Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Hoofdstuk 3

Beoordeling 5.4
Foto van een scholier
  • Begrippenlijst door een scholier
  • Klas onbekend | 515 woorden
  • 18 februari 2008
  • 9 keer beoordeeld
Cijfer 5.4
9 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Begrippenlijst biologie hoofdstuk 3

1. Cyanobacterie: een prokaryoot die lichtenergie omzet in chemische energie, hierbij komt O2 vrij
2. Granum(a): een stapeltje thylakoïden in de chloroplast
3. Pigment: lichtabsorberende stof
4. Thylakoïd: een membraanblaasje; in de membranen ervan liggen de fotosynthetiserende pigmenten
5. Chloroplast: bladgroenkorrel of organel in plantencel; hierin treed fotosynthese op
6. Stroma: ruimte in een chloroplast tussen thylakoïden; hierin treedt de donkerreactie op

7. Fotosysteem: licht slaat elektronen aan; deze komen op een hoger energieniveau; de elektronen worden via een elektronentransportketen overgedragen op NADP+
8. Fotofosforylatie: de vorming van energierijk ATP met behulp van lichtenergie
9. Fotosynthese: koolstofassimilatie, het maken van glucose met behulp van lichtenergie
10. Lichtreactie: een set van reacties in de chloroplast waar licht voor nodig is
11. Donkerreactie: een set van reacties die optreden in de chloroplast; voor deze reactie is geen licht nodig
12. Assimilatie: opbouw van organische stoffen; de koolstofassimilatie = fotosynthese
13. Eukaryoot: organismen waarvan vellen een echte kern hebben
14. Flagel: zweephaar, waarmee eencelligen of voortplantingscellen zich in water voortbewegen
15. Bedektzadige: de zaadbeginsels van deze planten zijn omgeven door vruchtbeginsel, voorbeelden: loofbomen en bloemplanten
16. Hechtorgaan: deel van een plant waarmee de plant zich vastzet op het substraat
17. Naaktzadigen: de zaadbeginsels van deze planten liggen onbeschermd op een vruchtblad; voorbeelden: naaldbomen en coniferen
18. Sporenplanten: planten die voornamelijk via haploïde sporen voortplanten; voorbeelden: mossen, varens en paardestaarten

19. Zaadplanten: planten die zich via zaden voortplanten
20. Plasmodesmen: plasmaverbindingen tussen twee plantencellen
21. Kolonie: groep van cellen die samen een geheel vormen, de cellen zijn niet gespecialiseerd
22. Meristeem: deelweefsel in planten, het ligt gewoonlijk aan de toppen van wortel en stengel
23. Cambium: ringvormig deelweefsel in wortels en stengels van planten; de vorming van cellen leidt tot diktegroei
24. Parenchym: vulweefsel, zacht gedeelte van wortel, stengel en blad; cellen met een dunne celwand
25. Collenchym: steunweefsel; cellen bezitten wandverdikkingen in de hoeken
26. Sklerenchym: steunweefsel; vaak in ringen in stengels en rond de vaatbundels; dode elementen die lange vezels vormen; wandmateriaal bestaat uit houtstof
27. Differentiatie: cellen krijgen een speciale vorm waaraan ze herkenbaar zijn
28. Specialisatie: cellen krijgen een taak
29. Capillaire werking: opstijgen van water in dunne buizen
30. Adhesie: onderlinge aantrekking van moleculen van verschillende stoffen
31. Cohesie: onderlinge aantrekking van moleculen van een stof

32. Guttatie: druppelen van planten onder invloed van worteldruk
33. Worteldruk: waterdruk, ontstaan in wortel, dat water omhoog perst
34. Endodermis: cellaag van aaneensluitende cellen rond het centrale transportweefsel in de wortel
35. Caspari, bandjes van: kurkbandjes rond endodermiscellen, ze verhinderen passief watertransport door de celwand
36. Huidmondje: variabele opening in de opperhuis van blad en/of stengel
37. Drukstroom-theorie: theorie die een verklaring geeft voor het transport in de bastvaten, de theorie berust op turgorverschillen
38. Zetmeel: koolhydraat, polymeer van glucose; organische stof; bevat de elementen C, H, O
39. Eiwit: organische stof, opgebouwd uit aminozuren; bevat de elementen C, H, N, O en S
40. Cellulose: koolhydraat, opgebouwd uit glucose; de celwand is opgebouwd uit cellulose
41. Katoen: tot draad gesponnen cellulosevezels, afkomstig van de katoenplant
42. Bastvaten: transport van assimilaten vanaf de bladeren naar de opslagorganen
43. Houtvaten: buisjes in een plant die water en opgeloste stoffen bevatten
44. Kernhout: binnenste deel van stam

45. Spinthout: buitenste deel van hout in stam
46. Bladgroenkorrel: een membraanblaasje; in de membranen ervan liggen de fotosynthetiserende pigmenten

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.