Hoofdstuk 16
- Beleggen: geld steken in een naar verwachting winstgevende onderneming.
- Obligaties: certificaten die aangeven welk bedrag geleend is aan een onderneming.
- Staatslening: bedrag dat een staat leent van beleggers.
- Koers: De beurswaarde van een effect op een bepaald moment.
- Nominale waarde: waarde die op een aandeel of obligatie staat vermeld.
- Marktrente: de op een bepaald moment geldende actuele rente.
- Rendement: de opbrengst van een belegging of investering over een bepaalde periode, uitgedrukt in een percentage van de daarvoor gemaakte kosten.
- Aandelen: een bewijs van deelneming in het eigen vermogen van een onderneming
- Dividend: een deel van de winst dat aan de aandeelhouders van een vennootschap (NV of BV) wordt uitgekeerd.
- Effectenbeurs: plaats waar vraag en aanbod met betrekking tot effecten elkaar ontmoeten.
- Beurssentiment: de stemming op de beurs.
- ECB: Afkorting voor Europese Centrale Bank.
Hoofdstuk 17
- Opofferingskosten: alles wat je moet opofferen omdat je kiest voor de vervulling van een andere wens.
- Micro-economie: focussen op één bedrijf van de economie.
- Macro-economie: focussen op de hele economie.
- Economische kringloop: een (eventueel geschematiseerde) voorstelling van de (goederen- en geld)stromen die bestaan in een economie.
- Productiefactoren: factoren die productie mogelijk maken: natuur, arbeid en kapitaal.
- Factorbeloningen: de beloningen voor de productiefactoren.
- Ondernemingen: bedrijven.
- Kapitaalgoederen: een goed dat is bestemd voor ondernemers waarmee zij hun onderneming kunnen voeren.
- Reële sfeer/ goederensfeer:
- Monetaire sfeer / goederensfeer:
- Productie: toevoegen van waarde.
- Toegevoegde waarde: waarde productie van onderneming.
- Bruto binnenlands product: de totale productie van ondernemingen en de overheid samen
- Nationaal inkomen: het totaal van de factorbeloningen dat in de periode van een jaar door ingezetenen van een land is verdiend.
- Afschrijvingen: afboeking van een bepaald bedrag per tijdseenheid.
- Netto binnenlands product: gelijk aan het bruto binnenlands product (BBP) min de afschrijvingen.
- BBP per hoofd van de bevolking: BBP gedeeld door het aantal inwoners.
- Informele economie: de niet-geregistreerde transacties.
Hoofdstuk 18
- Consumptiegoederen: goederen en diensten die door consumenten worden gekocht.
- Investeren: ergens geld, tijd of energie aan besteden.
- Vervangingsinvesteringen: investeringen die de omvang van de kapitaalgoederenvoorraad op peil houden.
- Uitbreidingsinvesteringen: de investeringen die de vaste kapitaalgoederenvoorraad doen toenemen.
- Nationale rekeningen: boekhoudkundige beschrijving van de geldstromen in een land in een bepaald jaar.
- Kapitaalrekening (ook wel bekend als de financiële rekening): een van de twee primaire componenten van de betalingsbalans.
- Collectieve sector: overheid + stelsel van sociale zekerheid.
- Inkomensoverdrachten: betalingen die de overheid doet waar geen tegenprestatie tegenover staat.
- Materiële overheidsconsumptie: uitgaven van de overheid aan vlottende kapitaalgoederen.
- Netto export:
- Particuliere sector: alle ondernemingen en organisaties die voornamelijk als doel hebben winst te maken.
- Betalingsbalans: een overzicht van het geld dat aan het buitenland wordt betaald en dat van het buitenland ontvangen wordt.
- Lopende rekening: som van de handelsbalans en de transfers van een land.
- Financiële rekening: het geheel van de rekeningen effectenverkeer, directe investeringen, overige financiële transacties en officiële reserves.
Hoofdstuk 8
- Financiële levensloop:
- Stroomgrootheid: aan een bepaalde tijd gebonden (bijvoorbeeld loon dat je krijgt).
- Voorraadgrootheid: een momentopname van een voorraad (bijvoorbeeld de hoeveelheid geld die jij nu op je bankrekening hebt staan).
- Sparen: het niet consumeren van een deel van het besteedbaar inkomen.
- Rente: prijs voor het uitlenen van geld.
- Lenen: het in bruikleen nemen van goederen of geld, welke op een later moment word teruggegeven of betaald met of zonder rente.
- Besteedbaar inkomen: inkomen wat overblijft nadat alle lasten eraf zijn gehaald.
- Rentepercentage: de vergoeding die wordt ontvangen voor het uitlenen van geld en die betaald wordt door degene die het geld leent.
- Rentebedrag: prijs die je moet betalen per jaar over het geleende geld.
- Persoonlijke lening: een lening met een vaste looptijd, er word eenmalig een bedrag uitgekeerd en over een afgesproken periode wordt een bedrag inclusief rente betaald.
- Hypothecaire lening: een lening waarbij bijvoorbeeld een huis of een boot als onderpand staan voor als jij het niet meer wilt/kan betalen.
- Bezuinigen: minder geld uitgeven.
- Begrotingstekort: tekort doordat in de begrotingsperiode de uitgaven hoger zijn dan de inkomsten.
- Staatslening: een bedrag dat de staat leent van beleggers.
- Collectieve sector: bestaat uit de overheid plus de instellingen die de sociale verzekeringen verzorgen.
- Vermogensmarkt: geheel van vraag naar en aanbod van krediet.
- Looptijd: de periode van een lening tussen het moment van afsluiten van de lening en het moment van de laatste aflossing.
- Geldmarkt: markt voor leningen met een korte looptijd.
- Kapitaalmarkt: markt voor leningen met een lange looptijd.
- Inflatie / CPI: stijging van de algemeen prijspeil.
- Nominale rente: de rente die is afgesproken met degene die leent.
- Reële rente: rente waarbij rekening gehouden wordt met de inflatie.
- Geldontwaarding: situatie waarin je geld minder waard wordt.
- Balans: geeft een weergave van de voorraadgrootheden.
- Activa: bestaat uit de bezittingen van de onderneming.
- Vaste activa: kunnen een aantal jaren in de onderneming worden gebruikt. (auto’s , winkelinrichting etc.).
- Vlottende activa: activa die in de loop van een jaar erg vaak van omvang en samenstelling veranderen.
- Liquide middelen: al het contante geld in kas en op de bankrekening(en) van een onderneming dat gebruikt kan worden om betalingen mee te kunnen doen.
- Passiva: bestaat uit het eigen vermogen en het vreemd vermogen van de onderneming.
- Eigen vermogen: het eigen geld van een onderneming.
- Vreemd vermogen: schulden van een onderneming.
- Debiteuren: een persoon of een bedrijf dat moet betalen voor geleverde goederen of diensten.
- Crediteuren: een leverancier (een persoon of bedrijf) aan wie moet worden betaald voor het leveren van een goed of een dienst.
- Resultatenrekening: laat zien wat de omzet gedurende een bepaalde periode is geweest.
- Rendement: de opbrengst van iets in verhouding tot de kosten.
De begrippenlijst gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden