Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Doodgezwegen

Doodgezwegen

Door Mette

Dat er bij Scholieren.com een hoop jong talent rondloopt wisten we stiekem al een beetje. Maar het blijft leuk als dat jonge talent ook erkenning krijgt van buitenaf. Zo won onze blogger Mette eind vorige maand de voorronde van Write Now! met haar verhaal 'Doodgezwegen'.

"Dit is een tekst van een enorm talent waarvan wij verwachten dat het een hele, hele grote gaat worden", zo staat te lezen in het juryrapport. "De stijl is uniek en we bezweren de schrijver om niet anders te gaan schrijven, het is goed zo, een unieke stem in de vele stemmen die de Nederlandse literatuur al kent."

Hieronder lees je het verhaal van Mette:

We liepen over een met meters sneeuw bedekte berg. De sneeuw was zacht en los, glad en ruw tegelijk.

Steeds hetzelfde paadje, dat we met onze voeten hadden uitgesleten. Steeds omhoog en weer naar beneden, omhoog, naar beneden, opnieuw en opnieuw. We zeiden niets, hadden ook nog geen woord gezegd, we zwegen maar.

We hijgden niet, we liepen, werden niet moe of lusteloos. We voelden bijna niets. We liepen. Het sneeuwde. In wolken wervelden de vlokken om ons heen, ze bleven kleven in ons haar, aan onze wimpers, onze grof gebreide mutsen.

Het waaide, waaide hard, maar we werden nauwelijks weggeblazen. Onze haren wervelden niet mee met de wolken van vlokken. We liepen door. We hijgden niet, zwegen, liepen zwijgend, zeiden allen niets.

Steeds datzelfde pad, datzelfde stukje van die berg, steeds opnieuw. Omhoog en weer naar beneden.

Op de top van de berg liep iemand, een gedaante. Hij liep voorovergebogen in de wind, wadend door de zee van sneeuw. Hij liep, maar zweeg waarschijnlijk niet volledig. Waarschijnlijk hijgde hij, maar wij waren te ver weg om dat te horen. We bekeken hem en liepen door. Liepen door maar bleven kijken. Bleven kijken tot hij viel.

Hij viel, gleed uit en rolde maar. Brokken sneeuw en ijs en stenen rolden met hem mee. Lawaai. We hoorden het, voelden de bergen en de massa’s trillen. We luisterden, we keken, liepen door. Liepen maar door.

We luisterden, keken, zwegen. We zeiden allen niets. We deden allemaal alsof er niets gebeurde. We zwegen hem dood en liepen door tot we onze gedachten waren vergeten. Opgeslokt door steeds hetzelfde pad. We lieten wat gebeurd was achter ons, terwijl we steeds dezelfde plekken weer passeerden.

We zwegen en we liepen maar, niet wetend wat we deden.

Tot ik hem weer zag en we niet meer allemaal volledig zwegen.

Naast ons uitgesleten pad, was plotseling een grot, een holte. Het was een duister gat, een nis, daar lag hij in. Zijn haren donkerrood, de huid van zijn gezicht zo wit dat de grijze sneeuw die naast hem lag haast zwart leek. Zijn lippen zonder kleur, zijn oogleden doorschijnend blauw, gesloten.

Zijn armen vol met paarsige patronen van blauwe plekken. Zijn handen zonder kleur, bijna doorzichtig, nog lichter dan zijn nagels.

En het drong tot mij door, ik hoorde het steeds in mijn hoofd. Wij hadden hem dood gezwegen.

Mijn adem stokte in mijn keel. Ik maakte een geluid alsof ik schrok en mij verslikte, steeds opnieuw. Niemand lette op me. We stonden allen stil. Ik keek naar hem, de vreemdeling. En steeds opnieuw stokte weer mijn adem in mijn keel, alsof ik steeds opnieuw weer schrok van wat ik zag. Ze zwegen maar, ik bleef maar schrikken, we stonden maar. Tot we hem samen tilden. Ik mijn handen zacht onder zijn schouders, zij die van hen onder zijn rug, zijn benen en zijn voeten. Hij woog haast niets, alsof hij een soort leeg omhulsel was. We zwegen maar. Ik hield op met schrikken. Ik staarde onophoudelijk naar zijn gezicht en zijn gesloten ogen. Staarde wanhopig, met tranen in mijn ogen, denkend aan zijn ogen die ik nooit zou zien.

Ik sloeg mijn ogen op, keek naar de roze, paars met feloranje hemel en de zachtoranje zon. Het leek alsof hij steeds maar zwaarder werd, daar in mijn handen. Alsof hij langzaam van een mens in een lijk veranderde.

Mijn lippen trilden, warme tranen stroomden langs mijn wangen naar beneden, bevroren in de lucht. Ik vroeg mij af hoe de zon zo feilloos mooi kon zijn en schijnen, terwijl ik in mijn armen een teloor gaand leven droeg.

Tot ik een kuchje hoorde en mijn ogen neersloeg. Zijn opgeslagen donkergroene ogen zag. Zijn lippen trilden, mijne niet. Zijn schouders in mijn handen werden lichter. Zijn lippen waren wit, zijn haar was rood, nog altijd donkerrood als bloed.

“Ik” zei hij “Ik kan wel… zelf” zei hij. “Nee” zei ik zacht fluisterend ”je weegt haast niets, het gaat wel.” De anderen zwegen maar, zeiden nog steeds geen woord, hadden ook nog niets gezegd.

