Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Overheid

Beoordeling 6.5
Foto van een scholier
  • Begrippenlijst door een scholier
  • Klas onbekend | 2195 woorden
  • 16 februari 2010
  • 17 keer beoordeeld
Cijfer 6.5
17 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Samenvatting
Afschrijvingen:De bedragen die een bedrijf elk jaar opzij legt om de waardevermindering van kapitaalgoederen op te vangen
Allocatiefunctie: beïnvloeding door de overheid van de manier waarop de productiemiddelen worden ingezet
anticyclische begrotingspolitiek: politiek van de overheid die ingaat tegen de conjunctuur: bij een overbesteding remt de overheid de bestedingen en bij een onderbesteding stimuleert zij ze
begrotingsbeleid:beïnvloeding van de conjunctuur door de overheidsuitgaven of -ontvangsten te verhogen of verlagen

begrotingsinstrument: overheidsbestedingen en belastingen, deze kan de overheid gebruiken om de economie te stimuleren of juist af te remmen
begrotingsnormen:de uitgangspunten voor het begrotingsbeleid van de overheid om de overheidsschuld in de hand te houden
begrotingssaldo:het verschil tussen ontvangsten en uitgaven van de overheid in een jaar: B - O
begrotingstekort:het verwachte bedrag dat de overheid in één jaar moet lenen omdat de verwachte uitgaven groter zijn dan de verwachte inkomsten
belasting:verplichte heffing die de overheid oplegt zonder dat daar een individueel aanwijsbare tegenprestatie tegenover staat
belastingdruk: het deel van het inkomen dat aan belasting betaald moet worden.
belastinglek: het gedeelte van het extra inkomen dat weglekt naar de belastingen, zodat het niet ter beschikking komt voor consumptieve bestedingen
Belastingopbrengsten:een afdracht van de burger aan de overheid waar hij niet direct iets voor terugkrijgt.
Bemoeigoederen: Goederen die door de overheid verschaft worden om dat ze een positief effect op de mens of de maatschappij hebben. Ook wel merit goods genoemd
besparingen:dat gedeelte van het netto inkomen dat niet voor de betaling van consumptie of belastingen wordt gebruikt
bestedingen: consumptie, investeringen, overheidsbestedingen en de (per saldo) vraag uit het buitenland (export - import).
bestedingseffect: het effect dat een investering in een kapitaalgoed heeft op de totale vraag in de economie (conjunctuur)

bestedingsevenwicht: situatie waarin de bestedingen in een land zo hoog zijn dat de productiecapaciteit volledig wordt benut
bestedingsinflatie: de bestedingen overtreffen de productiecapaciteit, waardoor het algemeen prijspeil stijgt
besteedbaar nationaal inkomen:netto nationaal inkomen min directe belastingen
Bezettingsgraad: Geeft aan welk percentage van de productiecapaciteit van een bedrijf wordt benut
boxenstelsel:belastingsysteem waarin de fiscus het inkomen opsplitst in drie boxen: inkomen uit werk en woning, inkomen uit aanmerkelijk belang en inkomen uit sparen en beleggen.
bruto nationaal inkomen:het totaal van alle inkomens die Nederlandse ingezetenen ontvangen op grond van hun deelname aan een (binnen- of buitenlands) productieproces of vanwege hun vermogensbezit
budgetmechanisme :coördinatiesysteem van een land waarin door democratisch gekozen organen in begrotingen wordt vastgelegd hoe de beschikbare middelen zullen worden gebruikt. Dat wil zeggen: de overheid betaalt (en bepaalt dus) de productie door middel van budgetten (sommen geld)
budgettering, gebudgetteerd:instellingen in de collectieve sector krijgen vooraf een budget toegekend. De overheid doet dit om de controle te houden over haar begroting.
Capaciteitseffect: de vergroting van de productiecapaciteit door een investering in kapitaalgoederen
CBS:Centraal Bureau voor de Statistiek. Deze instantie in Heerlen verzamelt, bewerkt en publiceert gegevens over Nederland, onder andere economische gegevens.
Collectieve goederen: Goederen die niet gesplitst kunnen worden in individueel te leveren eenheden en daarom door de overheid geleverd worden

