De coladrinkers door Jos Vandeloo

Beoordeling 7.7
Foto van Cees
Boekcover De coladrinkers
Shadow
  • Boekverslag door Cees
  • Docent | 3850 woorden
  • 7 april 2005
  • 29 keer beoordeeld
Cijfer 7.7
29 keer beoordeeld

Boekcover De coladrinkers
Shadow
De coladrinkers door Jos Vandeloo
Shadow
ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Jos Vandeloo - De Coladrinkers (1968)

Gebruikte editie
De eerste druk van de roman verscheen in 1968 bij de uitgever Manteau, Amsterdam. Voor deze samenvatting werd gebruik gemaakt van de 8e druk uit 1988. Deze druk telt 137 pagina’s.
Op de voorkant van de roman staat een foto van een kamer met een bureau waarop een doodshoofd staat en een aangebroken fles cola. Op de achtergrond is een naaktfoto zichtbaar en een fotoportret van een vrouw.

Opdracht
“Voor Dicky als hij groot zal zijn en het zal begrijpen.”
Waarschijnlijk bedoelt hij hiermee zijn derde zoon Dirk, die in 1964 werd geboren.


Motto
De roman begint met een Frans motto van Guy de Maupassant: Quoi que nous tentions, quoi que nous fassions, quels que soient l’ élan de nos coeurs, l’appel de nos lèvres et l’étreinte de nos bras, nous sommes toujours seules.
De letterlijke vertaling van deze regels is: “Wat we ook voelen, wat we ook doen, hoe de geestdrift van onze harten, de roep van onze lippen, de druk van onze armen ook mag zijn, we zijn toch steeds eenzaam.” Het is natuurlijk meteen de aanduiding van het thema waarover deze roman gaat: wat iemand in zijn leven ook doet, wat voor liefde hij ook ontmoet, hij is per definitie eenzaam.”

Verhaalopbouw
De roman wordt onderverdeeld in 20 hoofdstukken. Deze hebben alle een titel. Soms komt de titel letterlijk terug in het hoofdstuk waarboven hij staat, soms is dit niet het geval. Er zijn eigenlijk drie verhaallijnen. Er is een vertellijn waarbij een man voornamelijk praat tegen zijn geliefde Martine, als hij bij haar in de kamer is en ze vaak op het punt staan seks met elkaar te bedrijven. Er is een verhaallijn waar dezelfde man bij deze Martine in de kroeg zit, waar zij als serveerster werkt en hij een groep kunstenaars gadeslaat en met hen spreekt. En er zijn enkele cursief gedrukte stukken tekst waarin de man terugdenkt (dus flashbacks) aan zijn jeugd. In deze passages wordt het kleine jongetje dat hij is vaak van een illusie beroofd door de volwassenen (zijn grootouders, de juffen in de klas). Het ergst in dit opzicht is het hoofdstuk “Een geel mannetje”.

Perspectief
De hoofdfiguur heet Dorshout. In de hoofdstukken waarin hij bij Martine op de kamer is vertelt hij in de ikvorm en geeft hij steeds aan wat Martine tegen hem zegt. Op den duur gaat deze stijlvorm (“zeg je”) irriteren. In de passages dat hij buiten deze kamer is vertelt Dorshout in de hij-vorm (dus als personale verteller). In de passages met de flash backs begint hij in zijn eerste flash back met “ik”, daarna een vertelsituatie waarin de hoofdfiguur steeds met “de kleine jongen” wordt aangeduid. In de laatste flashbacks als kleine jongen wordt in de hij-vorm verteld. Het is eigenlijk niet goed duidelijk waarom voor deze vertelstructuur is gekozen. Een mogelijke verklaring zou zijn dat hij in zijn relatie met Martine zich het meest bloot geeft en daarom de ik-verteller hanteert. Hij observeert Martine in haar werk en hij bekijkt de kunstenaars in de kroeg, maar er echt bijhoren doet hij ook niet. Wellicht daarom hanteert hij de hij-verteller om met enige vertelafstand te maatschappij te kunnen beoordelen.

Titelverklaring
De coladrinkers slaat op de stamgasten van de kroeg waar Martine als serveerster werkt. Ze bestellen altijd bijna allemaal de niet zo spectaculaire Amerikaanse softdrink. Alleen de hoofdpersoon Droshout neemt in het café meestal pils, juist om zich te onderscheiden van de andere klanten. Hij hoort niet bij die “coladrinkers”.


Thematiek
Er spelen in deze roman (of novelle, vanwege de lengte) een paar thema’s door elkaar. Het gaat bij de hoofdfiguur Droshout en de mensen in de kroeg die hij ontmoet om de zin van het bestaan. Ze zijn exponenten van de naoorlogse generatie die zich verzet tegen de houding van de generatie ervoor: zo demonstreren ze tegen de oorlog (waarschijnlijk in 1968 de Vietnamoorlog). De maatschappij ziet hen aan voor een stelletje oproerkraaiers. Vooral de ik-verteller probeert zich de zin van het bestaan in te denken. Hij doet dat in relatie tot de liefde. Zijn liefde voor Martine beperkt zich toch tot de seksuele avonturen die hij met haar beleeft. Maar hij twijfelt toch soms sterk aan de kracht van de liefde. Mooi is de beeldspraak over de twee treinen die zich tegelijkertijd verwijderen van een station en steeds verder uit elkaar gaan. Zo gaat met de geliefden na de seks ook. Later vindt hij dat seks vooral een vlucht uit de werkelijkheid is, net als drugs of drank. Op blz. 91 zegt Droshout: “Zovelen zijn eenzaam omdat ze dat (= de liefde) niet kennen.”
Ook het motto geeft aan dat wat er ook gebeurt, hoe fraai de liefde ook is, je aan het einde altijd alleen of eenzaam overblijft. (Zo vergaat het een vorig vriendinnetje van Droshout, Cecile ook; ze wordt meegenomen door een man en weer in de steek gelaten, waarna ze in een opvangkamertje van het Leger des Heils zelfmoord pleegt.) Maar eigenlijk vergaat het ook de ik-verteller en Martine zo: de seks is geweldig, maar er zijn maar kleine voorvalletjes voor nodig om weer een verwijdering tussen hen beiden te krijgen. Zo kan ze het helemaal niet aanvaarden dat ze na de seksuele daad weer door hem verlaten wordt en de nacht verder alleen moet doorbrengen. Het is de existentiële eenzaamheid die in ander werk van Jos Vandeloo ook voorkomt en is toch wel verbonden met de tijd waarin de roman zich afspeelt en geschreven is. De bezinning op de maatschappij door de jongeren in de late jaren zestig. In Nederland was die beweging ook aanwezig vgl. de provo’s en de bezetting van het Maagdenhuis. Ook in de gecursiveerde flashbacks waarin Droshout steeds als een klein jongetje optreedt, begrijpt hij de wereld van de volwassenen niet. Die volwassenen ontnemen hem vaak de illusie van het bestaan. Het mooist is dat te zien in het hoofdstuk “Een geel mannetje” waar nota bene een zuster op school hem een enorme desillusie bezorgt. Al met al komt er toch een pessimistische levensvisie van Jos Vandeloo in dit boek naar voren. Hij is hier met recht een vertegenwoordiger van de protestgeneratie van de zestiger jaren. Een lijn met de maatschappelijk geëngageerde schrijver van “Het Gevaar”(over de problemen met een lekkende kerncentrale) is gemakkelijk te ontdekken. Ook in deze roman komen weer de vier kernwoorden terug waarmee men de romans van Vandeloo kan typeren: onmacht, angst, eenzaamheid en opstandigheid. In die zin is “De coladrankers”, hoewel geen aantrekkelijke roman om te lezen omdat er zo weinig in gebeurt, toch een belangrijke exponent in het werk van de Vlaamse schrijver.

Ruimte en tijd
De beschreven ruimtes zijn voornamelijk de kamer van zijn geliefde Martine en de kroeg op een plein waar Martine als serveerster werkt. Het is niet uit de tekst op te maken waar de kroeg gesitueerd is: het is niet ondenkbaar dat er sprake is van een grote Vlaamse stad: Brussel of Antwerpen, maar er zijn geen gegevens die dit kunnen bewijzen.
Ook de tijd valt niet duidelijk uit de tekst op te maken. Het milieu van kunstenaars alsmede hun protesten tegen de maatschappij zou kunnen wijzen op de provotijd van de zestiger jaren.
In deze roman die over de existentiële eenzaamheid gaat, wat een aanname is voor alle mensen door alle tijden, is het uiteraard niet van belang de gebeurtenissen (die er trouwens eigenlijk ook niet zijn) te binden aan beperkende elementen als tijd en plaats.

Samenvatting van de inhoud
Het is erg lastig om een samenvatting van de inhoud van de roman te geven, want er gebeurt eigenlijk heel weinig in het boek.
In de eerste verhaallijn, waarin de ikfiguur op de kamer van zijn geliefde Martine is, wordt eigenlijk alleen maar over de liefde gepraat en seks bedreven. Zoals in het eerste hoofdstuk “Een schuilplaats” waarin Martine net een nieuw onderkomen heeft gevonden, een piepklein kamertje in een grote stad. Hier is de ikfiguur met haar samen en ze beleven een erotisch avontuur. Voor de ikfiguur is Martine een plaats waar hij tot rust kan komen. Hij heeft haar heel hard nodig. Na het vrijen kijkt hij de kamer rond en vraagt zich af waarom ze een doodshoofd in de kamer op het bureau heeft staan. Ze vraagt altijd of hij wil blijven die nacht, maar altijd moet hij na het vrijen weer bij haar vandaan. In hoofdstuk 3 vraagt hij aan Martine hoe ze aan het doodshoofd is gekomen. Ze heeft het gewoon gekregen van iemand die op een begraafplaats werkte. Dan beschrijft hij hoe ze een douche neemt en hij in afwachting van haar op bed plaatsneemt. Tijdens het wachten denkt hij in de ikvorm aan zijn vader en zijn moeder.(eerste flashback) Dit is de derde verhaallijn. Zijn vader hoopte dat het vijfde kind nu maar eens een dochter zou worden. En toen de ikfiguur uit school kwam, was er inderdaad een meisje geboren. (flashback 1) Dan komt Martine weer uit de douche en gaan ze opnieuw vrijen.

In het tweede hoofdstuk komen we dan van de hij-verteller te weten dat hij een man is die al twaalf keer verhuisd is. Zelf weet hij niet waarom. “Wie moet het dan weten?” In een ander hoofdstuk beschrijft de hij-verteller hoe hij als toeschouwer in de bar van Martine, waar ze serveerster is de mensen in het café op het plein in de stad bekijkt. Het zijn allemaal rustige coladrinkers en ze laten hem heerlijk met rust.
In een volgend hoofdstuk bevinden we ons als lezer weer in de eerste verhaallijn: hij is weer bij Martine en na een seksavontuur komt de eenzaamheid weer over de ikfiguur. In dat stuk wordt weer een nieuwe flashback als kind beschreven: de zuster op de lagere school is het niet eens met zijn kleding: blote armpjes en voetjes en dat mag niet. Als hij dat thuis vertelt, worden zijn ouders heel boos en schelden ze op de zuster van de school. (flashback 2) In het volgende hoofdstuk vergelijkt de ikfiguur zijn liefde met Martine na de seks als een situatie met twee treinen. “We zijn nu zoals twee treinen die gelijktijdig op verschillende rails een station uitrijden. Geruime tijd blijven ze naast elkaar glijden met dezelfde snelheid. De mensen in de ene trein kijken onverschillig of geamuseerd naar de reizigers in de andere trein en omgekeerd. Ze kunnen niet eens met elkaar converseren, hoogstens een gebaar maken dat wellicht nog verkeerd kan worden uitgelegd. Allen weten dat de treinen nu spoedig van elkaar weg zullen schuiven, beiden naar een verschillende bestemming. Niets kan deze verwijdering tegenhouden, iedereen aanvaardt het, niemand vindt het idioot of verzet zich, het is volkomen logisch en normaal.” (blz. 47) En ook na deze keer seks verdwijnt de ikfiguur uit het huis in de nacht.
In de kroeg zitten veel kleine kunstenaars die allemaal het liefst wel met Martine naar bed zouden willen, denkt de hij-verteller van wie de lezer inmiddels zijn naam te weten is gekomen, Droshout. Hij drinkt meestal bier waar de anderen cola drinken. Hij ontmoet er een ander meisje Nora, dat vraagt of hij het een beetje naar zijn zin heeft. Dan denkt hij aan een situatie op school met de zending (flashback 3). De zuster heeft een trap gemaakt en bovenaan die trap is de hemel. Onderaan staan allemaal gekleurde en arme mannetjes en de kinderen moeten geld meenemen om hun poppetje steeds een trapje hoger te krijgen. Het jongetje krijgt een geel mannetje, een Chineesje, dat volgens de juf heel graag naar de hemel wil. Elke dag neemt het jongetje geld mee naar school en het poppetje gaat steeds hoger. Op een dag bereikt het de hoogste trap, maar de juffrouw plaatst het gele mannetje onmiddellijk weer naar de onderste trede. Het jongetje is heel gedesillusioneerd. Hierna gaat hij met Nora mee naar huis, maar die is aanvankelijk niet zo toeschietelijk. Ze zegt dat ze geen hoer is en niet met alle mannen naar bed gaat. Als hij het allemaal best vindt en weer weg gaat, wordt ze ineen heel gewillig, maar hij verlaat het huis zonder iets met haar te doen.
Ineens bevindt hij zich op een plein waar een soort hoerendemonstratie uit de gehele wereld is. Er komen steeds hoeren uit diverse steden en landen voorbijtrekken: de ene nog bonter gekleed en geschminkt dan de andere. (Voor mij een onbegrijpelijk hoofdstuk, dat ik niet weet te plaatsen in deze roman.- samensteller) Is het misschien een droom van de hij-verteller?
In het hoofdstuk erna ”Kloppen op de deur” komt de eerste verhaallijn weer aan de orde. Martine lijkt er niet zo happig op dat hij komt. Eerst filosofeert de ikverteller wat over de liefde. Je kunt natuurlijk op duizenden mensen verliefd raken. Stel dat je er maar voor een in de wieg zou zijn gelegd en die woont toevallig in Japan, dan zou je die nooit ontmoeten. Hij zegt tegen Martine dat hij die avond bij haar kan blijven slapen en ook niet weg hoeft. Martine heeft er niet zo’n behoefte aan: ze doet kil en onverschillig. De ik-verteller vertelt flashback 4. In zijn klas zat een dik jongetje dat altijd iedereen te sterk was en daarom flink pestte. Hij heeft op een reünie wraak genomen op het dikke schoolkameraadje door een goede mop aan zijn vrienden te vertellen en als het dikke mannetje die mop ook begint te vertellen, staat hij eigenlijk een beetje voor aap. Zoete wraak dus.
Martine is nog steeds niet erg toeschietelijk. Ze vertelt dat ze het niet kan verwerken dat hij haar na het vrijen altijd in de steek laat: dan voelt ze zich dubbel eenzaam.

Het volgende hoofdstuk heet “De huizen van vroeger” en is bijna in zijn geheel een flashback (5) over de huizen van de opa’s van het jongetje. Er is een groot huis met een niet zo aardige opa en een zieke oma. De dokter die haar bezoekt, neemt steeds iets van waarde mee uit het huis. Het jongetje vindt het daar niet zo leuk. In het andere veel kleinere huis woont een heel grijze maar ook heel lieve oma en een opa die soms een paar dagen van huis is, maar zijn vrouw neemt hem altijd weer liefdevol terug. Het jongetje denkt eraan dat mensen elkaar pijn kunnen doen.
De ikfiguur zegt dan ook na de flashback dat ze elkaar nooit pijn zullen moeten doen. Een uurtje daarna zegt Martine dat ze de volgende dag vrij is. Hij biedt haar aan om naar de bioscoop of het theater te gaan. Hij vindt haar een van de vreemdste meisjes die hij ooit bezeten heeft. Het hoofdstuk eindigt erin dat ze weer in elkaar schuiven. Maar midden in de nacht wordt de ikfiguur wakker en denkt hij aan meisje dat hij ooit gekend heeft, Cecile. Hij was wel verliefd op haar geweest, maar nooit met haar naar bed geweest. Ze was er met een man vandoor gegaan. Een week geleden had hij haar plotseling weer gezien en nu had hij gehoord dat ze zelfmoord had gepleegd. Ze logeerde bij het Leger des Heils en de armzalige doden worden snel begraven alsof de maatschappij ze het liefst wil ontkennen. Hij kruipt weer dichter tegen Martine aan en denkt.
“Misschien is de liefdesdaad, waar dit op uitdraait, een vlucht in de vergetelheid, zoals drank en droque, een poging om zich te verheffen naar toppen, die men normaal nooit kan bereiken. Een hoogte waarvan je kan neerkijken naar het kleine beneden. Zo klein is het geworden dat je niets of niemand meer onderscheiden kan, het bestaat dus niet mee, en dat schenkt een verlossend gevoel van bevrediging.”
De tweede verhaallijn: de hij-verteller Droshout komt in het café en alle stamgasten en kunstenaar zijn er niet: ze doen mee aan een happening, een demonstratie. Volgeladen met drugs gaan ze protesteren tegen de oorlog. Droshout denkt weer aan Cecile en vraagt zich af waarom ze zelfmoord gepleegd heeft. Terwijl hij aan haar denkt, komt Nora het café binnen en die vraagt of hij nog boos is. Ze nodigt hem uit die avond met haar mee te gaan: ze heeft nog wat goed te maken. Droshout wijst haar af. Dan komen de kunstenaars en de demonstranten weer terug in het café. Hij staat wel positief tegenover ze, want hij denkt dat er 100.000 kleine Hitlertjes in de wereld rondlopen die alle protesterende of afwijkende mensen het liefst zouden elimineren. De hij-verteller bedenkt dat hij zich graag een keer tegenover de gevestigde orde zou willen keren.
In een enigszins vreemd tussenhoofdstuk “Wat zeg je, lieve Ma”(blz. 117-121) neemt de verteller afstand van de wereld van zijn ouders (die van de Tweede Wereldoorlog en de gevestigde orde) en pleit hij voor de opstandige wereld van de aanstormende jeugd die niet alles meer doet zoals de generatie voor hen. Hij vraagt begrip voor de houding van die jeugd. Altijd zal de jeugd zich blijven verzetten tegen de opvattingen van de generatie ervoor. Eigenlijk is het een modern gedicht (dus een lyrische element tussen de epiek) waarin hij zijn gevoelens over de twee generaties vorm geeft.
In de kroeg circuleren de dag erna kranten over de happening: de demonstranten worden beschreven als een “nozembende”en “straatschuimers”. Daarover zijn de kunstenaars heel verontwaardigd: zelfs in de socialistische krant worden ze zo genoemd. De hij-verteller laat zich in de kroeg lokken naar een Javaanse mooie vrouw: hij voelt haar lichamelijke warmte. Het liefst zou hij met haar de nacht doorbrengen, maar tussen “droom en daad.”
De ik-verteller haalt de volgende avond Martine op: ze heeft zich mooi gemaakt en ze gaan ergens eten. Daarna willen ze gaan dansen. Maar op de deur van de danstent hangt een bord waarop vermeld staat dat de tent voor vreemdelingen verboden is. De ikfiguur weigert dan naar binnen te gaan, Martine heeft minder bezwaar. Ze gaan tenslotte naar haar kamer en ze vraagt zich af hoe de toekomst er voor hen beiden gaat uitzien. Dan vertelt ze dat ze als jong meisje door een vriend van haar ouders seksueel misbruikt is op een parkeerterrein. De ik-verteller zegt ook dat hij niet weet hoe de toekomst er uit zal zien. Ze gaan weer met elkaar vrijen. “Misschien is deze daad van liefde tussen een man en vrouw voor de mens de enige mogelijkheid tot geluk”. Hij beschrijft de sensatie van de seks en voelt zich eindeloos gelukkig. Misschien?

Recensies
Op de achterkant van de 8e druk geeft de uitgever een positieve reactie van Willem Brandt in het Goois Nieuwsblad: “De çoladrinkers’ is een volwassen novelle voor volwassenen over de lang niet zo simpele problematiek ener volwassenheid op zoek naar een vooralsnog ongrijpbaar en misschien niet bestaand ideaal. Boeiend is het contrast tussen de uitgebouwde situatie en de flashbacks. Knap zijn de lyrische passages die als protestgedicht kunnen worden gelezen.”
Maar de via Literom bewaarde recensies zijn lang niet alle zo positief. Op 1 november 1968 bespreekt M.F. in Het Vaderland in een heel korte recensie de roman. Hij concludeert: “weinig oorspronkelijk, een beetje onbelangrijk. Een boek waarvan geen sterk eigen geluid uitgaat, maar dat dan ook door zeer uiteenlopende lezers kan worden gewaardeerd. Misschien is het wel uitermate geschikt als bijdrage tot de seksuele opvoeding, omdat erotiek en seksualiteit zonder verouderde scrupules, zo vanzelfsprekend worden ingebed in het gevoelsleven van de moderne mens.”?
In de Telegraaf van 7 juni 1968 schrijft Jan Spierdijk:
“Het heen-en-weer-gepraat over de verschijnselen van deze tijd is geestelijk gesproken nogal armoedig, maar misschien is dat zo in de kringen waar Jos Vandeloo ons binnenvoert, maar waartoe hij zelf getuige ander, aanzienlijk beter werk, niet behoort. Het is ook kennelijk ene roman van een buitenstaander, wat geen wonder is, want eenmaal boven de veertig behoort men nu eenmaal niet tot de “langharigen” die in dit boek de dienst uitmaken en mist men ook de inzet voor hun zaken.”
Op 2 mei 1968 concludeert Tom Schalken in “De Gelderlander” nog harder na een toch uitgebreide analyse van de roman. “Kort samengevat: ondanks enkele incidentele opmerkelijkheden in ‘De coladrinkers geeft het boek je voor de zoveelste keer weer eens het gevoel dat je tegenwoordig veel moet lezen om iets goeds tegen te komen. Het nadeel van slechte boeken is dat je smaak er door bedorven wordt’, het voordeel is dat de hoop op goede boeken levendig blijft.”
We besluiten met een positieve beoordeling van Huub van Overveld in Brabants Nieuwsblad van 11 mei 1968: “Met dit boek heeft Jos Vandeloo een prestatie van formaat verricht. De manier waarop hij enkele van de meest knellende problemen van deze tijd, (problemen overigens die door hun algemeenheid van alle tijden kunnen zijn,) heeft behandeld, stempelt hem tot een groot schrijver. Dat hij bij het schrijven van dit boek ook nog in staat is gebleken om verschillende procédés op een functionele wijze te gebruiken, kan bovenstaande mening alleen nog maar bevestigen.”

Over de schrijver Jos Vandeloo
Jos Vandeloo werd geboren te Zonhoven op 5 september 1925 in een mijnwerkersgezin. Zijn vader was mijnwerker, later mijnopzichter. Jos Vandeloo volgde de lagere school in zijn geboortedorp. Middelbaar onderwijs genoot hij te Hasselt. Daarna kreeg hij een opleiding als scheikundige in de mijnindustrie. Als steenkolendeskundige werd hij naar het buitenland gezonden, o.a. naar het Ruhrgebied. Herinneringen aan zijn mijntijd vindt men o.a. terug in "Een mannetje uit Polen" (1965) en "De muggen" (1973). Hij ervoer zijn technische opleiding echter als te beperkt en ging aan de Koninklijk Academie en het Hoger Instituut voor Schone Kunsten te Antwerpen Nederlandse en Franse letteren studeren. Hier doceerde hij later trouwens een paar jaar "Literatuur". Na tussen 1945 en 1955 reeds tientallen korte verhalen geschreven te hebben, debuteerde hij in 1955 voorgoed met de dichtbundel "Speelse parade". Hij vestigde zich te Antwerpen en werkte voor de uitgeverij Manteau. Ondertussen was hij in 1949 gehuwd met Lisette. Uit dit huwelijk werd in 1950 de zoon Ferdy geboren. In 1954 kwam dochter Anita ter wereld, nog in 1964 gevolgd door zoon Dirk.
In de jaren '60 was Jos Vandeloo een tijdlang 's zaterdags sportverslaggever bij de toenmalige BRT. Sinds 1982 is hij fulltime schrijver. Bekend werd hij met het verhaal "De muur" (1958), dat eigenlijk getuigt van een weinig optimistische levensvisie, en met "Het gevaar" (1960) waarin de schrijver als één van de eersten de gevaren van de atoomenergie naar voren brengt. Zij literaire loopbaan wordt tweemaal onderbroken door een inzinking, nl. in 1963 toen zijn oudste zoon een ernstig verkeersongeval meemaakte, en in 1969 toen hij zelf het slachtoffer werd van een verkeersongeval.
De voornaamste thema's in het werk van Jos Vandeloo zijn de eenzaamheid, de vervreemding, de angst, de gevaren van de moderne maatschappij, dit alles doorweven met een drang naar een soort irreële paradijselijke leefwereld. Op een sobere doch doordringende wijze heeft hij het over de belaging van onze maatschappij door de toenemende technische mogelijkheden.

Jos Vandeloo werd met zijn verhalen en romans in heel Europa bekend. Zijn werk werd in de meeste Europese talen vertaald, tot het in het Russisch toe. Hij behoort tot één van de meest gelezen auteurs van zijn generatie met o.a. "De croton" (1962), de Vijand (1964), “De coladrinkers" (1968), "Mannen" (1975), "Les Hollandais sont là" (1985), "De vogelvrouw" (1993). Naast romans, verhalen en gedichten schreef hij een groot aantal scenario's voor de Vlaamse en Nederlandse televisie, toneelstukken en kinderverhalen. Zijn werk werd bekroond met verscheidene literaire prijzen.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.

Ook geschreven door Cees