak en ziet dat de man onder het bloed zit, gebroken tanden en kapotte lippen heeft en één oog mist. De rechter beveelt de bewaker eten te halen voor de jongen en in de morgen de grafgravers het lijk aan te wijzen.

Laterna denkt hij na over zijn leven aan de frontier of the empire. Wat hij wil bereiken en dat hij een rustig leventje wou hebben. Ook dat hij enkele dagen geleden moest gaan jagen zodat hij dit niet allemaal hoefde mee te maken en bij terugkomst zijn handtekening onder het verslag van Colonel Joll zou zetten zonder vragen te hebben over hoe de overhoring plaats vond.
De volgende dag is de jongen gestoken door een klein mesje welke als een sleutel in hem werd rondgedraaid. De magistraat laat een dokter komen en zegt dat de jongen een week nodig heeft om beter te worden, maar Colonel Joll is ongeduldig en wilt met dertig man de woestijn in om de barbaren te overvallen en nog meergevangene te nemen. Hiervoor heeft hij echter een gids nodig en wilt de jongen gebruiken als gids. De magistraat probeert het Joll nog uit te praten, maar deze zet zijn plannen voort. In de avond vindt de magistraat de bewaker niet op zijn post en binnen zijn enkele mensen die dronken zijn. Het blijkt dat de soldaten honing over de jongen hebben gegoten en hier bijen op af zijn gekomen.
De volgende dag gaat de magistraat met Joll mee tot aan waar de weg zich splitst richting noord en west langs het meer. De magistraat verlaat hier de groep en rijdt terug. Vanaf de muur kijkt hij hoe de troepen aan de horizon verdwijnen. Hij blijft nog een tijdje op muur staan en haalt herinneringen op van de ruines die in de verte liggen en dat hij daar ooit onderzoek heeft gedaan.
Vier dagen later komen de eerste gevangenen binnen. De magistraat wordt boos omdat het vissers zijn en deze geen hulp zijn voor hen, ook dat deze mensen een andere taal spreken dan de nomaden. De magistraat geeft ze te eten en te drinken. De gevangenen hebben het redelijk naar hun zin, ze krijgen eten en drinken en hoeven niets te doen. Ze eten als dieren en hebben ook deze gewoontes met andere dingen.
En dan komt Joll midden in een nacht terug met nog meer gevangene. De volgende dag slaapt Joll de hele dag en de dag daarop begint Joll de gevangene te ondervragen. De magistraat probeert zich hier niets van aan te trekken en leeft levenloos de dagen dat Joll in de stad is. Hij verwerkt documenten en gaat ‘s avonds naar de bar en gaat naar de hoeren. Hier heeft hij tijdens zijn slaap rare dromen en de volgende morgen hoort hij dat hij in zijn slaap zei dat de hoer uit bed moest en een keer andere keer duwde hij haar met handen en voeten eruit.
Na enkele dagen is Joll klaar en vertrekt. Na Joll’s vertrek krijgt de magistraat een slecht humeur en richt zijn woede op de soldaten. Deze moeten de cel van de gevangenen schoonmaken. Vijf dagen later staan alle gevangenen in een hoekje en worden ze gevoed en de magistraat wil dat het leven van de gevangene, zo ver als het mogelijk is, weer wordt hersteld. De gevangene worden vrijgelaten, dat blijkt uit hoofdstuk als de magistraat een jonge vrouw bij hem onderbrengt die was achtergelaten toen de anderen vertrokken.

Hoofdstuk II
De magistraat passeert een jonge barbaar vrouw enkele malen die niet meer dan een paar cent in haar muts heeft. Bij de tweede keer dat hij haar passeert, gooit hij wat geld in de muts en zegt dat het koud en laat is om buiten te zijn. De volgende dag is de vrouw er niet meer en de magistraat vraagt aan de portier waar de vrouw is. Deze vertelt dat de vrouw is achtergelaten door de barbaren die door Joll werden binnengebracht en dat ze blind is.
Een paar dagen later ziet hij de vrouw over het plein slenteren en geeft een bevel om haar naar hem toe te brengen. De magistraat ondervraagt haar en biedt haar werk aan, maar zij wil het niet en vertrekt. Een dag later ziet de magistraat haar weer op het plein, alleen en in de kou. De magistraat neemt haar mee naar binnen en wast en verzorgd haar enkels die beide gebroken waren en niet goed zijn teruggegroeid. Na het wassen laat hij de vrouw alleen en valt zelf in slaap. Als hij midden in de nacht van de kou en stijfheid wakker wordt, is de vrouw weg.

De volgende dag ziet hij toe hoe zij eet en zegt dat weet dat ze blind is. De vrouw geeft als antwoord dat ze niet blind is, ze ziet een vlek als ze recht vooruit kijkt, maar vanuit haar ooghoeken kan ze wel alles zien, het linker beter dan de rechter. Ze zwijgt als de magistraat vraagt hoe de soldaten haar deels blind hebben gemaakt.
Ook dit keer wast hij haar, niet alleen de voeten maar tot aan de knieën. Als hij haar teennagels knipt, komen golven van vermoeidheid over hem heen. Hij bergt de schaar zorgvuldig op en omarmt de benen van de vrouw en drukt zijn gezicht tegen de benen valt in slaap. Later in de nacht wordt hij wakker en opent de gordijnen en ziet haar liggen met haar benen opgetrokken tot aan haar borstkast. Hij dekt haar met twee lakens toe.
Het is een ritueel geworden dat hij haar helemaal wast en smeert haar daarna met een olie in. Het is een week geleden dat toen ze voor het laatst woorden wisselden. Hij geeft haar te eten, biedt haar onderdak aan en gebruikt haar lichaam. In begin was ze stijfjes, maar nu is ze losser met haar lichaam. Soms valt zij al in slaap voordat de magistraat klaar is.
Op een avond als hij haar weer insmeert en masseert dan ziet hij een litteken in de hoek van haar oog. Als hij vraagt waar deze vandaan komt dan, zegt ze dat de soldaten haar daar raakten, voordat ze deels blind werd. Als de magistraat met zijn gezicht dichterbij komt, blinkt zij niet maar lacht en vraagt hoezo hij dat doet. Ze zwijgt weer als hij vraagt wat de soldaten haar hebben aangedaan. Hij wil haar overhalen om te praten, maar de woorden komen niet uit zijn mond en dan vallen ze slaap.
Hij heeft haar in de keuken geplaatst, daar help de keukenmeiden met afwassen, schillen van groentes, brood bakken, etc. Ze maakt snel vrienden met de keukenmeiden en slaapt met hun in een kamer als ze door de magistraat wordt weggestuurd. Ze mist haar zus, maar als de magistraat zegt dat hij haar wel naar haar eigen volk wil brengen, vraagt ze waarheen op een rare manier.
Het worden routines dat zij zijn kamer schoonmaakt en daarna in de keuken meehelpt en in de avond zij naar zijn kamer komt, daar gewassen wordt en door de magistraat wordt gebruikt. Hij heeft geen passie als hij bij haar binnen dringt. Hij houdt wel van haar, maar vindt dat er een te groot leeftijdsverschil zit tussen hun. Hij koopt zelfs een kleine zilveren vos voor haar die enkele maanden oud is.
Hij ondervraagt één voor één elke soldaat die avond dienst hadden toen de gevangenen werden ondervraagd. Telkens krijgt hij hetzelfde antwoord dat ze amper of niet met de gevangenen hebben gepraat en de ruimte niet mochten betreden. Hij laat de ruimte ontruimen en ondervraagt de twee soldaten die toen dienst in de tuin hadden nog een keer. Het blijkt dat de soldaten bevelen hadden gekregen om te zwijgen tegenover de magistraat. Wel komt eruit dat de vader van het meisje langer werd ondervraagd en ook zwaar gewond uit de verhoorkamer kwam gedragen. Verder willen de soldaten niets meer zeggen en zwijgen. In een nacht krijgt hij weer een droom dat hij kinderen in de sneeuw ziet spelen en verdwijnen als hij komt. Eén kind blijft zitten, maar deze heeft geen gezicht en de magistraat geeft haar een muntje.
De winter is gekomen en de velden zijn leeg. Normaal komt een groep barbaren die hun tenten buiten de muur opzetten en handel drijven met het volk binnen de muren, maar dit jaar zijn ze niet gekomen. Terwijl ze in de winter wachten op een bericht uit de hoofdstad, waar in staat wat ze moeten doen aan het front tegen de barbaren. De magistraat leest boeken, sorteert zijn verzameling van allerlei dingen en gaat af en toe jagen. Op een avond hebben de twee het erover dat de magistraat iets wil doen, het meisje antwoord hierop dat hij toch altijd doet wat hij wil. Hierop antwoord hij weer of zij dat ook doet, vrijwillig bij hem in bed liggen en zich laten gebruiken. Hierop antwoord zij niet en zegt dat ze nergens anders heen kan en dat hij altijd wilt praten. En ineens begint ze het verhaal te vertellen hoe ze aan het litteken is gekomen. Dat het een soort van vork was met twee tanden met een kleine knop op de voorkant. Deze werd gebruikt om mensen te branden, wat zij ook deden, maar bij haar hielden ze het heel dicht tegen haar gezicht en ze moest erin kijken. Toen kwam het dat ze deels blind werd. Het litteken werd veroorzaakt doordat het ijzer wel even de huid raakte, maar dat niets uitmaakt. Als de magistraat de vraag stelt wat zij voor de mannen voelt de dat hadden gedaan, zegt ze dat ze moe is om te praten en zwijgt weer.
Er zijn tijden dat geen zin heeft om haar in te smeren, dan trekt hij zich terug en het meisje draait zich om en valt dan in slaap. Als dit gebeurd dan gaat de magistraat naar de tweede verdieping van de bar, daar waar de hoeren zitten. De kamer van de vrouw waar hij binnenstapt herkent hem. Hij verbrengt daar enkele uren en gaat dan in het midden de nacht terug. Thuis aangekomen duikt hij stilletjes in bed, maar hij weet dat zij wakker is. Hij gedraagt als een lover, hij kleedt haar uit, wast haar, streelt haar en slaapt naast haar, maar aan de andere kant zou hij haar net zo goed kunnen vastbinden en haar slaan. Het zou hetzelfde. (“… it would be no less intimate.”) Maar hij doet dit laatste toch niet.

De volgende avond wordt hij niet opgewonden door met haar te vrijen en zij ook niet. Hij wil afstand nemen van Colonel Joll, vooral van zijn daden.
De magistraat bezoekt de tweede verdieping van de bar nu regelmatig. Af en toe krijgt hij het overdag onder het werken warm en wordt opgewonden. Hierop dwingt hij zichzelf weer tot het werken of gaat uit het raam staren naar de straat en haalt herinneringen op en denkt over zijn leven na. Hoe oud hij is en waarom hij vrouwen nodig heeft en of hij dat eigenlijk wel wil. Drie dagen achter elkaar gaat hij naar de vrouw op de tweede verdieping en brengt kleine cadeautjes, elke nacht komt hij na middennacht terug en duikt stilletjes in bed en doet alsof hij slaapt als het meisje ’s morgens weggaat. Op de vierde avond komt hij eerder terug en is boos, de avond is mislukt. Hij kan zich alle gevangene herinneren, iedereen en ook de vader van het meisje, maar naast haar vader waar het meisje hoort te zitten is een leegte. Die avond wekt het meisje hem twee keer omdat hij lag te schreeuwen, maar hij herinnert zich geen droom. Dan vraagt hij haar waar ze zat toen de gevangene werden binnen gebracht. Ze zegt dat ze naast haar vader zat, maar de magistraat kan haar niet in het beeld halen, de rechterkant van haar vader omdat ze daar zat. Alle gevangene zagen hem, maar het lukt hem niet. Hij zegt dat hij haar wil herinneren zoals ze ervoor was, maar vind het moeilijk.
De volgende dag komt een nieuwe legioen soldaten aan om de soldaten af te lossen die hun drie jarige dienst erop hebben zitten. De magistraat gaat ’s avonds met de jonge officier, die de baas was, eten en drinken en hoort van hem dat in de hoofdstad het rumoer rond gaat dat in de lente een tegenaanval van het rijk komt om de barbaren terug te dringen. Alles ging tot nu toe goed, maar hij geeft als antwoord dat het maar een rumoer zal zijn en de barbaren zich echt wel niet terug laat dwingen de bergen in. Hierop kijkt de officier hem raar aan en stelt nog een vraag waar hij erna de magistraat zijn houding bestudeert. De magistraat is er van overtuigd dat het gerucht rond is gegaan dat hij niet helemaal meewerkte met Colonel Joll. Het enige wat de magistraat deze avond heeft bereikt is dat de officier nu weet dat het gerucht waar is en de officier vindt dat het laat is en vertrekt laterna.
Op koude winterdagen heeft de magistraat moeite met het lopen door de sneeuw en voelt zich de ene dag slapper dan de andere. Hij ziet een meisje een kasteel bouwen in de sneeuw, van de stad, maar er zijn geen mensen op het plein. Hiervan heeft de magistraat nog vaker een droom, een stad zonder leven erin. Hij vraagt naar de zussen van het meisje. Ze heeft er twee, eentje is jonger, heel mooi, maar is lichtzinnig. Ze zegt dat ze haar zussen wel weer wilt zien, en vertelt over haar gevangenschap en voordat ze door de magistraat werd binnengehaald. Ze kreeg onderdak in een bar, een paardenhouder zorgde voor haar en gaf haar laarzen, maar die is nu weg. Er waren ook andere mannen, maar ze had geen andere keus.
Als de magistraat op een avond weer de benen en voeten van het meisje insmeert, komt eruit dat het meisje weet dat ze weet dat hij andere vrouwen bezoekt. Zijn hart gaat wel naar haar uit, maar hij kan niets doen. Dit was ook de laatste avond dat ze samen sliepen. Hij maakt een kleine hut in kamer waar hij in slaapt. Ze brengt hem thee als hij ’s avonds thuis komt en gaat dan weer naar de keuken, ze dineren samen, daarna gaat hij studeren of gaat met vrienden kaarten in de bar. Af en toe bezoekt hij de tweede verdieping, maar daar krijgt hij schuldgevoelens die de pret bederven. ’s Nachts probeert hij haar niet wakker te maken als hij laat thuis komt. Zij past zich zonder te klagen aan aan het nieuwe leefwijze. Wat zou het een meisje schelen die een bedelaar was zonder vader leeft. Zolang zij maar eten heeft en een dak boven haar hoofd.

Hoofdstuk III
De magistraat besluit om haar terug naar haar eigen volk te brengen. Het is bijna einde winter, maar nog steeds erg koud. Hij roept drie mannen bij zich, twee onderdanen die hun diensten bij de magistraat moeten vervullen. Alleen staat de magistraat wel als tweede wie van hun diensten gebruik mag maken. De derde persoon is een oude man die jager is en hier is geboren. Hij schrijft een brief naar de gouverneur van de provincie dat hij naar de barbaren gaat om de relatie tussen de barbaren en hun weer een beetje te herstellen. De drie mannen zwijgen als ze weten dat het meisje ook meegaat en het doel is om het meisje terug naar haar volk te brengen.
Ze vertrekken op drie maart, ze worden begeleidt door honden en kinderen die meegaan tot aan het meer. Ze hebben allerlei voedsel meegenomen, vers en gedroogd/geconserveerd. Ze hebben twee van de paarden geladen met hout voor in de woestijn. De magistraat en het meisje slapen in één tent tegen elkaar aan om elkaar warm te houden. De eerste drie dagen gaan ze richting zuiden en daarna oosten. Op hun derde reisdag kunnen ze nu richting noorden gaan en weten dat ze om het meer zijn gereisd. Ze reizen over een dood meertje, hier kwamen ze achter toen een paard verdronken en een man erin zakte die wel werd gered. Op de vijfde dag komen ze in de een toendra aan, zand en wat planten. Hier raakt het verse voedsel op. Op de zevende dag komen ze in de woestijn. Op een plek zegt de gids dat er water is onder het zand en ze beginnen te graven. Ze komen klei en water tegen, de klei bakken ze hard met het hout en hierop konden ze dan brood bakken. Ook scheen de sfeer wat losser te worden tussen de drie mannen en het meisje, ze eten samen, maar de magistraat blijft alleen eten. Op de achtste dag staat het er voor de paarden niet goed voor, ze hebben amper meer iets om te grazen. Hun buiken worden met water gevuld en ze vangen veel koude wind op. De gids weet ook niet zeker wanneer ze de bergen bereiken. In een nacht begint de lente sneeuw te vallen, maar de volgende dag komt er een storm (iets richting een tornado) hun richting op. Ze overleven de vijf uur durende storm, maar verliezen een tent. Op de tiende dag zien ze in de verte een zwart puntje, eerst leken het op de bergen, maar zijn een paar man barbaren op paarden, deze blijven telkens op grote afstand. Ook tijdens de nacht zijn ze in buurt, maar na een tijdje weet de magistraat dat de groep hun in de gaten houdt en volgt maar tegelijkertijd ook de weg wijst. De barbaren verdwijnen telkens uit het zicht, maar komen dan weer terug. Hun reis komt steeds verder in een rotsachtige omgeving. De barbaren verdwijnen in de bergen achter de rotsen, als de magistraat ze volgt, komen er ineens meer barbaren tevoorschijn vanachter de rotsen met geweren die hun omsingel vanaf een hogere plek op de rotsen. De magistraat onderhandelt met de baas van de groep barbaren met het meisje als tolk. De onderhandelingen duren een tijdje, maar het meisje wil niet meer terug naar de stad en verlaat de magistraat. De barbaren willen een paard voor haar, maar de magistraat heeft paarden die in slecht toestand en wilt een paard kopen van de barbaren en biedt zilver aan. De baas pakt het zilver en zegt dat het in plaats voor het paard is. Hij kan niets eisen en laat het meisje achter bij de barbaren die haar terug naar haar eigen volk brengen.
In een avond biedt zich geen van drie mannen zich aan om de tent op zetten, en slapen ze buiten. Op de zevende dag terug sterft een paard en de drie mannen eten het paard, omdat er niets anders meer was. De magistraat laat hun, omdat hij dat ze zo iets vrolijker en wat vriendelijker worden.

Op een afstand van ongeveer tien mijlen zien ze de torens van de stad. Ze zijn opgelucht dat ze het eindelijk hebben gehaald en krijgen ook meer energie om door te lopen. Ze hebben zich drie weken niet gewassen noch hun kleren gewisseld. En zien in de verte dat er een groep op hun afkomt vanuit de stad. Maar als deze groep dichterbij komt, ziet de magistraat dat er geen kinderen achter de ruiters aanrennen. Eenmaal dichtbij omsingelen deze de magistraat en de drie mannen. Ze worden begeleid naar de stad, maar negeren elke vraag en worden als gevangenen door de stadspoort gevoerd. Binnen ziet de magistraat dat er over het plein over tenten staan en hoort de trompet. Het leger van het rijk is er, die die de barbaren moet terugdringen.

Hoofdstuk IV
Er zit een man van de Third Bureau of Civil Guard aan zijn tafel en negeert de magistraat als deze vragen stelt. Hij bladert door documenten waar alle belastingen en heffingen instaan. De magistraat wordt ervan beschuldigd dat hij met de vijand heeft zitten onderhandelen. Hij wordt in gevangenis gegooid zonder ramen maar met een klein gaatje hoog in de muur. Elke twee dagen gaat de deur open en dan kan hij naar buiten om zijn kleren te wassen of om oefeningen te doen. Er zijn altijd gezichten tegen de tralies van poort geduwd, bekende, maar niemand groet hem. In zijn cel heeft hij een emmer om zijn benodigdheden te doen. ’s Avonds komen sprinkhanen op de stank en het rotte vlees en op hem af. Op een avond wordt hij wakker als er een sprinkhaan over zijn keel loopt, vanaf toen werd hij ’s avonds vaker wakker om niet door de sprinkhanen gegeten te worden. Denkt na over het meisje en haar vader, dat de vader zich slecht zou voelen omdat hij niets kon doen toen zijn dochter werd geslagen. Dat het meisje nooit meer helemaal mens is sinds de dood van haar vader.
Verder hoort hij van de bewakers, die wel bevelen hadden gekregen om niet met hem te praten, dat ze de bermen bij de rivieren teveel in het voordeel van de barbaren zouden werken, hebben ze het riet en al aangestoken. De wind uit het noorden heeft ervoor gezorgd dat het vuur zich verder verspreidde en het dal in kwam. Het brandt al het vruchtbare grond weg en laat het zand uit de woestijn makkelijker opkomen.
In zijn bureau ziet alles er schoon uit, het glanst, er staan bloemen en er ligt een nieuw tapijt. Kijkt hem doordringend aan. De magistraat heeft de indruk dat de bevelhebber een bepaalde indruk op hem te maken. Maar waarom, de magstraat stinkt, draagt vieze kleren en heeft zich niet geschoren.Toch wordt hij aangezien om nog altijd van de oude familie te zijn. Is de bevelhebber bang dat hij hem zal bespotten omdat het er bij hem niet net zoals de bureau’s van superieuren uitziet. Het boeit de magistraat niet, maar zegt er niets van.
De magistraat krijgt twee verklaringen te horen van mensen die over de magistraat rapporteren. De een zegt dat hij willekeurig en op verzoeken dingen deed, zoals het overhoren van een gevangene ofzo. Hij werkte niet met een normaal belastingssysteem. Er zijn regelmatig belastingen niet betaald. Dat het meisje effect op hem had en hem veel energie kostte en dat er veel verhalen rond gingen die allerlei dingen tussen hem en het meisje gingen.
De ander vertelt (een van de drie mannen die mee op reis was) dat hij op twee maart, twee weken voor de komst van de invasietroepen, met twee andere zich moesten voorbereiden op een lange reis. De voorbereidingen moesten snel gaan en dat ze verbaast waren dat het meisje ook mee ging. Laterna wisten ze dat het doel van de reis was, dat het meisje terug bij haar eigen volk kwam en dat er gesprekken plaats vond tussen de barbaren en de magistraat waar zij niet bij mochten zijn en dat er ook cadeautjes werden overhandigd (het zilver).
De magistraat zegt dat hij zichzelf zal verdedigen voor de rechter, maar hij weet dat het lastig wordt. Terug in zijn cel denkt hij na over de man achter zijn bureau. Dat hij geen type is die het papierwerk snel snel snel doet en zijn laarzen op de tafel legt, maar alles netjes.
Hij vindt dat hij wel wordt vernedert, zijn vrijheid hebben ze beperkt, dat hij elke dag steeds meer een monster of simpele machine wordt. Dat zijn vraag om schone kleren wordt negeerd en dat hij het moet doen met wat hij aanhad toen hij terug kwam van zijn reis. Om de twee dagen als hij eruit mag wast hij één ding (onderbroek of shirt) met koud water. En het ergste van alles is dat hij met het voedsel dat hij soep, brij en thee, het een kwelling is voor zijn darmen. Hij voelt zich enkele dagen opgeblazen en stijf voordat hij op het het emmertje gaat zitten, wat hem ook pijn doet tijdens het ontlasten.
Hij hoort van het kleinkind van de kok die hem een keer zijn avondeten brengt, dat de soldaten nog niet terug zijn gekomen.

Hij begint het meisje te vergeten, hij kan zich het gezicht niet meer helemaal herinneren. In een droom staat hij weer op het plein buiten en ziet als enige het meisje buiten zitten in de kou. Hij trekt haar schoen uit en haalt het verband eraf en houdt haar benen warm door ze te omarmen. Terwijl ze zo zitten blaast de wind allemaal zand over hun heen. En dan wordt de magistraat wakker met bloed in zijn mond en irriterend tandvlees. En valt laterna weer in slaap en droomt.Er zijn verschillende dromen, in eentje verandert het meisje zich van geslacht, vorm en grote. In een andere droom zijn er twee gedaantes die alsmaar groter worden totdat ze de ruimte helemaal hebben gevuld waar hij zich bevindt en wordt schreeuwend wakker.
Op een middag hoort hij allerlei geluiden van buiten komen, van het plein. Die avond komt het kleinkind van de kok weer om het eten brengen, maar de bewaker is ook de cel mee ingelopen. Maar de magistraat ziet dat de ogen van de jongen glanzen en hem iets wilt vertellen, maar de bewaker neemt de jongen weer mee voordat de magistraat hem op zijn voorhoofd kan kussen. De magistraat weet bijna zeker dat de soldaten terug zijn gekomen, maar hoort geen geluid van blijdschap, wat betekent dat de soldaten geen succes hadden. Later in de avond hoort hij weer geluiden van het plein en kan sommige gesprekken duidelijk horen. Het gaat niet over strategie noch over de barbaren, maar dat de mensen moe zijn en over blaren op hun voeten en dat ze een bed nodig hebben.
Het is in midden van de morgen dat de magistraat op de deur gaat bonken en naar de bewaker roept, omdat hij geen ontbijt heeft gekregen en dat hij eruit moet worden laten omdat het de tweede dag is (aan de frisse lucht en kleren wassen). Halverwege de middag opent de bewaker de deur en vraagt pissig waarom hij staat te schreeuwen. De bewaker zegt dat hij maar moet wachten op zijn voedsel en wilt de deur dichtgooien, maar de magistraat haalt hem over om hem eruit te laten om zijn emmer te legen en warm water, zeep en een doekje te halen over zijn kleren en omde grond van zijn cel schoon te maken. In de keuken is een keukenmeid die het warme water haalt, de magisraat zegt hierop snel dat hij een emmer nodig heeft voor het warme water en haalt een emmer. Deze staan bij de droge waren zoals zout, meel, gedroogde bonen, etc.. Maar ook op hoofdhoogte hangt ook de sleutel voor de kelder waar het schapenvlees wordt gehouden. Deze neemt hij mee en in zijn cel wast hij één paar van zijn reserve onderbroeken (soort van boxers, maar dan een stuk langer). En gooit het water over de verharde vloer en gaat liggen en wacht tot de nacht komt.
’s Avonds opent hij zijn celdeur en sluipt stilletjes weg. Hij weet als één van de weinige dat de sleutel van zijn cel ook de sleutel is voor de grote kast is die in de kazerne hal staat. En nog enkele andere sleutels meerdere deuren kunnen openen. Alle deuren en ramen zijn op slot, behalve de deur die uitkomt in een kamer die soms als ziekenboeg wordt gebruikt, nu ook dus. Ier liggen allemaal zieke soldaten. Als de magistraat uit het raam kijkt, verwacht hij allemaal tenten en kampvuurtjes te zien, maar deze staan er niet. Hij denkt even na en weet dat de soldaten die hier liggen niet de enige overlevenden zijn van de grote invasie troepen en dat deze soldaten waarschijnlijk nog nooit de echte barbaren zijn tegengekomen, maar alleen boeren. Hij helpt een man die koorts heeft, hij geeft hem water (van water waarin de soldaten zich wassen) en blijft bij hem tot dat hij weer in slaap valt. Dan begint de magistraat met het trekken aan de drie houten staven in de houten kozijn van het raam. Dit lukt hem en hij kan naar buiten. Door de inspanning heeft hij pijn in zijn rug (hij is best oud) en door het plotseling loskomen van de staven zette hij teveel kracht op zijn rechter enkel. Hierdoor heeft hij een groot verlangen om in een gemakkelijk positie te gaan liggen. Hij blijft wel een uurtje zo liggen, maar dan wordt het hem te koud en gaat verder. Hij komt uit achter de bar en gaat achter een stapen hout liggen waar het naar pis stinkt. Dit hout ligt onder een houten een trap die naar het balkon en de slaapkamer van de bediening leidt. Hier blijft hij voor de nacht liggen.
Hij wordt wakker van de voetstappen op de trap en vindt het te riskant om te blijven liggen. Hij gaat de trap op en gaat naar binnen naar kamer van het meisje van de tweede verdieping. Daar gaat hij onder het bed liggen, waar hij net onder past. Later in de morgen is het zo warm geworden dat hij eronder vandaan moet en hij weet dat iedereen nu naar binnen gaat om af te koelen. Hij leegt de pot van het meisje buiten zonder gezien te worden. Hij gaat op het bed liggen en denkt na over het verleden toen alles nog goed ging en over waar het begon. Als hij mannen en vrouwenstemmen hoort gaat weer snel onder zijn bed liggen. Het meisje komt binnen en de magistraat twijfelt om onder het bed vandaan te komen en haar om hulp te vragen, maar twijfelt dan over zijn kansen. Even later is ze weg, maar komt daarna weer terug met een man. Deze praten eerst over van alles en nog wat en dan gaan ze in bed liggen neuken met de magistraat onder het bed. De onderkant van het bed drukt in de rug van de magistraat, omdat hij er net onder past zonder iemand op het bed en nu ook nog eens twee man op het bed liggen. Hij vindt dat hij niet naar de woorden en de geluiden moet luisteren, maar kan het niet voorkomen. Als de twe boven op het bed klaar zijn gekomen, wacht hij nog een uurtje onder het bed en komt er dan onder vandaan. Hij ziet het jonge meisje en een jonge jongen diep in slaap. Hij wordt bij het zien van het naakt meisje niet opgewonden, maar vindt dat hij een oude man is geen mooie jonge meisjes verdient en hij het eigenlijk gewoon bij dikke onvriendelijke vrouwen met slechte humeur moest houden.
In de keuken komt hij een oude vrouw tegen die aan het eten is, deze stop even met eten en gaat weer verder nadat de magistraat gedag en gezwaaid heeft.
De poort in het noorden is gesloten en hij gaat de trap op om op de muur te komen. Hier schrikt hij van het uitzicht. Er zijn veel lege plaatsen waar eens jonge plantjes stonden en veel plantjes zijn geel geworden (bijna dode planten). Hij ziet binnen de muren wel twee kinderen spelen, wat betekent dat voor het leventje gewoon doorgaat.
In de zuidwest toren zit een soldaat die naar de lege woestijn kijkt. De magistraat bezoekt hem, maar hem wordt gezegd dat hij hier niet mag komen. Het verbaast de magistraat dat hij hem nog nooit heeft gezien en de soldaat hem ook niet kent en realiseert zich dat hij geen één soldaat heeft gezien die er was toen hij nog de baas was. Ook dat er geen waarschuwing is dat een oude man in vieze kleren op vrije voeten is. De magistraat vraagt hem naar de reden waarom het buiten de muren erop lijkt dat alles is weggespoeld. En zegt dat hij lange tijd met koorts in bed lag en vandaag zijn eerste dag is dat hij eruit mocht. De soldaat spreekt hem aan met ‘father’ en vertelt hem om weer naar binnen te gaan. De magistraat krijgt wel wat water van de soldaat en krijgt te horen dat de barbaren de dam/dijk hebben doorbroken de velden hebben laten overspoelen met het water van het meer. Ook hoort hij dat de soldaten die hij hoorde terugkomen, enkele mannen waren die ziek waren geworden van het water. En dat de invasie troepen wel binnenkort terug komen, omdat je daar buiten niet lang kunt overleven op het dode grond. De magistraat vertrekt en hoort de soldaat nog naar hem schreeuwen, dat hij een hoed nodig heeft met zijn kale hoofd, als hij beneden is en hij groet terug.
Hij komt buiten de muren en blijft een tijd lang zitten tegen een oude pilaar. Hij weet dat ze hier toch niet naar hem wordt gezocht. Hijwordt bij zonsondergang weer wakker en komt tot de conclusie dat hij buiten de muren niet lang overleeft.

