1 1 coeur et passion
2 liefde
3 een sportwedstrijd
4 Leve de marathon
5 een televisiepresentatrice
6 bij Bordeaux / in Paulliac
2 1 sport
2 haar zoon
3 radioreporter
4 Ludo
5 Radio France (Bleue Gironde)
6 meneer Arbaud
3 1 vrai
2 faux, Ludo is in vorm
3 vrai
4 vrai
5 Faux, Hij is dol op het stadje Paulliac
6 faux, De volgende dag
4 1 présent etre zijn
2 imparfait vouloir willen
3 PC faire doen
3 présent connaitre kennen
4 présent savoir kunnen (weten)
5 présent s’entrainer trainen
6 présent etre zijn
7 futur avoir hebben
5A
5B 1 door een vraagteken achter de zin te zetten en de intonatie omhoog te
laten gaan aan het einde van de zin.
2 Est-ce que (zet voor de zin)
3 omkeren van de volgorde van onderwerp en gezegde (alleen bij
pers.vnw)
6
7
8 1 Er wordt een interview afgenomen.
2 Vriendschap en liefde
9A 1 een radiostation
2 Ludo
3 Hij is groot en gebruind
9B 1 Wil jij je aan de luisteraars voorstellen? Ben je alleen gekomen?
Waarom ben je gekomen, Yanka?
2 15 jaar, Sénégal, de marathon
3 Guinée, Arcachon, een klasgenoot de marathon loopt.
10 a Liefde op het eerste gezicht.
b Michel et Véro
11 1 Michel
2 Mme Aubert
3 Véro
4 Mme Aubert
5 Michel
12A 1 9 uur
2 01.44.22.70.00
12B 1 c
2 b
3 c
13 1 Als u de jongen kent, wilt u me dan bellen.
2 06.10.18.20.30
3 zaterdag, tijdens de marathon in Paulliac
4 06.30.45.02.20
5 50 jaar ; 1 kind ; 10 jaar geleden gescheiden
6 een Senegaleese vrouw die deelnemers aan een karaoke-avond zoekt
14
15 1 het vervolg
2 een luisteraar
3 afkomstig uit
4 de winnaar
5 denken
6 scheiden
7 helaas, ongelukkigerwijze
8 zelden
9 het tegenovergestelde
10 elkaar schrijven
16 1 Tu peux te présenter à nos auditeurs?
2 Je connais un garcon.
3 Il court bien.
4 Je vis seule avec mon fils.
5 Je lis rarement des mails intéressants.
6 On s’écrit des mails tous les jours.
17A 1 copine
2 un garcon
3 ce soir
4 difficile d’y croire
5 Malheureusement
6 follement
17B 1 surement = zeker
2 malheureusement = helaas
3 rarement = zelden
4 follement = waanzinning
18 1 geheime liefdes
2 e-mails
3 een chanson / lied
19 1 van Nicolas
2 In Parijs, bij Paris-plage, de vorige zomer.
3 mooi, sympathiek, hij had rood haar.
4 niets speciaals
5 dat ze hem terug zou zien
6 nee
7 dat ze zijn telefoonnummer niet heeft gevraagd
8 Als ze een leuke jongen tegenkomt, zal ze zeggen dat ze hem te gek
vindt.
20 1 verliefd op een ster
2 op een meisje uit zijn klas
3 op een filmster, Marion Cotillard
4 Ze heeft bruin haar.
5 In de film la Môme.
6 Ze heeft voor haar rol een Oscar gekregen.
7 haar van dichtbij zien en haar spreken.
8 liever met de meisjes uit zijn klas praten
21A 1 ma déclaration; mijn liefdesverklaring
2 om de liefde te verklaren aan degene op wie je verliefd bent.
3 je t’aime (eigen antwoord)
4 Nee, want de persoon durft die antwoorden niet te zeggen.
21B 1 dat ze tegen liefdesgeschiedenissen is.
2 Ze lopen meestal slecht af.
3 Je bent niet meer vrij.
4 twee verliefde klasgenoten die alleen maar over elkaar praten;
Een voorstelling die ‘les histoires d’amour finissent mal’ heet
(= liefdesgeschiedenissen eindigen slecht)
5 mijn kleine eend, mijn kleine muis, mijn liefje, je bent uniek
6 Het is geleuter
22 1 b 6 a
2 f 7 c
3 g 8 i
4 h 9 j
5 e 10 d
23
24 1 faux
2 faux
3 vrai
4 vrai
5 faux
6 vrai
25 1 Je l’ai vu à Paris-plage.
2 Je pensais le revoir.
3 Tu la connais sûrement.
4 J’aimerais la voir de près.
26
27
28 1 verliefd
2 of ze die jongen kent
3 a b d
29 1 Tu connais ce garçon ?
2 Tu l’as connu où ?
3 Je l’ai connu à l’ école.
4 J’aimerais le connaitre aussi et l’interviewer
5 Il court vraiment bien, ce garçon.
6 Et mieux que moi !
30 1 vous connaissez U kent/jullie kennen
2 nous ne connaîtrons jamais wij zullen nooit kennen
3 mon père a connu mijn vader heeft gekend
4 il connaît hij kent
5 ils ne connaissent pas zijn kennen niet
6 vous connaissiez u kende / jullie kenden
31 1
2 vraiment
3 mieux
4 lentement
5
6 difficilement
7
31B een bijwoord heeft maar één vorm en eindigt op –ment
32 1 elle court vraiment echt
2 Ludo peut facilement gemakkelijk
3 il skie bien goed
4 Heureusement gelukkig
5 elle skie mal slecht
6 ils écoutent attentivement aandachtig
7 il skie le mieux beste
8 Elle regarde amoureusement verliefd
33 1b aux copines
2a aux amies du collège
3a aux parents
4b à ton grand-père
34 1 Tu connais cette fille? Oui, je connais cette fille.
Est-ce que tu connais cette fille? C’est Alice.
Connais-tu cette fille ?
2 Tu as un vélo ? Non, je n’ai pas de vélo.
Est-ce que tu as un vélo ? J’ai un scooter.
As-tu un vélo ?
3 Il a un ordinateur ? Oui, il a un nouvel ordinateur.
Est-ce qu’il a un ordinateur ? Non, il n’as pas d’ordinateur.
A-t-il un ordinateur ?
35 1 Je lui ai donné mon cahier.
2 Je vais lui téléphoner tout de suite.
3 Ils vous ont demandé quelque chose ?
4 Il me dit qu’’il va venier ce soir.
5 Je ne lui parle plus.
36 1 nous
2 m’
3 leur
4 lui
5 te
37
38A 1 Véro
2 le Canadien
3 Véro
4 Ludo
38B 1 vrai
2 vrai
3 faux, daar wordt niets over gezegd.
4 vrai/faux, Hij weet het niet / hij aarzelt
De antwoorden gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden