100% chemie door Doeschka Meijsing

Beoordeling 7.2
Foto van een scholier
Boekcover 100% chemie
Shadow
  • Boekverslag door een scholier
  • 6e klas vwo | 3764 woorden
  • 7 september 2003
  • 85 keer beoordeeld
Cijfer 7.2
85 keer beoordeeld

Boekcover 100% chemie
Shadow
100% chemie door Doeschka Meijsing
Shadow
ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
1. Inhoud
Samenvatting
De ik-persoon is ontzettend benieuwd naar haar familiegeschiedenis. Tijdens haar leven vangt ze voortdurend flarden van dat verleden op. Haar moeder laat echter nauwelijks iets los en wil niet op haar vragen ingaan. De ik-persoon besluit dan ook zelf op onderzoek uit te gaan en de leegten in te vullen met haar fantasie. Uit alle flarden vormt zich een verhaal dat begint bij de overgrootmoeder van de ik-persoon, Maria Blumenträger. Maria Blumenträger leeft in de tweede helft van de 19e eeuw en begin 20e eeuw in Duitsland en heeft een goed lopend hoedenatelier. Haar man, Carl Bory, is hoofdconducteur op de grote lijnen. Nadat ze zes kinderen heeft gebaard, verband ze haar man naar het achterhuis (‘Het huis met de veertien heiligen’ in Michelau) en vanaf dat moment leven ze gescheiden van tafel en bed. Carl Bory krijgt wel een vogeltje, ‘de arme Pfiffikus’, om hem gezelschap te houden. De twee zoontjes van Maria Blumenträger sterven al snel. Vier meisjes, Bettina, Rosa, Elvira en Lina, blijven over. De Eerste Wereldoorlog breekt uit en door de economische crisis is er weinig vraag naar hoeden. Het hoedenatelier sluit en daarna wordt er door haar familie nooit meer iets van Maria Blumenträger vernomen. Bettina Bory, de grootmoeder van de ik-persoon en het kind van Maria Blumenträger, loopt als jong meisje weg van huis. Ze komt terecht bij een groep zigeuners en wordt daarna opgevangen door een joodse vriend van de familie, Schlomo Nussbaumer. Met hem viert ze die avond sabbatsmaaltijd en ontstaat er een vriendschap tussen haar en Schlomo. In de nieuwe eeuw wordt Bettina naar een kostschool in Miltenberg gestuurd. Ze verlooft zich op twintigjarige leeftijd met een student chemie uit Berlijn. Ze volgt hem naar de hoofdstad en krijgt er een secretaressebaan. De verloofde wordt tot vliegenier benoemd en komt om in de Eerste Wereldoorlog. Bettina’s zus, Rosa, wordt naar Berlijn gestuurd om Bettina te troosten. Via Rosa ontmoet Bettina de grootvader van de ik-persoon. In 1918 wordt Ilna geboren. Als Maria sterft, krijgt Bettina van haar vader een vogeltje. In 1934 vertrekt ze, samen met het vogeltje en haar man naar Nederland. Het vogeltje moet een aantal weken in quarantaine bij de grens blijven. Als Ilna het na die weken weer op komt halen, is het er door voedselgebrek en zuurstoftekort zo aan toe dat het sterft. Die arme Pfiffikus. Bettina sterft op jonge leeftijd. Ilna trouwt en krijgt kinderen, o.a. de ik-persoon. Personages Maria Blumenträger komt over als een sterke vrouw. Ze weet wat ze wil en laat niet over zich heen lopen. Maria heeft een broer die in Amerika fortuin heeft gemaakt en die Maria’s dochter Bettina naar Amerika wil laten komen om haar op te voeden. “In plaats van Bettina had Maria zelf per stoomschip de overtocht gemaakt en toen ze na enkele maanden weer terug was op de Rossmarkt had ze de woorden gesproken: ‘Dat is geen land voor mijn Bettina.’” (blz. 10) Door dit fragment krijg je de indruk dat haar man of Bettina zelf weinig hebben in te brengen. Dat blijkt ook uit het feit dat ze haar man naar het achterhuis verbant. Ze is dominant, bazig en laat zich door niets en niemand iets wijs maken. Ze vertrouwt alleen op haar eigen oordeel en is zelfverzekerd en doortastend. Maria heeft koolzwarte ogen, zwart haar, is kort en breed. In het volgende moment heeft Doeschka Meijsing het eerst over Lina en later over Maria. “Ze was zo mooi dat de engelen van Tiepolo ervan bloosden, ze was zo sterk dat ze kardinalen in haar badkuip kon laten verzuipen, ze was zo jong dat de geschiedenis opnieuw moest beginnen, met haar witte haren in strengen opgestoken op haar hoofd, haar tere, ongeschonden huid van doorzichtig vliegerpapier, haar levendige zwarte ogen: ‘Und ach, die de die de die je die.’ Zo moest Maria Blumenträger eruit hebben gezien, bedacht ik later, op zo iemand hadden Schlomo Nussbaumer en Carl Bory hun hoop gevestigd.” (blz. 61) Bettina Bory is nieuwsgierig. Ze loopt immers van huis weg, omdat ze zo nieuwsgierig was naar de vogeltjes en het bos. Ze is impulsief. “Bettina stond middenin de kamer, in de rode jurk van Rosa, onwennig en geschrokken, klaar om in haar schulp te kruipen, toen een van de drie mannen voor haar op de knieën viel en vroeg: ‘Trouw met me. Wees socialist en trouw met me.’ Ze wist niets anders te antwoorden dan: ‘Natuurlijk, meneer.’” Dit is de eerste keer dat ze de grootvader van de ik-persoon ontmoet. Uit dit fragment blijkt ook dat ze niet zo zelfverzekerd, doortastend en dominant is als Maria Blumenträger. Ze is eerder onzeker, naïef, bang, romantisch en vreemd in de wereld. Je komt niet te weten hoe ze eruit ziet. Ilna kan geen twee dingen tegelijk doen en heeft het talent voor kleding maken niet van Maria of Bettina geërfd. Opeens begint ze voor haar kinderen allemaal kleding van wol te breien, omdat ze dat wel kan. Ook laat ze haar kinderen ‘Lederhosen’ dragen, waardoor zij vreselijk worden gepest op school. Ze trekt zich daar echter niets van aan en gaat vastbesloten door met breien. In dit opzicht lijkt ze dus wel op Maria. Ze is even vastberaden en koppig als zij. Ze wil het verleden laten rusten en praat er niet over. Als de ik-persoon bij alles wat ze in de loop der jaren gehoord heeft een verhaal gaat bedenken, beweert Ilna voortdurend dat het onzin is. Toch weigert ze te vertellen hoe het dan wel zit. Het zou kunnen zijn dat ze iets pijnlijks heeft meegemaakt waardoor ze het liever niet over het verleden heeft. Misschien wel haar jong overleden moeder. Ze keurt het af dat de ik-persoon toch naar dat verleden blijft vragen en trekt daardoor haar andere dochter, Engel, voor. Ilna had een witgouden, met diamanten bezet kruisje dat aan Bettina Bory had behoord, aan Engel gegeven op haar eenentwintigste verjaardag. “‘Waarom geef je dat aan Engel?’ had ik indertijd gevraagd. ‘Omdat het van moeder op dochter overgaat, een beetje traditie kan in deze familie geen kwaad.’ Waarom gaf ze het dan niet aan mij, had ik willen weten en ik had haar in herinnering gebracht dat ik tenslotte haar oudste dochter was en volgens Lina en Else het meest op Bettina en Rosa leek. ‘Jij houdt niet van sieraden,’ was mijn moeders antwoord geweest, ‘jij hebt op je eenentwintigste van ons een modern gouden kruisje gekregen.’” (blz. 144) “Ik hou niet van sieraden, wel van traditie.” (blz. 150) Tussen Ilna en de ik-persoon heerst een wat afstandelijke relatie. De één wil wel over het verleden praten en de ander niet. Allebei leggen ze zich niet neer bij de wil van de ander. Ilna gaat als de kinderen nog klein zijn ook heel vaak ’s avonds weg. Ze laat dan de kinderen alleen achter. De wat oudere kinderen moeten dan zelfs op de baby passen. Je laat kinderen van een jaar of 10 toch niet op een baby passen. Je krijgt hierdoor het gevoel dat de kinderen niet echt gewenst zijn en ze erg ontevreden is met haar leven. De ik-persoon is erg nieuwsgierig naar de geschiedenis van haar familie. Haar potentiële informatiebron is haar moeder. Die weigert echter te praten. De ik-persoon heeft in haar leven een aantal fragmenten van de familiegeschiedenis opgevangen. Om het verleden toch een plek te kunnen geven, verzint ze een verhaal om de fragmenten heen. Aangezien ze een heel boek hierover vol kan schrijven, heeft ze veel fantasie en een goed inlevingsvermogen. De ik-persoon meent dat haar moeder haar het recht op een normaal leven niet gunt. Als kind was dat al zo. Ilna liet haar kinderen rondlopen in gekrompen wollen truien, Duitse Lederhosen en onmodieuze touwschoenen. Doeschka Meijsings ik-figuur is aanhoudend en koppig. Ze legt zich niet bij het zwijgen van haar moeder neer. Ze blijft doorvragen. Over het uiterlijk kom je niets te weten.
Ruimte en sfeer Maria Blumenträger woont in Duitsland in Michelau. Het enige wat je te weten komt over deze verblijfplaats is dat het huis van Maria en Carl bestaat uit een voor- en een achterhuis. Maria verbant haar man namelijk naar het achterhuis. Ook weet je dat er aan de buitenmuren uit steen gebeitelde heiligen zijn bevestigd en dat het achterhuis uitkijkt op de mestvaalt en korenvelden. Je krijgt hierdoor de indruk dat het huis niet in een stad, maar in een plattelandsdorpje ligt. Het is waarschijnlijk een vrij grote boerderij, omdat boerderijen wel vaker bestaan uit een voor- en een achterhuis. De sfeer wordt door de beschrijvingen wat somber. Carl Bory die eenzaam zijn dagen slijt in het achterhuis dat uitkijkt op de mestvaalt en Maria Blumenträger als modern, werelds persoon die een huis heeft in een boerengehucht. De beschrijvingen zijn minimaal en dus krijg je niet de indruk dat Maria erg blij is met haar huis. Het is wel wat vreemd dat het achterhuis uitkijkt op een mestvaalt en korenvelden. Een vreemde combinatie. Het koren wordt als voedsel gebruikt en de mestvaalt is niet erg hygiënisch. Ik denk niet dat de schrijfster hier een achterliggende, symbolische betekenis bij heeft. Daar is het volgens mij het boek niet naar, al is het wel wat vreemd. Maria heeft een hoedenatelier op Am Rossmarkt in Aschaffenburg. Aschaffenburg wordt in vergelijking met Michelau uitgebreid beschreven. De hoedenwinkels met hoeden, maasballen, toonbanken, knopen, de kerktoren en de luidende klokken. Hieruit blijkt dat Maria zich hier meer op haar plaats voelt. Ze vindt het hier duidelijk veel prettiger dan in Michelau. Ook de stoffenwinkel van Schlomo Nussbaumer wordt uitgebreid beschreven. Het zonlicht dat door de ramen schijnt zodat je de stofjes kunt zien dwarrelen. De opgestapelde rollen stof. De vele krappe gangetjes, zoals je die in kleine winkeltjes wel meer ziet. Voor mij geeft dit een rustige, vredige sfeer weer. Alsof de tijd er even stilstaat. Bettina woont tot ongeveer haar vijfentwintigste in Duitsland. Haar jeugd brengt ze voor het grootste gedeelte door in Michelau. Hier geldt dezelfde beschrijving voor het ‘huis met de veertien heiligen’. Als ze twaalf is, moet ze naar een kostschool waar je niets over te weten komt, behalve dan dat die in Miltenberg ligt. Als ze vijfentwintig is reist ze met de trein naar Nederland. Vervolgens wordt alleen de loods beschreven waarin ‘de arme Pfiffikus’ in quarantaine zit. Het is er duister en benauwd. Het is zo’n loods waar je alles neerzet waarvan je zo gauw niet weet wat je ermee moet. Om vervolgens te vergeten dat je het hebt. Deze situatie werkt dan ook in op mijn schuldgevoel. Wij hebben alleen een garage in plaats van een loods en er zitten gelukkig geen vogeltjes in. Maar toch is het zonde dat de spullen er alleen maar staan te staan zonder dat iemand er plezier aan beleeft. Ilna heeft het niet rijk in Nederland. In haar huis ligt een kleed vol gaten, ze draagt afgedankte schoenen die ze heeft gekregen van haar nicht Else en ze hebben alleen maar tweedehands auto’s die het na korte tijd begeven. Toch gaan Ilna en haar man iedere week uit. Het is vreemd dat ze hun geld daaraan uitgeven in plaats van aan praktische dingen. Dit heeft misschien weer met het ontevreden gevoel van Ilna te maken. Door dat uitgaan kan ze even ontsnappen aan de werkelijkheid, aan haar armzalige huis en haar kinderen. Het gezin vormt geen eenheid. Het huis wordt hierdoor op een negatieve, droevige en soms sarcastische manier geschreven. Hierdoor voelt het vervreemdend aan, je voelt je er niet thuis. Dit komt ook door de gespannen relatie tussen de ik-persoon en haar moeder. Tijd Het verhaal wordt verteld door de ik-persoon. Die probeert zich voor te stellen wat voor persoonlijkheden Maria, Bettina en Ilna zijn geweest. Dit doet ze door herinneringen op te halen en de lege ruimtes met haar fantasie in te vullen. Het jaar waarin de ik-persoon de geschiedenis op papier heeft gezet is dus de tijd waarin het verhaal zich afspeelt. Dat moet rond het jaar 2000 zijn geweest. De moeder, Ilna, is namelijk tweeëntachtig en werd in 1918 geboren. Als je het verhaal laat beginnen in de tijd dat Maria Blumenträger Carl Bory trouwde en laat eindigen bij het opstellen van het verhaal door de ik-persoon dan is de tijdsduur veel langer. Als je dertig jaar rekent voor één generatie, dan nemen de vier generaties 120 jaar in beslag. Als je ervan uit gaat dat het verhaal in 2000 eindigt, begon het dus rond 1880. Er zijn dus twee mogelijkheden, maar in de rest van mijn leesdossier ga ik ervan uit dat het verhaal zich rond 2000 afspeelt omdat het duidelijk is dat de ik-persoon de verhalen rond Maria, Bettina en Ilna voor het grootste deel verzint. 2. De analyse
Vertelperspectief
Je ziet het verhaal door de ogen van de ik-persoon. Dat is ook degene die het verhaal vertelt. Als het verhaal echter overspringt naar Maria, Schlomo, Bettina of Ilna dan zie je de gebeurtenissen door hun ogen. De verteller is nog steeds de ik-persoon, die op dat moment alwetend is. Zij verzint het immers. Tijd Het verhaal is chronologisch. De ik-persoon haalt herinneringen op. Eigenlijk bestaat het verhaal van Maria, Bettina en Ilna uit herinneringen en verzinsels van de ik-figuur. Ook als je het verhaal door de ogen van de ik-persoon ziet, haalt ze steeds herinneringen bij zichzelf naar boven om nog meer te weten te komen over het verleden. Het verhaal van de ik-persoon blijft zich gewoon in het jaar 2000 afspelen en is chronologisch. In dit fragment herinnert de ik-figuur zich een rit met haar ouders naar de verjaardag van ‘tante’ Else. De ik-persoon is uitgenodigd voor het feest, maar haar moeder vindt dat maar niets. “Dus liep het driemansritje naar Würzbug van mijn moeder, mijn vader en mij bijna op een catastrofe uit.” Vervolgens vertelt de ik-persoon hoe de rit verloopt. Je weet dan al dat dat een catastrofe gaat worden. Zo komen er nog meer vooruitblikken in het boek voor. “Veel en veel later zou juist mijn geëmmerde oom klagen over zijn heimwee naar ‘die Duitse zing-zang’ van zijn moedertaal…” (blz. 94) Tijdrekking en tijdverdichting komen in dit boek ook voor. De ik-persoon doet er vier bladzijden over om de sabbatsmaaltijd van Bettina bij Schlomo te beschrijven en één zin om de kostschooltijd van Bettina te overbruggen. De hele kostschooltijd is minder belangrijk dan de sabbatsmaaltijd bij Schlomo. Voor heel veel boeken geldt dat tijdverdichting erin wel moet voorkomen. Dit geldt ook voor 100% chemie al kun je het op verschillende manieren bekijken. Het hoofdverhaal is dat de ik-persoon de geschiedenis van haar familie verzint en opschrijft. Doeschka Meijsing zou je kunnen zien als de ik-persoon. Hier duurde het verhaal dus even lang als het kostte om het op te schrijven. Het opschrijven is het verhaal. Als de ik-persoon het verhaal vertelt, maakt ze wel gebruik van tijdverdichting. Zoals de kostschooltijd van Bettina die in één zin wordt beschreven. Dit onderdeel was erg moeilijk vooral omdat we hier met een verhaal in een verhaal te maken hebben. Het boek heeft ook een heel andere structuur dan het gemiddelde boek. Dit was soms erg verwarrend. Stijl De stijl is humoristisch. Ze drijft een beetje de spot met haar vreemde familie. Er komen weinig dialogen in het boek voor. De ik-persoon vertelt het verhaal en beschrijft daarbij vooral haar herinneringen. Zo probeert ze achter de geschiedenis van haar familie te komen. Wanneer ze Maria, Bettina of Ilna een gesprek zou laten voeren met wie dan ook, zou ze weinig meer te weten komen. Maria, Bettina en Ilna lieten namelijk ook al nooit iets los over hun verleden. De enige gesprekken die in het boek staan, zijn van belang voor het opstellen van het familieverleden of het schetsen van een beeld van een moeder die daar niets over los wil laten. “Zelf wist ik uit zeer betrouwbare bron te melden dat Maria Blumenträger, toen Bettina in barensnood verkeerde, als oude in het zwart gehulde vrouw aan de deur van het huis in Frankfort klopte om moederlijke bijstand en wijze raad te geven, waarop de geboorte van mijn moeders broertje, tot op dat moment een dubbeltje op zijn kant, verliep volgens de regels van de kunst. ‘Hoe kom je daar nu bij?’ vroeg mijn moeder verontwaardigd, ‘je verzint weer eens van alles.’” Er komt soms beeldspraak in het verhaal voor, zoals hierboven het ‘dubbeltje op zijn kant’ en ‘de arme Pfiffikus’ in het boek. In het boek komen veel beschrijvingen voor. Het draait vooral om het beschrijven van de herinneringen, de karakters van de vrouwen en wat zij meemaakten. De omgeving wordt bijna niet beschreven. Doeschka Meijsing herhaalt steeds bepaalde gebeurtenissen en iedere keer belicht ze een ander aspect. Tussen de herhaling zitten soms wel 30 bladzijden. Ik denk niet dat de schrijfster hier wat mee bedoeld. Het is haar schrijfstijl. En aangezien dit verhaal geen duidelijk doel heeft, is het een manier om het spannend te houden.
3. Lezersoordeel De nadruk ligt op de gebeurtenissen. Er wordt daar veel meer aandacht aan besteed dan aan de gedachten van de personages. De ik-persoon wil een familiegeschiedenis te weten komen en bij een familiegeschiedenis draait het vooral om de feiten. De psychologie komt wel aan bod, maar heeft daarbij eerder als doel het inzicht van de ik-persoon en in dit geval vast ook dat van de lezer te verbeteren. Het onderwerp zou heel goed autobiografisch kunnen zijn. Er wordt een verhaal verteld door een ik-persoon. De naam van die figuur kom je niet te weten en het zou dus heel goed gewoon de schrijver kunnen zijn. Ook worden er vreemde details verteld, zoals ‘de arme Pfiffikus’ en ‘die geschiedenis met Bettina’ en zit er vaak geen logica achter datgene wat ze vertelt. Wat voor zin heeft het om dat soort dingen te weten als ze van geen invloed zijn op het verloop van het verhaal? Je noemt ze alleen als ze voor jou belangrijk zijn. Om ze niet te vergeten bijvoorbeeld of om een beter overzicht te krijgen van het geheel. Dit lijkt me een goede reden om je eigen familiegeschiedenis op papier te zetten. Als het onderwerp niet autobiografisch is, is het wel heel knap van de schrijfster dat ze zich zo goed heeft weten in te leven dat het een autobiografisch boek lijkt. De nadruk ligt niet op de psychologie van de personages, omdat je geen zicht krijgt op de gedachten en gevoelens van de hoofdpersoon. Eigenlijk worden alleen de gedachten van de ik-figuur verwoordt. Toch spelen karaktereigenschappen en eigenaardigheden een grote rol in het boek. Je komt die vooral te weten door het commentaar dat de ik-persoon op haar herinneringen geeft, maar ook door de dingen die de hoofdpersonen doen en meemaken. 3.2 Waardering De opbouw was in het begin erg verwarrend. Er stond geen samenvatting op de achterkant van het boek, er kwamen veel personages in voor en na iedere regel wit gings het verhaal over een ander familielid. Ook had ik pas na een tijdje door hoe de stamboom in elkaar zat. De schrijfster had hem wel even voorin het boek kunnen zetten. Dan was me een hoop gepuzzel bespaard gebleven. Toen ik eenmaal in het boek zat las het lekker weg. Het boek kan heel goed in het echt gebeurd zijn. Er komen geen gebeurtenissen in voor die in het echt niet kunnen plaatsvinden. Het boek oordeelt niet over goed en kwaad. De nadruk ligt namelijk ook niet op de boodschap. De boodschap zou kunnen zijn dat je het verleden moet verwerken voordat je je een plaats kunt veroveren in het heden, maar dat speelt geen grote rol in het boek. Daarvoor zou in het verhaal veel meer naar voren moeten komen over de psychologie van de ik-persoon. Dat ze er op een of andere manier moeite mee heeft zich een plek in de maatschappij te veroveren. Dat is niet het geval. Ook worden in dit boek niet alleen de negatieve eigenschappen van personages naar voren gebracht, maar ook de positieve. Je kunt zelf bepalen of je ze negatief of positief vindt, daar heeft de ik-persoon geen oordeel over. Het verhaal biedt iets nieuws. Ik had nog nooit eerder een familiegeschiedenis gelezen en ook geen boek met zo’n structuur. Het is als het ware een verhaal binnen een verhaal. Ook de vele gebeurtenissen die niet van groot belang zijn en die er toch in worden genoemd, ben ik nog niet eerder tegengekomen. Bovendien mist dit verhaal een plot. Ik vroeg me voortdurend af hoe het zou eindigen. Hoe de schrijfster hier in hemelsnaam een plot aan wilde breien. Dat plot kwam niet. Doeschka Meijsing rondde het verhaal wel op zo’n manier af, dat je er geen onafgemaakt gevoel aan overhield. Het gleed als het ware weg en omdat je je geen voorstelling had kunnen maken van het einde, was dat niet ergerlijk. De schrijfwijze is enigszins poëtisch. “Tegen zoveel trouw zou geen hemelpoort bestand zijn wilde ik mompelen, maar ik besefte dat ze alleen maar zou lachen om de metafoor, omdat ze zich een leven lang te weer had gesteld tegen de kracht van onze verbeelding en onze systemen, en een piepgeel vogeltje meer dan een halve eeuw in haar hand verborgen had weten te houden, dat weliswaar in het grenskantoor zijn laatste noot had laten horen, maar dat nog steeds zo nu en dan een veertje verloor in de lucht boven haar hoofd.” (blz. 159) Ook zijn de zinnen vaak lang, zoals de zin hierboven. Ondanks dat is de schrijfwijze vlot. Dat moet ook wel als je in 160 bladzijden de levens van drie vrouwen wilt beschrijven. Ik voel me niet emotioneel betrokken bij het werk, omdat je de personages niet persoonlijk leert kennen. Je komt hun gedachten en gevoelens niet te weten. Ook weet je niet hoe ze zijn geworden wie ze zijn en hoe ze op gebeurtenissen (terug)kijken. 4. De schrijfster
Leven
Doeschka Meijsing werd geboren in 1947 in Eindhoven. Na haar studie Nederlands en algemene literatuurwetenschap te Amsterdam werkte ze in het onderwijs, als wetenschappelijk medewerker en literatuurredacteur. Doeschka Meijsing debuteerde met de verhalenbundel ‘De hanen en andere verhalen’ in 1974. Naast verhalenbundels, publiceerde ze essays, gedichten en romans. Werken - ‘De hanen en andere verhalen’; 1974 - ‘Robinson’; 1976 - ‘De kat achterna’; 1977 - ‘Tijger, tijger!’; 1980 - ‘Utopia of De geschiedenissen van Thomas’; 1982 - ‘Zwaluwen en Augustein’; 1982 - ‘Ik ben niet in Haarlem geboren’; 1985 - ‘Paard Heer Mantel’; 1986 - ‘Beer en jager’; 1987 - ‘Hoe verliefd is de toeschouwer?’; 1988 - ‘De beproeving’; 1990 - ‘Vuur en zijde’; 1992 - ‘Beste vriend’; 1994 - ‘De angstige waakhond’; 1996 - ‘De weg naar Caviano’; 1996 - ‘De tweede man’; 2000 - ‘100% chemie’; 2002

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.