collectieve lasten:alle lasten die de burgers moeten bijdragen aan de collectieve sector: belastingen, enkele niet-belastingen (zoals aardgasbaten en milieuheffingen) en de sociale premies
collectieve sector: sector die bestaat uit overheden en overheidsinstellingen, die de productie van (quasi-)collectieve goederen en diensten voor hun rekening nemen, zoals onderwijs, gezondheidszorg maar ook uitkeringen.
collectieve uitgavenquote:de totale uitgaven van de collectieve sector als percentage van het BBP
collectievelastendruk :de totale ontvangsten van de collectieve sector als percentage van het BBP
Conjunctuurbeleid: beleid van de overheid dat is gericht op de vraagkant van de economie en dat de (kortetermijn)conjunctuur van de economie beïnvloedt met behulp van het begrotingsbeleid (o.a. belastingheffing) en het inkomensbeleid (o.a. uitkeringen)
consumptie:het kopen van goederen of diensten
coördinatiefunctie: het coördineren van alle economische beslissingen. Voorheen was dat een functie van het nationale planbureau. Tegenwoordig is er geen sprake meer van centrale coördinatie en reageren producenten en consumenten zelf op prijsveranderingen
CPB:Centraal Plan Bureau. Deze instantie maakt onafhankelijke prognoses van de Nederlandse economie. Jaarlijks publiceert het CPB het Centraal Economisch Plan (CEP) en de Macro Economische Verkenning (MEV).
degressief:een belastingtarief is degressief als het gemiddelde belastingpercentage daalt wanneer het inkomen stijgt.
denivellering: de inkomensverschillen worden groter.
Deregulering: het verminderen van de regelgeving door de overheid
directe belastingen:bij directe belastingen betaalt de belastingplichtige direct belasting aan de overheid. Voorbeelden van directe belastingen zijn loon- en vennootschapsbelasting.

doelstellingen van economische politiek: voor de Nederlandse economie zijn dit: een evenwichtige arbeidsmarkt, prijsstabiliteit, een rechtvaardige inkomensverdeling, materieel evenwicht op de betalingsbalans en een evenwichtige (duurzame) groei
draagkrachtbeginsel:de sterkste schouders moeten de zwaarste lasten dragen: wie meer verdient betaalt naar verhouding meer belasting. Het draagkrachtbeginsel is de tegenhanger van het profijtbeginsel.
economische orde: orde die aangeeft hoe de economie van een land is georganiseerd en hoe beslissingen worden genomen
economische politiek: optreden van de overheid in de economie waarbij zij probeert de doelstellingen van de economie te bereiken door bepaalde instrumenten in te zetten
EMU-norm:norm die geldt voor de hele Economische en Monetaire Unie, en die bepaalt hoe het overheidstekort berekend moet worden, zodat alle overheidstekorten goed met elkaar vergeleken kunnen worden
etto toegevoegde waarde:de bruto toegevoegde waarde min de afschrijvingen. Met de netto toegevoegde waarde kunnen de productiefactoren worden beloond (bruto toegevoegde waarde = omzet - inkoopkosten en diensten aan derden)
Externe effecten: Niet in de prijs verrekende neveneffecten van consumptie of productie
financieringstekort:het bedrag dat de overheid in één jaar moet bijlenen, ook wel financieringssaldo genoemd. Financieringssaldo = Begrotingssaldo - aflossing staatsschuld
gemengde economie:economie die bestaat uit een collectieve en een particuliere sector. Vrijwel elk land heeft zo'n economie, maar het aandeel dat de twee verschillende sectoren daarin hebben kan per land sterk verschillen
gemiddeld tarief:het belastingbedrag als percentage van het hele inkomen .
gemiddelde belastingquote:de verhouding tussen het belastingbedrag en de hoogte van het nationaal inkomen

gemiddelde consumptiequote:de verhouding tussen het consumptiebedrag en de hoogte van het nationaal inkomen
gemiddelde spaarquote:de verhouding tussen het spaarbedrag en de hoogte van het nationaal inkomen
georiënteerde markteconomie: economie waarin de overheid het gedrag van bedrijven en burgers in de gewenste richting bijstuurt op basis van vrijwilligheid
groei- en stabiliteitspact:afspraken tussen EU-landen om inflatie van de euro te voorkomen. Het begrotingstekort mag maximaal 3% van het BBP zijn en de staatsschuldquote moet onder de 60% liggen of in een dalende trend zitten o.a.
Heffingskorting:Een korting op het vastgestelde belastingbedrag.
herverdelingsfunctie: het realiseren van een rechtvaardiger inkomensverdeling door enerzijds belastingen en premies te heffen en anderzijds uitkeringen te verstrekken
Importlek:het gedeelte van het extra inkomen dat weglekt naar het buitenland, zodat het niet ter beschikking komt voor consumptieve bestedingen
indirecte belastinge:belastingen waarbij de betaling verloopt via een tussenpersoon. Bijvoorbeeld de BTW of accijnzen
informatiefunctie: het informeren over alle economische beslissingen. Voorheen was dat een functie van het nationale planbureau. Tegenwoordig is er geen sprake meer van een centrale informatiefunctie
informele sector:sector die productie levert die niet zichtbaar is voor het CBS en die bestaat uit onder andere vrijwilligerswerk, doe-het-zelvers, betalingen in natura en zwart werk
inverdieneffect:het geld dat de overheid terugverdient aan een uitgavenvergroting. Een voorbeeld: een deel van de kosten van een verhoging van de bijstand vloeit door extra bestedingen van bijstandsgerechtigden via accijnzen en BTW-inkomsten terug naar de overheid.