“Ik” zei hij “Ik kan staan” hij blies vermoeid een teugje adem uit alsof het zeggen van die woorden hem de grootst mogelijke moeite kostte. Zijn lippen bleven wit. Zijn handen doorschijnend, zijn armen paars beschilderd met blauwe plekken.

“Ik” zei hij “Ik wil staan” zei hij.

Hij bewoog voorzichtig met zijn paarse arm omhoog. Zijn elleboog en schouder kraakten alsof zijn bloed bevroren was. Zijn vingertopje boog een stukje de verkeerde kant op.

We stopten. “Laat hem staan” zei iemand. Ik wist niet wie dat was. Alle handen lieten delen van zijn koude lichaam los. Alleen ik droeg nog zijn schouders. “Laat hem gaan” zei iemand anders.

Ik gehoorzaamde de stem, ik liet hem staan. Hij wankelde op zijn bevroren benen, zijn enkels en zijn voeten maakten hels kabaal. Er stroomden nog meer warme tranen over mijn koude wangen. Ik was bang dat hij zou vallen door een zuchtje van de wind. Dat hij, bevroren als hij was, in meer dan duizend stukjes zou breken, verkruimelen tot koude as.

Hij bewoog krakend met zijn arm en greep met zijn hand mijn schouder. Kneep zacht, zodat zijn porseleinen vingers bijna braken. Zijn huid van glas. Hij stond, stond stabiel, zette een pas. Houterig en stijf, maar hij bewoog, hij liep. Tot we niet langer stil stonden.

We liepen niet meer verder op het zelf gesleten paadje, klommen hoger, naar de top waar hij gevallen was. Op de top liepen we verder over een besneeuwde kam. We klommen en we daalden, zijn ledematen kraakten. Hij huiverde en trilde, droeg geen winterkleren. We zwegen, zeiden niets, liepen in stilte. Tot ik die brak.

Zoals ik bang was dat een zuchtje wind hem breken zou, zo brak ik de stilte met mijn stem, deed de lucht heel zachtjes trillen.

“Wie ben je?” zei ik. “Ik” zei hij “Ik weet… ik weet het niet” zei hij.

Hij wist niet wie hij was, we zwegen maar. Wat moest hij zeggen? Niets. Dus zei hij niets. We liepen verder. We gingen omhoog, weer naar beneden. We klommen en we daalden. We gleden niet uit, we hijgden niet. Hij trilde en hij kraakte. Maar dat hoorden wij niet. Wij vergaten de gedachten door steeds dezelfde stappen maar te nemen.

We liepen langs een dal. Hij wees krakend met zijn arm en met zijn vingers naar een huis. Het was eens bedolven onder sneeuw, ingestort en daarna ook gevuld met sneeuw. Een bobbel onder de meters dikke witte deken. Hij draaide met zijn hoofd en kraakte met zijn nek.

“Ik” zei hij “Daar woon ik.”

“Oh” zei ik. Ik huiverde.

We liepen verder, zwegen, probeerden de gedachten te vergeten door steeds dezelfde passen weer te nemen. Ik probeerde om mezelf nog te vergeven, omdat wij hem bijna dood hadden gezwegen.

“Ik… Bedankt” zei hij zacht.

Ik had toen kunnen zeggen dat hij dat niets moest zeggen, dat ik nog geprobeerd had om hem te vergeten, dat dat bijna was gelukt. Dat hij dat nog niet wist en me maar moest vergeven, maar dat hij me niet meer mocht bedanken. Echt nooit meer mocht bedanken. Dat had ik kunnen zeggen en dat dacht ik toen ik liep maar ik zei niets.

Hij zei niets, we zwegen maar en keken niet meer naar elkaar. We liepen maar en liepen maar en zwegen. Zwegen eindeloos. Tot we de wereld dood hadden gezwegen en de avond en de ochtend waren verdwenen. Opgelost in onze stilte zoals vuile rook in schone lucht. Zo verdween de wereld in de stilte, en werden we zelf opgelost door onze koude adem. We zwegen maar, we hijgden niet.

Gepubliceerd op 12 mei 2015

REACTIES

S.

S.

Echt ontzettend mooi, Mette. Nu een microfoon en een huiskamer, een huiskamer met een bank. Een bank waar Lies en Sophie eeuwig naar je betoverende verhaaltjes kunnen luisteren. Chapeau!

8 jaar geleden

C.

C.

Wow, echt prachtig Mette!

8 jaar geleden

L.

L.

Heel uniek inderdaad, wat prachtig geschreven.

8 jaar geleden

Lotte

Lotte

Móói Mette! En wát een jury-rapport! Jij komt er wel :)

8 jaar geleden

Mette

Mette

Oh wat leuk! bedankt allemaal!
En Soof, gaan we regelen hoor. Als Lisette ook voorleest. En jij camera-klikt.
Lotte, dit was uit mijn duister-schrijfperiode, hehe :p

8 jaar geleden

Daniëlle

Daniëlle

Wauw, wat mooi, Mette! Echt heel erg goed!

8 jaar geleden

Mette

Mette

aah, dankjewel :-)

8 jaar geleden

V.

V.

Wauw, Mette- écht ontzettend mooi. Adembenemend! Ik heb zeker op je gestemd! <3

8 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.