Terug binnen de muren dreunt hij op de poort van de kazerne en schreeuwt: “Don’t you know who is here? I’ve had my holiday, now let me back in!” De bewaker die hem bewaakte opent de deur en trekt hem mee naar zijn cel en zegt dat hij stil moet zijn. De bewaker gaat zelf ook de cel en zegt dat de magistraat, als hij gevraagd wordt, moet zeggen dat hij zijn uurtje buiten de cel had. De magistraat reageert hier brutaal op en zegt dat hij weet dat de bewaker alleen bevelen volgt en dat als hij niet was terug gekomen dat de bewaker problemen had gekregen. En zegt dat de bewaker een verhaaltje mag opmaken en dat hij hem zal ondersteunen met zijn verhaal. De magistraat zegt een bijna bevelde toon dat de bewaker om eten en drinken voor hem te halen, wat hij ook doet.
Op een dag hoort hij de invasie troepen terug komen en hoort dat er ook weer barbaren zijn (als gevangene). Hij opent zijn celdeur (sleutel heeft hij nog altijd) en mengt zich buiten onder de massa mensen. Hij ziet de soldaten te paard binnen komen en ook dat er achteraan twaalf barbaren lopen met een nek om hun nekken aan elkaar gebonden en met hun handen voor hun gezicht alsof ze tandpijn hebben. Maar dan ziet de magistraat dat er een metalen draag door de handen van de barbaren gaat en welke ook door hun wang gaat (pijnlijk). Hij herinnert zich dat een soldaat zoiets ooit tegen hem had verteld om zo de gevangene stil te houden. Het metaal zou het gat alleen maar groter maken als ze zouden praten of bepaalde bewegingen maken. De magistraat ziet dat de de jonge officier ook te paard met aan zijn zij Colonel of the Police Joll. Hij helpt een man om een kind boven de mensen uit te laten kijken en hoort dat van hem dat de barbaren moeten knielen. Hij wil terug naar zijn cel en in een hoekje gaan zitten met zijn oren dicht. Maar op de weg naar zijn cel pakt hij een emmer en vult deze met water en gaat weer terug naar de massa mensen. Hij dringt zich door de massa en komt bij de soldaten aan die de massa terug moet houden. Hij ziet dat vier gevangene moeten knielen en de andere acht zitten verderop in de schaduw. De vier gevangene zitten zij aan zij langs een lange paal. De metalen draad gaat van de eerste gevangene zijn wang onder de paal door naar de tweede en dan weer onder de paal door en dan naar de derde en dan onder de paal en dan de vierde. De magistraat kijkt naar Joll en weet dat deze hem ook ziet vanachter zijn zonnebril tussen de duizende mensen. De magistraat hoort heel vaag het woordt “magistrate” en ziet dat achter hem de mensen een stap achteruit doen. Joll gooit zand op elke rug van de vier gevangene en schijft het woord ‘Enemy’ erin. De soldaten slaan de barbaren op hun rug, totdat het zand eraf is gespoeld door de zweet en het bloed. Als de soldaten moe zijn, worden mensen uit het publiek gehaald om de barbaren de slaan met een stokken. De mensen tonen geen haat noch of ‘bloodlust’ maar nieuwsgierigheid dat ze worden aangetrokken. Als de soldaten weer gaan slaan, worden de mensen terug gedwongen. Joll steekt zijn arm op en houdt een hamer vast. Hierop begint de magistraat te protesteren en schreeuwt “No!”en dringt zich in de open plek en schreeuwt tegen de massa “No!” Vanachter wordt hij in zijn rug geslagen en gaat neer. Als hij weer wil opstaan wordt hij nog een keer geslagen door de soldaat die ook de gevangene sloeg. De magistraat probeert zich vast te klemmen aan de soldaat, maar krijgt nog meer klappen op zijn schouders en hoofd. Toch lukt het hem en de soldaat kan zijn knuppel niet meergebruiken. De magistraat schreeuwt dat de hamer niet gebruikt mag worden en dat je geen hamer gebruikt bij monsters. En wijst op de gevangene met zijn gebroken hand, dat de mens een wonderlijk wezen is, maar zichzelf niet kan repareren. Hij krijgt een vuist in zijn gezicht en alles wordt zwart en hij proeft bloed.
Later wordt hij wakker in zijn cel met een gebroken neus, een waarschijnlijk gebroken jukbeen (bovenstuk van de wang) en zijn oog is dicht gezwollen Hij heeft veel pijn blijf heen en weer lopen om zo niet gek te worden van de constante pijn. Zijn avondeten wordt gebracht,maar hij kan niet eten. In de morgen valt hij is slaap en droomt weer eens. Dit keer droomt hij weer van een meisje dat in de sneeuw het stadje had nagebouwd. Maar nu ziet de magistraat dat het een klei oven is. Het meisje ziet er op haar best gekleed en geeft brood aan hem die ze net vers heeft gebakken. Als hij haar wilt omarmen dan wordt hij wakker doordat zijn tranen zijn wond op de wang irriteert. Als hij weer meteen gaat, lukt het hem niet om weer bij het brood uit te komen.
Achter zijn bureau in zijn kantoor zit Joll, hij heeft zijn appartement laten doorzoeken en vond een kist met een stuk of 300 stukjes hout met symbolen erop. Naast Joll zit een ‘warrant officer’. De magstraat word gevraagd om de tekst te vertalen, maar de magistraat begrijpt de symbolen op de stukjes hout niet. Hij verzamelde allerlei dingen, waar dit er één van was. Hij begint met een verhaal voor te lezen over een man die zijn dochter mist en dat de broer, aan wie hij schrijft, is meegenomen. Daarna dat hij er vele dode lichamen binnen kwamen en hij mocht gaan kijken of de broer ertussen lag. Die lag ertussen in een zak, toen de rits van de zak verder open ging, bleek dat lichaam onder de blauwe plekken zat en dat er nergens stond gerapporteerd wat er was gebeurd. Op het laatste stukje hout dat de magistraat voorlas, stond één teken wat oorlog, wraak of als gerechtigheid gelezen kon worden. Dit verhaaltje heeft de magstraat helemaal uit zijn duim gezogen en dat weet Joll en de officier ook. Onder het vertellen van zijn verhaal heeft de magistraat Joll en de pen van de officier in de gaten gehouden. Als hij klaar is met zijn verhaal, staat Joll op en komt naar hem toe. En zegt dat hij de enige ambtenaar aan de hele front is die niet meewerkt. Joll weet al dat de houten stukjes een soort van gokspel vormen.Volgens Joll heeft de magistraat een nieuwe ambitie, om de One Just Man te worden in de stad. De man die bereidt is om zijn vrijheid te geven voor zijn uitgangspunten. De magistraat schreeuwt tegen Joll dat er geen problemen waren voordat hij vorig jaar kwam opdagen en gevangene nam. Dat hij, Joll, de vijand is. Als Joll zegt dat de magistraat alles op papier moet zetten van het gesprek tussen hem en de barbaren, weigert de magistraat. Joll zegt hierop dat het interview is afgelopen en geeft de verantwoordelijkheid van de magistraat over aan de officier en vertrekt zelf.
Twee dagen later in de cel van de magistraat, zijn wonden zijn gezwollen en ontstoken omdat het niet is schoongemaakt en verzorgd. Twee dagen heeft de magistraat niets te eten of te drinken gekregen. Ze martelen hem een beetje, niet met pijn noch dwingen ze hem tot het zeggen van de waarheid. Op de derde dag krijgt hij voedsel, en de man die het eten brengt zegt sorry en dat zij hem waren vergeten in de cel. De magistraat weet dat hij geen centrale rol speelt in het leven van de officier of van de bewakers,wat het juist erger maakt, omdat ze hem eens wel en eens niet voeden, aandacht tonen of hem herinneren.
Hij wordt naar buiten geroepen, het plein op. Hier beveelt Mandel, de ‘warrant officer’, dat hij rondjes moet rennen in de zon en moet hij touwtje springen. Hij wordt gedwongen om door te rennen ook al kan zijn hart dat niet aan. In het begin schaamde hij zich omdathij naakt was en iedereen hem kon zien.
Op een dag wordt hij uit zijn cel gehaald en krijgt hij vrouwen kleding aangeboden, vrouwenkleding of niks is wat Mandel zegt. De magistraat ruikt de sterke likeur adem uit de mond van Mandel. De magistraat kiest voor de kleren en gaat mee naar buiten. Zijn polsen worden achter zijn rug vastgebonden. Buiten wordt er een touw over een tak van een boom gegooid en deze komt om de hals van de magistraat. Vervolgens wordt er een ladder met tien treden tegen de boom aangezet en moet de magistraat hierop omhoog klimmen. Wel weet de magistraat dat het eigenlijk maar een soort spel is om de mensen te entertainen. Als hij op de ladder zijn evenwicht bewaard is alles goed, als hij dat niet kan dan is ie dood. Mandel klimt laterna weer omlaag als de magistraat boven aan de ladder staat. Maar telkens wordt het touw om zijn nek strakker getrokken, hierdoor moet de magistraat wel op zijn tenen gaan staan op de ladder en verliest zijn evenwicht. Hij valt en komt dan in een soort van droom. Hij komt terug bij de voorval bij de bergen met de oude barbaar die een geweer op hem richt. Dan wordt hij wakker als hij op de grond ligt (het touw werkte als een soort hijskraan). Mandel maakt het touw om zijn nek los en bindt deze vervolgens vast aan het touw dat om zijn polsen zit. En geeft dan het beveel om hem omhoog te trekken en hem te laten hangen. Het lichaam van de magistraat doet pijn en hij kreunt en nog van alles, wat hij niet kan stoppen. Er worden grappen gemaakt dat hij met de geluiden naar zijn barbaren vrienden roept, of dat dat de barbaren taal is.