investeringen in vaste activa:investeringen in kapitaalgoederen die meerdere productieprocessen meegaan
investeringen in vlottende activa:investeringen in kapitaalgoederen die binnen een jaar in geld worden omgezet, zoals voorraden eindproduct die nog moeten worden verkocht
Kartelafspraken: concurrentiebeperkende afspraken tussen bedrijven. In de meeste westerse landen zijn dergelijke afspraken verboden
macro-economische gegevens:gegevens die ontstaan door bedragen van de totale economie bij elkaar op te tellen
marginaal tarief:het belastingpercentage over de laatstverdiende euro's. Dit percentage is altijd hoger dan het gemiddeld tarief
marktbeleid: alle maatregelen van de overheid op het gebied van privatisering, deregulering en het bevorderen van concurrentie
marktconforme maatregelen: ingrepen van de overheid in de markt via het prijsmechanisme, zoals een heffing op vervuilende producten
markteconomie: economie waarin vraag en aanbod van de particuliere sector de productie bepalen
motivatiefunctie: werknemers motiveren om goed te presteren. Dat kan bijvoorbeeld door salarisafspraken, promotiekansen en winstdeling. Maar ook door straffen en propaganda
multiplier(effect): ofwel vermenigvuldigingseffect. Het nationaal inkomen stijgt na een bestedingsimpuls met een groter bedrag dan de bestedingsimpuls
Nationaal spaarsaldo:particulier spaarsaldo plus begrotingssaldo, ook wel saldo van de lopende rekening van de betalingsbalans genoemd

negatieve externe effecten :niet in de prijs verrekende negatieve neveneffecten van productie of consumptie, zoals grondwatervervuiling door varkensfokkerijen. De kosten die deze vervuiling veroorzaakt zijn niet verrekend in de prijs van varkensvlees. De prijs van varkensvlees is dus eigenlijk te laag
Niet-belastingopbrengsten:Opbrengsten voor de overheid die niet onder belastingen vallen, zoals betalingen voor paspoort en aardgasbaten en verkoop van staatsondernemingen.
objectieve methode:methode die ervan uitgaat dat de som van alle toegevoegde waardes in Nederland gelijk is aan het binnenlands product, dat gelijk is aan het binnenlands inkomen
objectieve methode:methode die ervan uitgaat dat de som van alle toegevoegde waardes in Nederland gelijk is aan het binnenlands product, dat gelijk is aan het binnenlands inkomen
onderbesteding: situatie waarin de bestedingen in een land te laag zijn om de productiecapaciteit volledig te benutten
openeinderegelingen:regelingen waarbij instanties de kosten bij de overheid mogen declareren op basis van de vraag vanuit de bevolking. Het nadeel van deze regelingen is dat de kosten niet te voorspellen zijn
overbesteding:de vraag is groter dan de productiecapaciteit, waardoor inflatie ontstaat
overdrachten:overheidsuitgaven waar geen tegenprestatie tegenover staat, zoals bijstandsuitkeringen en huursubsidie
Overdrachtsuitgaven:Herverdeling door de overheid: geld wordt bij de een weggehaald en aan de ander overgedragen zonder dat daar een tegenprestatie tegenover staat
Overheidsbestedingen:De ontvanger van overheidsgeld moet hier een tegenprestatie voor leveren in de vorm van arbeid, goederen en/of diensten
Overheidsconsumptie: Overheidsbestedingen waar de overheid direct iets voor terugkrijgt, er staat direct productie tegenover. Voorbeelden van overheidsbestedingen zijn ambtenarensalarissen en alle materialen die de ambtenaren gebruiken

Overheidsconsumptie:Overheidsbestedingen waar de overheid direct iets voor terugkrijgt, er staat direct productie tegenover. Voorbeelden van overheidsbestedingen zijn ambtenarensalarissen en alle materialen die de ambtenaren gebruiken
Overheidsinvesteringen:Overheidsbestedingen aan gebouwen en infrastructuur
overheidsuitgaven:Uitgaven van de overheid, onder te verdelen in overheidsbestedingen en overdrachtsuitgaven
particulier spaarsaldo:de totale besparingen van gezinnen min de investeringen van bedrijven: S - I
particuliere sector: sector die individuele goederen en diensten produceert, variërend van voeding tot verzekeringen
pensioenfondsen:een fonds dat de pensioenpremies van werknemers belegt met het doel om later tot uitkering te kunnen overgaan
planeconomie:economie waarin de productiemiddelen in handen van de overheid zijn. De overheid neemt vrijwel alle economische beslissingen en legt deze in een plan vast
positieve externe effecten: niet in de prijs verrekende positieve neveneffecten van productie of consumptie. Een voorbeeld zijn inentingen. Daarvan profiteren niet alleen degenen die zijn ingeënt maar ook hun omgeving. De marktprijs van een inenting is dan ook eigenlijk te laag
Prijsmechanisme: mechanisme dat de vraag en het aanbod in de particuliere sector bepaalt
profijt(beginsel):het principe dat degene die gebruikmaakt van een overheidsvoorziening en daar dus van profiteert, daar zélf meer voor moet betalen
progressief:een belastingtarief is progressief als het gemiddelde belastingpercentage omhooggaat wanneer het inkomen stijgt

proportioneel:een belastingtarief is proportioneel als het gemiddelde belastingpercentage gelijk blijft bij een stijgend inkomen
Quasi-collectieve goederen: Goederen die wel te splitsen zijn in individueel te leveren eenheden maar toch door de overheid geleverd worden
saldo van de lopende rekening van de betalingsbalans:het bedrag aan exportontvangsten min het bedrag aan importuitgaven: E - M. Dit is per definitie gelijk aan het nationaal spaarsaldo
spaarlek:het gedeelte van het extra inkomen dat weglekt naar de besparingen zodat het niet ter beschikking komt voor consumptieve bestedingen
staat van middelen en bestedingen: staat van het CBS die aangeeft op welke manier het geld is verdiend en waaraan het is uitgegeven
staatsobligatie:een schuldbewijs van de overheid, meestal met een looptijd van 3 à 4 jaar. Na die tijd lost de overheid de lening plus rente af
staatsschuld:de optelsom van alle financieringssaldi uit het verleden
staatsschuldquote:de staatsschuld als percentage van het BBP
stabilisatiefunctie: het door de overheid stimuleren van een optimaal gebruik van de productiecapaciteit, met name door middel van conjunctuurbeleid
stabiliteitspact:afspraak tussen de EMU-landen dat ieders financieringstekort onder normale omstandigheden niet hoger dan 3% van het nationaal product mag zijn
structuurbeleid: beleid de overheid dat is gericht op de aanbodkant van de economie en op de lange termijn. Een voorbeeld zijn maatregelen die de productiegroei bevorderen, zoals het aanleggen van nieuwe infrastructuur
subjectieve methode:manier om het binnenlands inkomen te berekenen door alle lonen, winst, huur(pacht) en rente die in Nederland wordt verdiend bij elkaar op te tellen

subjectieve methode:manier om het binnenlands inkomen te berekenen door alle lonen, winst, huur(pacht) en rente die in Nederland wordt verdiend bij elkaar op te tellen
transitielanden: landen met een overgangseconomie (van planeconomie naar markteconomie), zoals de meeste Oost-Europese landen
uitbreidingsinvesteringen:de aanschaf van kapitaalgoederen om de vaste kapitaalgoederenvoorraad uit te breiden. Bedrijven doen deze investeringen als zij een toename van de vraag naar hun producten verwachten
Varkenscyclus: voortdurende schommelingen in prijzen en productie, veroorzaakt doordat het aanbod op sommige markten op korte termijn niet kan meevariëren met de vraag (bijvoorbeeld bij een varkensfokkerij)
vermogensrendementsheffing:de belasting over het fictieve inkomen uit vermogen (box 3, 30% belasting over 4% rendement van het vermogen).
Vervangingsinvesteringen:Het kopen van kapitaalgoederen om oude kapitaalgoederen te vervangen
voorraadmutaties:veranderingen (toe- of afnames) in de voorraad
Zalmnorm:norm die voorschrijft dat de inkomsten van de overheid onafhankelijk van de uitgaven worden behandeld, vernoemd naar de bedenker ervan: minister van Financiën Gerrit Zalm

REACTIES

J.

J.

Ik had een vraagje over je Profielwerkstuk over de DSB. Ik moet een werkstukje maken over dit onderwerp en zou juist graag jouw bronnen willen inzien. Ik hoop dat ik je op deze manier kan bereiken?

Alvast bedankt

13 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.