Hoofdstuk V
De kinderen hebben nachtmerries van de barbaren, binnen de muren wordt er gestolen en geplunderd zonder dat iemand het ziet. Goed voedsel is schaars en rijke mensen eten achter gesloten deuren en ramen. De magistraat ligt in een hoekje. Er gaan geruchten rond dat het tweede grote leger (met Joll als bevelhebber) verslagen is, of dat de soldaten te druk bezig zijn met het vechten dat ze geen berichten kunnen versturen. Of er wordt gezegd dat de barbaren uit het noorden en westen zich samenvoegen en het leger van het rijk te verspreidt aan de grens ligt. Het kleine legertje dat achterbleef in de stad is altijd dronken en terroriseert de mensen en pakken wat ze willen. Mandel belooft er wat aan te doen, maar doet niets.Hem boeit het alleen maar om populair te zijn. De vissers (die een andere taal spreken) kwamen naar de stad, ze kregen eten en oude kleren uit medelijden, totdat ze hun tenten en hutten tegen de muur van de stad gingen opzetten. En de kinderen in de keuken gingen bedelenen. Hun honden kwamen een avond los en doodde enkerle schapen.. De volgende dag schoten de soldaten de honden neer en maakten de tenten/hutten van de vissers kapot toen deze bij het meer waren. Ze mochten wel hun tenten tegen noord muur zetten, maar de bewakers werd bevolen dat ze geen toegang tot de stad mochten hebben.
Op een dag staat Mandel voor de magistraat en zegt dat zij hem niet altijd gratis kunnen blijven voeden. Een gevangene hoeft niet voor zijn eten te werken zegt de magistraat, maar Mandel geeft als antwoord dat hij geen gevangene is, er zijn geen rapporten over hem geschreven tijdens zijn gevangenschap. Dus is ie een vrij man. Bij de poort die naar buiten leidt (uit de kazerne) vraagt de magistraat hoe een persoon zoals Mandel, martelaar enzo, kan eten nadat hij iemand heeft mishandelt. De magistraat lukt dit niet en zegt dat hij zich zo schuldig zou voelen dat hij zichzelf zou kunnen vermoorden. Hierop wordt Mandel boos en geeft hem een harde slag tegen zijn borst en vertrekt weer naar binnen. En negeert de magistraat als deze hem nog naschreeuwt.

Sinds het rond is gegaan dat de magistraat weer vrij is en het heeft overleeft, houden mensen op met het toekeren van hun rug als hij in de buurt is of ineens stil zijn in zijn aanwezigheid. Hij krijgt een soort van vrienden, vooral vrouwen. Deze nodigen hem uit voor een theekransjeen te praten.
Af en toe sluipt hij ’s avonds stiekem de keuken van de kazerne in en kan de keukenmeiden overhalen om hem wat restjes van de soldaten te geven. Of hij gaat ’s morgens naar de bar, naar een vrouw die daar allerlei dingen bakt. Daar hebben ze het over de mensen die vertrekken naar andere steden verder in het rijk. En de magistraat over zijn leven in de cel. De magistraat wil weer dik worden, hij wilt zijn kin in zijn nekvet zien verdwijnen en zijn borsten zien waggelen als hij loopt. Hij wil een leven met simpele tevredenstellingen en nooit meer honger kennen.
Het zijn al weer drie maanden geleden toen Joll vertrok en de verantwoordelijkheid van de magistraat aan Mandel overliet. Elke week vertrekt er een konvooi uit de stad met families erin. Tijdelijk of om dingen tussen families te herstellen of familiebezoek, maar eigenlijk vluchten ze. Ze sluiten hun huizen wel goed op, maar de volgende dag zijn de soldaten langs geweest en hebben deze de deuren, meubels, vloeren en nog van alles kapot gemaakt. In het begin waren de soldaten niet zo welkom, ze moesten gewoon meteen verder gaan en tegen de barbaren vechten. De toegang tot sommige gebouwen werd verboden en kinderen mochten niet in hun buurt komen. Maar sinds de komst van de barbaren willen ze de soldaten hier hebben om beschermd te zijn tegen de barbaren. En hopen dat ze zullen blijven, de kans is groter omdat de winter komt en de soldaten dan geen lange reizen zullen maken.
De magistraat besluit om naar de vissert toe te gaan, hij kan de taal voor deel spreken en daar zal hij welkom zijn omdat hij hun zal meehelpen. De route die de magistraat loopt kent hij, omdat hij als kind hier ook al had rond gelopen. De barbaren zullen hier nu niet zijn in het half donkere avond, zij zullen in de bergen zitten en wachten tot dat de troepen het opgeven en zich terug trekken. Dan pas zullen zij weer tevoorschijn komen.
Er is geen maan, in de duisternis gooit gaat hij in het gras slapen met een mantel als deken. Hij wordt laterna wakker van de jou hij is stijfjes. En ziet dat de rode ster zich amper heeft bewogen in de lucht. Als hij verder de weg volg richting de vissers, beginnen ineens honden te blaffen. Het geluid verspreid zich als vuur over de kale vlakte en bereikt ook de stad waar de honden gaan blaffen. Iemand rent ineens langs hem, en daarna rent een vrouw tegen hem op, maar deze bevrijdt zichzelf snel uit de handen van magistraat die haar omhoo wou helpen, en rent snel weg. De magistraat loopt door naar het kamp en gaat een hut in waar het warm is. Hij valt weer eens in slaap en denkt/droomt over welk gezicht het meisje van hem heeft onthouden. De kant dat hij haar wast, insmeert en ontevreden genot of een man met een masker welke bevelen gaf en nadacht over haar intieme pijn. De magistraat komt erachter waarom het meisje vaak in slaap viel tijdens hun sex en blijer was met het schillen van groentes dan om in zijn bed te zijn. Zij vond in hem enge/griezelige/akelige sensuele gevoelens die met haar meevoelden en weigerde deze. Dat ze tijdens het sex geen impuls kreeg, maar juist de onderdrukking van de impulsen. Zij heeft hem eigenlijk wat voorgespeeld, ze luisterde naar hem en naar haar hart, maar volgde haar hart. Als zij dat hem nou gezegd had te stoppen met het toneel en dat hij zelfstandig worden en niet naar Joll moest luisteren. En als hij haar had geloofd, willen geloven, in de positie was haar te geloven dan zou hij een jaartje erge dingen op hem hebben kunnen voorkomen.
Ook dat hij veel verkeerde afslagen heeft gemaakt op zijn weg waarvan hij dacht dat deze juist was en eindigde in het midden van een labyrinth.
Dan wordt de magistraat nat wakker, een hond was zijn gezicht aan het aflikken. Hij staat op en ziet een jongen in de verte pissen. Als de jongen klaar is, is het ene moment er wel en het volgende is hij weg. De magistraat gaat naar de plek toe en zegtdat ze eruit kunnen komen. Hij gokt dat er minstens dertig paar oren hem nu horen praten. Hij draait zich om als de poorten van de stad zich openen. Er komen zwaar bewapende soldaten naar buiten die de vissers omsingelen. Ze stoten rekken om waar zoute vissen hingen te drogen. Ook loopt een soldaat richting de hut en wilt deze eraf duwen, maar deze zijn heel stabiel. Hij heeft nog een man nodig en deze helpt hem op het dak, maar dan zakt de soldaat door het dak en van binnen hoor je de soldaat vloeken omdat deze zich aan zijn duim heeft pijn gedaan. De magistraat probeert te voorkomen dat de soldaten alles afbreken. En dat lukt hem ook door hem te onderwijzen met allerlei dingen over gerechtigheid en bla bla bla. Hij en zijn soldaten trekken zich terug en de magistraat blijft achter bij de vissers.
Twee ruiters komen in de verte aandraven, beide horen ze bij het rijk dat zien ze aan de kleren. Maar eenmaal dichterbijdraagt er een ineens de andere kant op. Drie ruiters van de stad volgen deze. De andere komt dichterbij, maar op een kleien afstand ziet de magistraat dat de ruiter vast is gebonden aan een paal palen op zijn paard en dat de man al enkele dagen dood is. De drie ruiters die achter de teamgenoot komen snel terug en verdwijnen in de kazerne en komen eruit zonder een woord te zeggen.
Angst is er over de stad gekomen, winkels worden overrent met mensen die snel voedsel willen. Sommige families blokeren de deuren en ramen en nemen zelfs de dieren mee het huis in. Het gerucht gaat rond dat de barbaren enkele mijlen verderop een kamp hebben en dat het ergste is gebeurd. De grote invasie troep die drie maanden geleden vertrok komt nooit meer terug.

’s Avonds op weg naar de graanschuur, wordt zijn geblokkeerd. Er staan twee grote wagens. In de eerste zitten allemaal zakken met graan en de andere is leeg. Daarna volgen paarden die worden meegenomen. De magistraat wil met Mandel spreken, maar de bewaker bij de deur negeert hem. Als de magistraat terug keert naar het plein hoort nog net Mandel spreken. Dat de terugtrekking een tijdelijke maatregel is en dat er een “caretake force” in de stad zal blijven. In de winter zullen er weer troepen komen en ook weer een invasie op de barbaren. Hij bedankt de mensen voor de onvergetelijke gastvrijheid (uhuh). De mensen protesteren niet tegen deze lafheid. De magistraat vangt een gesprek op van tussen Mandel en een persoon, dat ze in een uurtje klaar kunnen staan. Veel families gaan met de tweede grote wagen mee met Mandel en zijn troepen. Sommige rennen nog laterna nog achter de groep aan, te voet en zwaar beladen. De poort blijft open staan voor mensen die het nog altijd overwegen om te vertrekken. En de magistraat weet dat hij hier nu weer opnieuw moet beginnen met het opbouwen van de stad.
Zijn oude appartement staat open, maar het is een puinhoop en het stinkt binnen. Al zijn kleren zijn weg, het potje met ontlastingen is half vol en zijn bed is gebruikt geweest. Hij verschoont zijn bed en gaat erin liggen. Hij denkt weer eens na over de barbaren en hun, wat er zou gebeuren als de barbaren komen.

Hoofdstuk VI
Op een avond wordt de magistraat wakker van het gebonk op zijn deur. Een soldaat vraagt naar Mandel, maar deze is allang weg. Buiten ziet de magistraat dat Joll terug is met een paar man. De meeste zijn lopend. Ze vragen naar voedsel en paarden, maar de stad is leeg. Ze zijn zo gestresst dat ze niet naar magistraat luisteren als deze hun uitnodigt om naar binnen te gaan en wat te eten. Maar omdat er geen eten is noch paarden geeft Joll het bevel om verder te gaan reizen. De magistraat houdt nog snel een soldaat tegen om hem vragen te stellen. Hij hoort van hem dat het leger door de barbaren in de vak waren gelokt. Ze vroren in de bergen en verhongerde in de woestijn. De barbaren leidde hun en opeens verdwenen ze. Grotendeels van het leger is verloren of ls van de grote groep geraakt. De barbaren kwamen in nacht tervoorschijn en maakten de paarden los en verdwenen weer. Het leger gaf op en kwam terug. De barbaren toonden zich nooit van dichbij, maar deden het in de nacht of vanuit de verte. Dan laat de magistraat de soldaat los die achter Joll aan rent die niet heeft gewacht.
De magistraat heeft niet met een vrouw geslapen sinds hij terug kwam uit de woestijn. Nu krijgt hij af en toe een erectie als hij ’s morgens wakker wordt. Maar hij heeft geen verlangens. Hij blijft liggen en wacht tot dit weg is en probeert beelden het meisje op te halen toen ze in zijn kamer zat en hij haar waste. Hij haalt bij de medicijn man enkele dingen om zijn erecties te stoppen (bread mould and milkroot). Hiermee stopt de maistraat zich mee vol om ook zijn potentie te verminderen.
Hij bezoekt Mai, ze werkte eerst in de bar, maar deze moest sluiten wegens te weinig klanten. Nu werkt ze in de keuken van de kazerne. Hij wil dat zij met hem naar boven gaat. Ze heeft vier kinderen waarvan er één dood is. De oudste bracht de magistraat eten toen hij gevangene was en de jongste is nog een baby die Mai niet alleen wil laten en dus mee na boven neemt. De vader zit in het leger en heeft wat geld achter gelaten, maar is nu weg. Boven kleed zij zich uit en gaat bij de magistraat in bed liggen. Hier hebben ze sex, maar toch zoekt de magistraat naar woorden omdat hij iets wil zeggen totdat klaar komt. Daarna wil Mai toch weer naar beneden, omdat ze boven niet kan slapen door het gekraak en gepiep.
De volgende avond hebben ze ook weer sex, maar dan begint Mai ook weer over het meisje te praten. Dat ze haar wel mocht en ze gehoorzaam was, maar ook weer last van haar enkel had. De magistraat komt wel klaar, maar het duurt maar heel kort. En dan wordt de baby wakker en Mai stapt uit bed en komt laterna weer in bed liggen als de magistraat half in slaap is gevallen.
(Weer dagje later ofzo) Mai wil niet over de barbaren praten. Ze maakt de magistraat niet blij, hij geniet niet met/van haar. Hij is altijd ergens anders met zijn gedachtes. Zo was het ook bij het meisje, dat weet Mai. Ze weet dat het meisje af en toe moest huilen om verdriet en dat hij haar niet gelukkig maakte. Maar de magistraat zegt dat zij niet de andere kant van het verhaal kent, er is veel meer dan zij denkt dat er is. De magistaat zegt dat als de barbaren komen, dat het meisje dan er misschien ook bij is. Maar Mai is bang als ze aan de toekomst denkt. Ze weet niet wat er zal gebeuren met haar of de magistraat of de kinderen. Maar de magistraat stelt haar gerust en zegt dat de barbaren de kinderen niks zullen doen net zoals de volwassenen niks zullen aandoen.
Mai slaapt ook beter beneden omdat ze haar kind in haar bed wil hebben en als ze wakker wordt, is ze gerust gesteld als ze de gloed van de kolen ziet. Ook is het beter zo dat de moeder van Mai niet weet waar zij haar avonden door verbrengd. De magistraat voelt zich ook schuldig dat hij is gekomen en bezoekt haar niet meer.

De magistraat ziet dat er een storm in de verte opkomt, de lucht wordt grijs. Vanaf de muur ziet hij met enkele andere dat er al een grote stof wolk aan de horizon opkomt. Iedereen zwijgt, de zon krijgt een koperachtige kleur, alle boten zijn uit het meer en de vogels stoppen met zingen. Ze schuilen zich in hun huizen met de deuren en ramen extra versterkt, maar het fijne zand komt al door de daken heen.
In de avonden houdt de magistraat zich bezig met zijn oude hobbies. Hij heeft papier onder zijn elleboog en schrijft hij dat de stad ooit een paradijs was, er waren seizoenen van het oogsten, de migratie van de watervogels, niks tussen hun en de sterren. En dat ze alles hadden gegeven om hier te leven. Misschien aan het einde van de winter als de honger ons overvalt en ook van de kou of als de barbaren echt voor de deur staan, denkt de magistraat dat hij afstand zal doen van “... lucations of a civil servant with literary ambitions...”. En begint de waarheid te vertellen. Hij wilde buiten de geschiedenis leven, buiten de geschiedenis van het rijk. Hij wenst het ook de barbaren niet toe dat zij de geschiedenis van he rijk moeten dragen.
Hij vindt dat hij door druk jaartje is gekomen, maar van het jaar net zoveel snapt als een baby in de armen van een vrouw. Hij is de laatste in de stad die een gedenkzuil schrijft. Maar hij denkt dat als de barbaren het brood proeven, het nieuwe brood met moerbei jam, dat de barbaren zich wel langzamerhand zullen overstappen naar de manieren van het rijk. Ook denkt hij dat als er ooit mensen komen door de ruïnes, deze meer in de relicten van de woestijn geinteresseerd zullen zijn dan in wat de magistraat achter zal laten.
“I think: ‘There has been something staring me in the face, and I still do not see it."
De wind is minder hard gaan waaien en de sneeuw is gevallen. Als de magistraat het plein oversteekt ziet hij kinderen een sneeuwpop maken. De magistraat komt langzaam dichterbij om ze niet te laten schrikken, maar de kinderen zijn druk bezig met de sneeuwman. Nu ze het lichaam af hebben, gaan ze verder met het hood. De kinderen maken een mond, neus en oren bij de sneeuwpop. De magistraat wil zeggen dat de pop ook armen nodig heeft, maar hij wil hun niet irriteren/ lastig vallen. Ze zetten de kop op het lichaam en steken de oren, neus en ogen erin. En één kind kroont de sneeuwpop met zijn pet. Het is geen slechte/boze sneeuwpop.
Dit is niet de scene die hij altijd droomde. Zoals vele dingen tegenwoordig laat hij het achter zich zoals een man die al lange tijd de weg kwijt is, maar toch een route volgt die misschien nergers naar toe leidt.

REACTIES

O.

O.

skeer taalgebruik jonge.. hier hebben we toch niets aan.. :)

13 jaar geleden

H.

H.

jesus deze schrijver moet echt snel terug naar school!
hier hebben we helemaal niks aan idd!:@

13 jaar geleden

S.

S.

Het is misschien handig als je het boek niet gelezen hebt en je hebt een mondeling ofzo maar voor een verslag heb je er niets aan!!! Wel lekker uitgebreid :p

13 jaar geleden

H.

H.

deze gast kan echt geen nederlands

13 jaar geleden

J.

J.

Als je commentaar hebt op een ander, doe het dan zelf wel goed (dus gewoon met punten en hoofdletters). OMG!!!

10 jaar geleden

A.

A.

Inderdaad niet de beste zinsbouw en spelling, er zitten ook veel typefouten in. Maaaar je hebt er veel aan voor een boektoets... Als je weer eens niets van het boek snapt... :S

12 jaar geleden

H.

H.

Stelletje zeikerds, een verhaal is een verhaal. Je hebt kritiek, omdat je zelf niet de competentie hebt om dit boek te lezen of omdat je te lui bent. Haowen, tnx voor deze samenvatting. Taalgebruik is iets minder, maar de inhoud compenseert een heleboel.

12 jaar geleden

A.

A.

best handig voor een boektoets. toch zijn een cursus nederlands en een typcursus geen overbodige luxe.

12 jaar geleden

T.

T.

als jullie allemaal zoveel kritiek hebben schrijf de samenvatting dan gewoon zelf. uit je reacties kun je halen dat jullie gewoon lui zijn, dit persoon deed er tenminste moeite voor.

11 jaar geleden

T.

T.

Ideaal als voorbereiding voor je mondeling. Ik heb het boek dik een jaar geleden gelezen en was er al weer erg veel van vergeten, dan is zo'n uitgebreid verslag erg handig! Dat er dan een paar spellingsfoutjes/typfoutjes in staan is niet erg, dat gebeurt met 10.000 woorden

11 jaar geleden

G.

G.

Perfect

9 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.

Andere verslagen van "Waiting for the Barbarians door John Maxwell Coetzee"